zaterdag 29 maart 2014

Na de bevrijding: dienstweigeren voor de volgende oorlog

Direct na de oorlog werden er Nederlandse militairen naar Indonesië gestuurd. Enige tienduizenden jonge mannen weigerden te gaan. Daarvan zouden er na zware druk, intimidatie en drie maanden werkkamp nog 4.000 overblijven. Deze zogenaamde Indonesiëweigeraars gingen de gevangenis of het strafkamp in. Daarnaast waren er ook gewetensbezwaarden die op grond van de Dienstweigerwet van 1923 weigerden het leger in te gaan. Ik sprak met twee van hen: Dick de Vries en Klaas Feenstra, die elkaar leerden kennen in Lauwerpolder.

Beide mannen deden ruim drie (in het geval van Klaas bijna vier) jaar lang vervangende dienst. Bijna zeventig jaar later spreken ze nog met overgave over die periode tussen 1946 en 1950. Dick ken ik al mijn halve leven. Klaas Feenstra kwam ik tijdens het interview voor het eerst tegen. Grotendeels overlappen de verhalen elkaar, maar niet helemaal.

Nieuwersluis

Klaas Feenstra Foto: Martin Broek
http://antimilitarisme.org/index.php?orphan=830Klaas Feenstra begon in september 1946 als dienstweigeraar in de Sijpesteinkazerne in Utrecht werd na enkele weken naar het Depot en Detentiekamp bij Fort Nieuwersluis gebracht, “aan de overkant van het water,” zoals hij zelf zegt. Hij had een keurig rekwest geschreven, maar werd toch opgeroepen. Eind augustus 1946 had de regering besloten om weigeraars niet meer als burger hun beroep op de wet af te laten wachten. Ze zaten gevangen als militair en ontvingen soldij. De maatregelen zouden kort daarop nog verder verscherpt worden. In november 1946 werden drieënveertig dienstweigeraars zelfs naar Indonesië verscheept om daar pas, in september 1947, te verschijnen voor de Commissie van Advies inzake Gewetensbezwaren tegen de Krijgsdienst, voorgezeten door mr. Joseph Jitta. 

Het Nederlandse leger had kort na de oorlog een groot probleem met de dienstweigeraars. Voor de oorlog deden ongeveer vijftig mannen per jaar een beroep op de Dienstweigerwet. Tussen 1945 en 1950 waren dat er bijna 2000. Daarvan werd bijna de helft afgewezen. Daarnaast waren er ook nog de 'Indonesië weigeraars'. PvdA-senator Donkersloot betoogde in de Eerste Kamer omstandig dat het wel meeviel met aantal gewetensbezwaarden. (Handelingen Eerste Kamer 25 februari 1947) De militaire leiding vreesde echter dat de uitzending van complete onderdelen naar Nederlands-Indië in gevaar komt. (De Indonesiëweigeraars)

De gevangenisstraf in Nieuwersluis was bedoeld om druk op de jonge mannen te zetten en te schiften tussen gewetensbezwaarden en zij die om politieke, humanitaire of persoonlijke reden weigerden te scheiden. Die laatsten werden niet als weigeraar erkend. Aan de gevangenen werd duidelijk gemaakt dat als weigering plaatsvond op ongeldige gronden kon een gevangenisstraf worden opgelegd van vier tot acht jaar. Gemiddeld zaten de mannen een half jaar in Nieuwersluis. Klaas zat er ruim acht maanden. Hij zou er samen met uiteindelijk 63 anderen in barre omstandigheden de uitspraak van de Commissie afwachten. Hij heeft nog alle namen op papier. 

https://drive.google.com/file/d/0B8nHmbT0qNjWOWZtYXctZVgwTE0/edit?usp=sharing
Het regime was zwaar. Een uur luchten per dag en een maal in de drie maanden een kwartier bezoek (dat liep dan wel uit”) en twee sigaretten per week  die je kon ruilen,” weet hij nog. Hij herinnert zich dat hij vegetarisch eten kreeg en dat ze een schaakspel maakten uit een bezemsteel. Feenstra ziet Nieuwersluis als minst prettige deel van het dienstweigeren. “Op een keer kwam generaal Spoor langs om ons te bekijken. We bleven zitten alsof hij er niet was. Achteraf kregen we van de militaire bewaker de wind van voren. 'Als hij bij binnenkomst niet eens groet, dan hoeven wij dat ook niet,' was ons verweer.”

In Partij van den Arbeid-orgaan Tijd en Taak neemt dominee Buskes het voor de gevangenen op. Hij vindt het een schandaal dat de dienstweigeraars gevangen worden gehouden. In de Tweede Kamer haalt CPN'er Antoon Koejemans de woorden van Buskes aan: “Zo zitten in het Depot en Detentiekamp te Nieuwersluis op het oogenblik 18 jongens gevangen. Zij mogen post ontvangen. Zelf mogen zij echter slechts eenmaal in de veertien dagen een brief schrijven. Alle brieven worden gecensureerd. Roken is verboden. Tweemaal per dag worden zij gelucht. Als geestelijk verzorger komt nu en dan een veldprediker die probeert hen tot andere gedachten te brengen. De Zondag gaat voorbij gelijk de andere dagen. Hoeveel maanden het duren zal, voordat zij gehoord worden weet niemand.” (Handelingen Tweede Kamer 20 februari 1947)

Zowel in leeftijd als qua achtergrond was de groep divers. Klaas laat een foto zien van jonge mannen: “Ik kwam in een wereld terecht die me ontgroende. Een mix van fabrieksjongens tot bijna-afgestudeerden, die na de oorlog geen zin hadden om de studie af te maken en daardoor vrijgesteld te zijn. Er was één katholiek,” vertelt Klaas Feenstra, die inmiddels zestig jaar in Eindhoven woont.
Ze zouden niet allemaal even makkelijk de Commissie passeren. “Ze vroegen je het hemd van het lijf, maar we oefenden tijdens rollenspelen onderling hoe we de Commissie moesten benaderen,” herinnert Klaas. Het lag destijds voor de hand om te zeggen dat je niet in Indonesië wilde vechten, maar dat was een politieke reden en geen ethische en daarop zou je afgewezen worden. Voor Klaas was het niet zo'n probleem. Hij wist waarom hij weigerde. Tijdens zijn jeugd in Leeuwarden was hij stevig christelijk opgevoed en kon op grond van de Bergrede ( Mattheüs 5-7 en Lucas 6: verzen 17-49) aangeven waarom hij geen militair wilde worden.


Gewetensbezwaarden en Dienstweigerwet

Dick de Vries Foto: Martin Broek
Ik was twintig toen de oorlog was afgelopen,” zegt Dick de Vries. Hij wist zeker dat hij zou weigeren en was bij de eerste groep aan de beurt om op te komen. “Na de lichamelijke keuring kwam de indelingsofficier en die vroeg waar wil je worden ingedeeld. 'Ik wil niet ingedeeld worden,' zei ik. Volgens hem kon dat niet; iedereen die gezond is, moet in dienst. Ik wist door mijn ouders dat dit niet zo was.” Daarna ging hij naar huis. Hij werd gekeurd door een psychiater die vier simpele vragen stelde. “Daarna kreeg ik een oproep en heb ik een rekwest geschreven. Toen kwam ik voor een Commissie van Onderzoek. Dat waren zeven mensen achter een tafel met wederom niet al te moeilijke vragen. Op de vraag of ik wel eens over het antimilitarisme gelezen had antwoordde ik dat ik de De zondeval van het christendom door de remonstrant G.J. Heering (1928) had gelezen. Een boek over geweldloosheid en christendom.” Hij valt nog onder de soepeler regeling en zal daardoor Nieuwersluis niet zien. Thuis wacht hij op zijn oproep. Op 27 mei 1947 reist hij naar kamp Lauwerpolder in Noord-Groningen. 
 
Opmerkelijk genoeg weet hij zelf niet waarom hij Nieuwersluis oversloeg. Hij meent dat het komt, omdat hij zich meteen meldt als Gewetensbezwaarde tussen twee studies door en bovendien is hij goed geïnformeerd. Zijn remonstrantse ouders werden na de Eerste Wereldoorlog beiden lid van een vredesorganisatie waar ze elkaar leerden kennen. Ze waren van daaruit betrokken bij het ijveren voor de Dienstweigerwet van 1923. “Ik heb daar met hen veel over gepraat,” zegt De Vries. Zijn vader stond ook onder een verzoek aan de regering tot uitbreiding van de wet op dienstweigering in 1925, waarvan Heering initiatiefnemer was. Zijn moeder ontbrak als ondertekenaar. “Ik werd een dag na de ondertekening geboren, vandaar.” Hij heeft het tijdens het interview veel over Indonesië als deel van de motivatie voor het weigeren, maar hij keek destijds wel uit om dat te hard te zeggen. Met een jaar theologie was de commissie voor hem een makkie.
Ook Feenstra gaat iets later, in juni 1947, naar Lauwerpolder. Ze staan nog aan het begin van de ruim drie jaar tewerkstelling.1

Kamp Lauwerpolder

Kamp Lauwerpolder op 27 mei 1947 Foto: collectie Dick de Vries
Slaapzaal Kamp Lauwerpolder Foto: collectie Dick de Vries
Op 27 mei 1947 gaat het kamp Lauwerpolder voor dienstweigeraars open. Het kamp ligt aan de Waddendijk, vlakbij het Noord-Groningse Usquert. Het is al eerder in het leven geroepen door de Dienst Uitvoering Werken (D.U.W.) voor hulp aan de boeren in de omgeving. De destijds bekende journalist A. Pleysier schrijft in een lang en poëtisch artikel 'Werken voor hetvaderland' over het kamp: “De afzondering van het kamp in het verre Noorden schijnt geen toeval: gewetensbezwaren moet men aanmoedigen noch propageren.” 

Niewsblad van Friesland 6 juni 1947
Het kamp is U-vormigopgebouwd. De kanten zijn de woonbarakken met slaapzalen (voor acht personen waar er wel 15 sliepen), een huiskamer, wasruimte en een ziekenzaaltje. In het midden liggen het magazijn, de keuken, de woning van de kampbeheerder, de kantine en de eetzaal. De kampbeheerder was tot 1951 Indonesiëveteraan Brandsma. Zijn zoon Janzou trouwen met de dochter van kantinebeheerder Klaas Wit.

'Stiekelen' Foto's: collectie Dick de Vries
Dick: “Ik was er als eerste. Ik liftte in die tijd altijd en nu kreeg ik een lift van een man van Oogstvoorziening die in het kamp moest zijn. Hij zette me voor de deur af. Ze kwamen arbeiders te kort en daar waren wij voor. Er was nog een ander kamp. Daar zaten NSB'ers die aan de indijking van de Waddenzee werkten.”



Het Nieuwsblad van het Noorden schrijft op 6 juni 1947 dat: “Principiële dienstweigeraars in oogstcolonnes worden tewerkgesteld. Zij worden daartoe in kampen van de D.U.W. gehuisvest. Reeds zijn ruim 100 dienstweigeraars bijeengebracht in het kamp in de Lauwerpolder, terwijl binnenkort nog 60 anderen worden verwacht.” Die 60 zijn de mannen uit Nieuwersluis, waaronder Klaas Feenstra. 
 
Van de Lauwerzee tot bijna de Dollard zijn de 'dienstweigeraars' – zijzelf protesteren tegen deze titel – over het uiterste Noorden van de provincie verspreid,” schrijft Pleysier. Het grootste deel van hen moest schoffelen (stiekelen), gerst op schoven steken en ander landbouwwerk. “We werkten in een zwartgemaakte battledress. Ik moest op de fiets naar een boer. Ik vond er niets aan. Ook 's zaterdagmorgens moesten we werken en kregen we hele vieze slappe koffie van de boer,” zegt Klaas Feenstra. 

De Waarheid 6 juini 1947
Dick de Vries was voor het boerenwerk niet in de wieg gelegd en had last van bijzonder zware hooikoorts. Hij deed daarom administratieve taken, maakte schoon, hielp in de keuken en zette een kleine bibliotheek op. Pleysier noemt die bibliotheek in zijn artikel: “Maar de bibliotheek – van geschonken boeken – is te klein en niet bijzonder geschikt.” Henk Akkerman2, die uitgebreid wordt geïnterviewd in het boek Dienstweigeraars, is minder kritisch en blij met de bibliotheek, die naast pacifistische en socialistische boeken, “ook wel literatuur: van Giesen, en De Ligt tot Troelstra en Vestdijk, zeg maar. En natuurlijk het scala aan kranten” bevat. Dick de Vries protesteert tegen het woord klein: “Ik had ruim 100 boeken,” zegt hij.

Onder de gewetensbezwaarden waren ook volwassen mannen. Zij waren in 1940 al aan de beurt en zijn in 1946 ruime twintigers. Vaak hebben ze een gezin, maar zijn als kostwinner door het weigeren jaren uit de running. Zij krijgen tot een maximum van ƒ 50,-- (€ 21) per week als vergoeding. De ongehuwden krijgen ƒ 1,-- per dag. 

Het Vrije Volk 9 juli 1947
In begrotingsbehandelingen in de Tweede Kamer van het Ministerie van Oorlog blijkt steeds weer dat het werk van de dienstweigeraars minder oplevert dan begroot. De mannen worden dan gestraft met kortingen op hun vergoeding en met overwerk op zaterdagmiddag, om ze aan te sporen tot harder werken. In Lauwerpolder is van een dergelijke werkdruk nog geen sprake. 

Het was wel een dubbelzinnige situatie. De jongens waren goedkope arbeidskrachten en concurreerden daarmee de landarbeiders eruit, die nog slechter betaald werden. “Zo werden de dienstweigeraars misbruikt,” aldus De Vries. Op de vrachtwagen waarmee een deel van de jongens naar de boeren werd gebracht, werd desondanks de Internationale gezongen, zo gaat het verhaal. Dick was daar niet bij en kan dat dus niet nagaan, maar, denkt hij, “het zal vast wel eens voorgekomen zijn”. 

Kamer 3, Kamp Lauwerpolder
Begin juni, twee weken nadat het kamp was opengegaan, berichtte de Waarheid al over de erbarmelijke omstandigheden. 

Kerk en Vrede vraagt de Minister de situatie te verbeteren, aldus de krant. In juli schrijft dominee Buskes in het Vrije Volk (9 juli 1947): “De jongens, wier gewetensbezwaren erkend zijn, worden te werk gesteld in het kamp Lauwerpolder Usquert. Een vrij groot aantal is kort geleden naar dit kamp vertrokken. Alle leiding ontbreekt er echter. Toen de jongens aankwamen, was er slechts één man, om hen te ontvangen en deze ene wist van niets. Deze tewerkstelling is geheel onvoldoende voorbereid. Aan de materiële - verzorging ontbrak vrijwel alles, om van de geestelijke te zwijgen. Wij vragen: Kan de uitvoering van de dienstweigeringswet niet met wat meer ernst geschieden?”

Lauwerpolder is ongeschikt voor een verblijf in de wintermaanden, vinden de tewerkgestelden. In november 1947 breekt een staking uit. De dienstweigeraars eisen, gesteund door hun huisarts, warmere dienstkleding. Na twee dagen komen de eerste warme kleren en hervatten de dienstweigeraars het werk. Maar het kamp zal sluiten en Lauwerpolder wordt voor dienstweigeraars nooit meer gebruikt.3 Dat komt goed uit, want als de herfst voorbij is en de gewassen van het land, hebben de boeren de dienstweigeraars niet meer nodig. In december gaan ze naar Vledder, een D.U.W. kamp bij Steenwijk in Drenthe.

Kamp Vledder

Foto's: collectie Dick de Vries
Bootwerker, violist en theoloog
Het kamp in Vledder heeft een pittige geschiedenis. In 1939 werd het gebouwd voor de werkverschaffing. Daarna werden er Joodse mannen opgesloten voor ze naar Westerbork werden gebracht. In 1944 wordt het gebruikt voor ongewapende dienstplicht. In april 1945, nadat het bevrijd was door de Canadezen, worden er NSB'ers en hun kinderen opgesloten. Na de oorlog wonen er eerst mensen uit het vernielde Arnhem, daarna komen de dienstweigeraars. Die gebruiken het kamp tot 1970. Tenslotte is Vledder een jeugdinternaat geworden. 

Kerst in Vledder, 1948
Ook in Vledder ligt het lichamelijk zware werk Feenstra en De Vries niet. Gedetailleerd beschrijft Feenstra het ontginnen van de hei. De plantjes moesten ondergespit worden. Daarop zandgrond en helemaal bovenop een laag zwarte aarde. Een heel karwei. “We hadden een stuk gedaan en het lag er netjes geëgaliseerd bij. Die nacht stak de wind op en waaide de hele zwarte laag weg. Werk voor niets gedaan.” In 'Dienstweigeraars' zegt Henk Akkerman dat je tegenwoordig kan zien dat het zinloos werk was, aangezien nu weer hele stukken bos zijn geworden. 

Kerst in Vledder, 1948
De Vries gaat verder met zijn bibliotheek. In de Friese Koerier van 15 februari 1969 wordt Jan Roest geïnterviewd, ook een dienstweigeraar. Hij begon in 1947 in Nieuwersluis. “In zijn vrij tijd was hij in Vledder bibliothecaris,” schrijft de krant en “Hij zorgde dat de bibliotheek daar flink van literatuur werd voorzien, uiteraard vooral van pacifistische aard.” Dick de Vries herinnert zich: “We hebben heerlijk samengewerkt.” Bij Roest bleef het hangen: van 1956 tot 1963 was hij directeur van de Openbare Bibliotheek in Drachten. 

Kerst in Vledder 1948
Klaas Feenstra ging helpen in de ziekenboeg. Hij legde er voor de tweede keer een administratie aan en heeft nog een lijst met de namen van alle dienstweigeraars op dat moment. Ik vraag hem er voor te zorgen dat die lijst uiteindelijk wel goed terecht komt. 

Heel even werken beide nog in een ander kamp: Pikbroek bij Lakenweg. Het kamp in Vledder wordt steeds voller en de onvrede over het vrij zinloze zware werk neemt toe. Dick de Vries zegt dat het er verder prettig was, “we waren er allemaal voor hetzelfde”. Ook Antoon Daniëls, een ongeschoolde jongeman uit de Amsterdamse Jordaan en Jehova's getuige, stelt in 'Dienstweigeraars': “Een ideale gemeenschap – waarvan ik vóór die tijd niet het het vermoeden had dat-ie kon bestaan. Vledder had zoveel inbreng van zoveel verschillende richtingen, maar het was een hechte gemeenschap op grond van eerbied voor elkaar. (…) Je kan zeggen dat ik in de jaren dat ik vast zat in de gevangenis [Nieuwersluis] en in Vledder zeker vijftien jaar heb ingehaald. Vijftien jaar opgeslurpt in ontwikkeling, denkvermogen en inzicht. Dat is het grootste wonder dat mij is overkomen.”
Simultaanschaken.





Wim Platte vertelt in Indonesiëweigeraars ook positief over het kamp: “Er waren wel jongens die zeiden dat we in een soort concentratiekamp zaten, maar dat was niet zo. Er was geen prikkeldraad, geen petten, geen geschreeuw. Ik vond het een paradijsje. Ik zat in Vledder met een vriend die twee jaar in Oraniënburg had gezeten. Hij had toen al de 'kampkolder'.” Wim Platte had zelf tijdens de oorlog in de hel van concentratiekamp Neugamme gezeten, waar de helft van de de ruim honderdduizend gevangen om was gekomen.

Kampkrant DOM

De Vries en Feenstra zijn betrokken bij de kampkrant DOM. Klaas haalt ze uit zijn map met dienstweigerstukken en ik krijg de twee eerste exemplaren mee (ze staan inmiddels op het internet). Het idee om een krant op te zetten ontstond al in Lauwerpolder, maar de eerste lichting moest door de tweede uit de “dommelende houding” wakker geschud worden. Als er een stencilmachine beschikbaar wordt gesteld door Tinus van Aken (die betrokken was bij het blad Jeugdland) en papier door Cok van Hees, dan is er geen belemmering meer om te beginnen. 

https://drive.google.com/file/d/0B8nHmbT0qNjWdFdnRzNFaDlrRlE/edit?usp=sharing
Het eerste nummer is een gevarieerde uitgave met de Ballade van een dienstweigeraar; een boekbespreking door Wim J. Simons (die niet veel later vader en uitgever werd); een twee pagina's lange oproep van Dick de Vries om te gaan corresponderen met jonge mensen in Duitsland (“Zij, die enigszins Duits kunnen schrijven hebben hier de gelegenheid on te tonen of al hun theorieën over vrede werkelijk in hun hart leven.”); een persbericht over het oprichten van een belangenorganisatie voor dienstweigeraars; een keiharde brief uit Indonesië van een vriend van een kampbewoner (“Heus we hebben teveel meegemaakt, om iemand te laten leven die de Republiek helpt, of het zou moeten zijn om de vrede blijvend te herstellen en te waarborgen.”) en een analytisch verslag van een IFOR-bijeenkomst door Jan Roest. 

https://drive.google.com/file/d/0B8nHmbT0qNjWRVhwY19NbVFpSTA/edit?usp=sharing
In het tweede nummer, uit juni 1948, twee stukken van Klaas Feenstra. Een over de kunst van het lezen, waarvoor je open moet staan en “vooruitmaar” niet betweterig moet zijn. Zijn andere stuk gaat over geruchten in het kamp. In dat tweede nummer staat ook een artikel van Wim Faassen die stelt dat “Daar we niet niet weten hoe lang we bij elkaar zullen zijn, dienen we de oplossing van onze problemen niet uit te stellen, opdat we onbevredigd weer uit elkaar zouden gaan.” Het is de vraag of hij het zelf beter maakt met zijn opmerking: “Velen van ons zouden graag nuttiger werk doen. Dit is echt het werk van mensen, die ergens tegen zijn, voor anti-militaristen. Maar zij die meer positief het gelijk van allen beogen zouden zich veel nuttiger weten bij Hulpwerk in Indonesië of Duitsland, bij de wederopbouw, of in de verpleging.” Op zaterdagmiddag moet overgewerkt worden, omdat de doelstellingen niet gehaald worden en volgens Faassen moeten daarvan niet de zwakken de schuld krijgen. Al met al schetst het een beeld dat de sfeer, om het zachtjes uit te drukken, beter kan. Anderzijds wordt door 30 procent van de dienstwiegeraars wel een stempel gebruikt met de tekst "Er is geen uitweg, tenzij door waarheid en geweldloosheid. Dienstweigeraarskamp 'Vledder,' zo blijkt uit Kamervragen van de Anti Revolutionaire Partij (AR) in maart 1948.

Tewerkstelling

Als in Vledder de verantwoordelijke ambtenaar uit Den Haag langs komt, vraagt De Vries een privé onderhoud aan en vertelde dat in Amerika dienstweigeraars onder andere in ziekenhuizen te werk werden gesteld. Hij had daarover gehoord van een Amerikaanse kennis die betrokken was bij de Quakers. Het was een systeem dat zelfs tijdens de Tweede Wereldoorlog bestond en werd uitgevoerd door The Civilian Public Service (CPS). “Het leek wel alsof hij dat nog nooit had gehoord. In een mum van tijd was hij terug met een ziekenhuisdirecteur.” meldt Dick. In december 1947 dacht men nog aan het te werk stellen in de mijnen, aldus een Kamerstuk. Voor mensen die geen zwaar werk konden verrichten werd ander werk gezocht.

In de Tweede Kamer komt zinnig werk een beetje als mosterd na de maaltijd aan de orde. Op 25 januari 1949 merkt PvdA-Kamerlid Vermeer op: “Mijn vraag is echter of er geen andere wegen zijn om deze krachten productief te maken. Zij mogen geen voorsprong hebben op jongens die in dienst zijn, ook daarover moet geen misverstand bestaan. Maar kan men de onderwijzers onder hen niet verplicht te werk stellen in het eigen vak? Een aantal van deze jongens wil gaarne werken in de krankzinnigenverpleging waar men grote tekorten heeft aan personeel. Een ander aantal heeft zich vrijwillig beschikbaar gesteld voor medische proeven van professor Van Güse uit Leiden. Laat men maatregelen nemen om deze jongens op verschillende manieren productief te maken. Over het algemeen heeft men bij deze groep te maken met ernstige mensen. De tewerkstelling in Indonesië is een voorwerp van studie. Ik hoop op een positief resultaat.” Op dat moment werken er al 19 mannen gewetensbezwaarden in de 'krankzinnigenverpleging' en is de overheid begonnen met een zinnige tewerkstelling.

Rijks Psychiatrisch Instituut (RPI)

De Rijks Psychiatrische Inrichting (destijds nog als Rijkskrankzinnigengesticht) kwam in 1912 naar Woensel bij Eindhoven. Er was al een psychiatrisch instituut in het Noorden, het zuiden moest de tweede vestiging krijgen. De burgemeester van Eindhoven had nog een stuk grond en hoopte op werkgelegenheid. Dertig jaar later, vlak na de Tweede Wereldoorlog, zag de arbeidsmarkt er heel anders uit. Door de wederopbouw waren overal arbeidskrachten nodig en de RPI kampte met een groot personeelstekort. Er zijn genoeg banen die beter betalen en minder veeleisend zijn. Verpleegsters zitten “te huilen op de rand van de badkuip,” omdat ze het werk niet meer aan kunnen.

Directeur Mooij kaart het personeelstekort herhaaldelijk aan in Den Haag. De oplossing wordt gevonden in de dienstweigeraars. Hier komen het verhaal van De Vries en dat van het instituut samen. Een psychiater kwam in Vledder mensen uitzoeken. Er werd een man of 20-25 uitgezocht daarvan bleven er negen over. Op 16 augustus 1948 begint hun werk in Woensel. Ze worden in het herdenkingsboek allemaal bij naam genoemd, over De Vries wordt gezegd: “Dick kwam bij de psychopaten terecht.” Dick kent het citaat uit zijn hoofd. “Om die psychopaten kon je erg lachen; het zijn grappige kerels.” Later zou hij als ontwikkelingspsycholoog directeur worden van het Pedagogisch Centrum van de gemeente Enschede. 

Het ziekenhuispersoneel moest er aan wennen dat de 'witte soldaten' kwamen. Ze kregen witte kleding zonder rangonderscheidingstekens en werden leerling-verplegenden. De verwachting was dat het wel rare kerels zouden zijn, maar dat viel mee. Er waren wel twee problemen. Ze waren eigengereid en daar was directeur Mooij niet van gediend. Verder bieden ze wel verlichting op de mannenafdeling, maar daar hebben ze op de vrouwenafdeling pas iets aan als - na heftige strijd met de katholieke bonden - mannelijk personeel doorgeschoven kan worden naar die afdelingen, op voorwaarde dat die mannen gediplomeerd, gehuwd en van een bepaalde leeftijd zijn. Al snel waren de witte soldaten volwaardige leden van het team, en dat voor een gulden per dag (€ 0,42 ct).

Daar zat ik naast een stervende,” zo begon Klaas Feenstra het gesprek. Al na zo'n 4 á 5 weken deed hij alleen nachtdienst, van tien uur 's avonds tot half acht 's morgens, bij zo'n 32 snurkende kerels. Eén van hen, een voormalig Belgisch bokser, lag ' in de isoleer'. Klaas vertelt ook over de oud-organist die kleptomaan was: “In de nacht schreef ik brieven. Als ik even naar de WC ging dan was daarna mijn pen weg. Ik pakte hem weer terug. Hij: 'ik geef je een pak op je sodemieter'. Ik bleef kalm.” 
 
Hij zit er nog steeds kalm bij en zoekt zijn woorden weloverwogen. “De organist ging dood bij mijn dienst. Dan ben je 23 jaar. Het was mijn eerste dode en ik zat er alleen voor. Ik was niet gelovig meer, maar met die man bad ik het Onze Vader. De mannen die voor twaalven dood gaan worden afgelegd. Zij die later sterven moeten daarvoor wachten op de ochtendploeg. De dode blijft dan gedurende de hele nachtdienst liggen.”

In het RPI hebben de dienstweigeraars een eigen kamer met wastafel. “Dat was gezien de nachtdiensten en het emotioneel zware werk geen luxe. Ook het eten was fantastisch en het complex lag in een prachtig park. En je kreeg een eigen sleutelbos. Het is wel een groot contrast met de eerdere ervaringen. Ik vond het er prima, je werkte met mensen,” zegt Feenstra.

De Vries zette een voetbalelftal op met zijn patiënten. “We vroegen of dat mocht en kregen een echt doel, shirtjes en schoenen. En ik kreeg de sleutel om ze op te kunnen halen en was verantwoordelijk.” Het werd een daverend succes. “Het gaf zin aan je werk,” aldus De Vries, “je werkte met gewone burgers – je werd bijna een gewone werknemer. Een andere dienstweigeraar, Jan Dwars, zette een wandelclub op voor mannen en vrouwen. Zonder veel opleiding is hij als dienstweigeraar later doorgegroeid tot directeur van een jeugdinstelling.

Feenstra leerde zijn vrouw in het RPI kennen. Ondanks de grote inzet kreeg hij zijn diploma leerling psychiatrisch verpleger niet, omdat de dienstweigeraars twee weken te laat waren begonnen, waardoor het hele jaar niet meetelde. Dat viel hem bitter tegen en hij vertrok om bij Philips te gaan werken, op personeelszaken. Het aanleggen van een administratie in Nieuwersluis en Vledder zat hem blijkbaar in zijn bloed. Hij zou het werk tot zijn pensionering blijven doen. De Vries mocht weg toen zijn studie psychologie begon.

Wat opvalt is dat beide mannen met plezier terugdenken aan die vormende dienstweigerjaren. Ze benadrukken dat ze het goed hebben gehad. Feenstra noemt kameraadschap, vriendschap, inzicht in wat het betekent gevangen te zitten en mensenkennis. Schizofrenen kom je overal tegen. Een directeur van Philips had een dergelijke stoornis. Ik herkende dat meteen.” De Vries zegt: “Ondanks verschillen in achtergrond was er ook veel eenheid. Je zat met elkaar in hetzelfde schuitje, gedeeltelijk op dezelfde ideologische basis.” Dat ze een jaar langer moesten dan de dienstplichtigen van hun lichting, vindt hij achteraf terecht. “De jongens in Indonesië hebben het veel slechter gehad dan wij.” 

Door de 'preciezen' werd gemopperd dat van de principiële weigering op ethische gronden, zoals die voor de oorlog veel voorkwam, weinig over was. Paul de Groot, Kamerlid van de CPN, constateert zeer terecht dat het grote aantal dienstweigeraars, juist ook in niet-CPN-kring, als symptoom van een grote weerzin tegen de Indonesiëpolitiek moet worden beschouwd. De Vries en Feenstra weigerden dienst in een bijzondere periode.

Martin Broek
Geschreven voor vredesmagazine.nl

Met dank aan Erik de Graaf (Graafwerk) voor aanvullende informatie.

Noten:
  1. Dienstweigeraars moesten een jaar langer 'dienen' dan soldaten. In het geval van De Vries en Feenstra ging het om de Zeven December-Divisie die in oktober 1946 naar Indonesië vertrokken en pas in 1949 afzwaaide.
  2. Jan Ekema en Teun Juk, samenstellers van "Uithuizer polders in woord en beeld”, schrijven dat er tot 1949 altijd 120 dienstweigeraars aanwezig zijn in kamp Lauwerpolder. De meeste bronnen (inclusief de Handelingen van de Tweede Kamer 23 december 1947) spreken dit tegen.