woensdag 24 augustus 2016

Militair ecosysteem en de vierde industriële revolutie

Een fors deel van de samenleving – inclusief de overheid – zit wat betreft die verandering [in het informatiedomein] nog in de ontkenningsfase. Als je een beetje je best doet kom je er nog mee weg te doen of er niets aan de hand is en of steeds in de jaren zestig van de vorige eeuw leven.” Aan het woord is luitenant-generaal A, Schnitger, de commandant van de Nederlandse luchtmacht. Hij schildert een nabij vergezicht voor de Nederlandse krijgsmacht.

Technologie en informatie worden steeds centraler binnen het denken over de ontwikkeling van krijgsmachten. De Militaire Spectator (een vakblad voor officieren) van augustus 2016 begint met twee artikelen die het denken daarover een duw willen geven. Het ene gaat over een 'security ecosysteem' (een netwerk van structureel samenwerkende partners) en het andere over de organisatie van technologische vernieuwing, geschreven door Henk Geveke. Hij is algemeen directeur van TNO Defensie & Veiligheid. De militair ziet dat de technologie tot een verandering in militaire doctrines kan leiden en andersom dat door doctrines nieuwe technologie wordt ontwikkeld.

Er is sprake van een vierde industriële revolutie die de wijze van oorlogsvoering geheel zal veranderen. Dat is nodig ook volgens Geveke, want tijdens recente oorlogen is gebleken dat geavanceerde westerse legers niet gemakkelijk kunnen winnen van vastberaden guerrillastrijders voorzien van verouderde bewapening, die daarnaast evengoed kunnen beschikken over informatie, uitgeprinte wapens en google maps. Vervolgens komt de TNO-directeur met een scala aan projecten die verder uitgevoerd moeten worden door de Gouden Driehoek of triple helix (de samenwerking tussen overheid, kennisinstituten en industrie, m.n. Ook het civiele deel van die industrie, omdat de ontwikkelingen daar vaak sneller gaan dan in het militaire deel). Het overheidsbudget voor militair onderzoek moet daarvoor omhoog van 60 naar 120 miljoen euro per jaar. Niet alleen dat; er moet ook gewerkt gaan worden aan meer open vormen van innovatie, waardoor bijvoorbeeld ook toeleveranciers betrokken worden bij de ontwikkeling. De technologie gaat zo snel dat het anders niet bij te benen valt. Beide heren zoeken met een stevig beleidsadvies de openbaarheid.

De snelheid en omvang van de informatie hoeveelheden speelt ook in de visie van Schnitger een hoofdrol. De lineaire benadering van conflicten, met een binaire aanpak van conflictbeheersing, gebaseerd op kinetische capaciteiten en nationale besluitvorming van de afgelopen twee decennia, doen geen recht aan de complexe mechanismen die een rol spelen bij het ontstaan en beëindigen van conflicten en “is volledig mislukt,” zegt hij. Dure woorden leiden tot een stevige conclusie. Maar niet getreurd er is een nieuwe aanpak nodig die gestoeld is op informatie die besluitvormingsdominantie gaat opleveren om de grote uitdagingen van onze tijd (klimaat, armoede en gezondheid) gezamenlijk het hoofd te bieden. Niemand beter uitgerust dan de Krijgsmacht en dan vooral de luchtmacht om dat te doen, vindt deze hoogste luchtmachtofficier. In de toekomst zullen grote aantallen kleinere wapensystemen nodig zijn die snel van ontwerpfase naar inzetbaarheid evalueren.

Maar niet alleen dat. “We zijn allemaal medeverantwoordelijk voor onze collectieve veiligheid en het is tijd dat we die bal gezamenlijk oppakken. (…)” Stel je eens voor “wat we kunnen bereiken als één op de duizend aardbewoners, pakweg zeven miljoen mensen dus, hun energie in gaan zetten voor vrede, veiligheid en vrijheid. Zonder onderdeel te zijn van de formele organisatie, maar gewoon omdat ze het belangrijk vinden.” Het betrekken van mensen kan de weerbaarheid van de samenleving enorm versterken, voegt Schnitger ten overvloede toe. Een Amerikaanse militair hoorde ik al eerder bepleiten dat militairen zich zouden moeten roeren in de civiele sociale netwerken en zo vervaagt de norm tussen militair en burger steeds meer. Volgens de generaal zal Defensie in de toekomst geen op zichzelf staande organisatie meer zijn, maar een onderdeel van een ecosysteem. Wordt het leger dan civieler of militariseert de samenleving?

De conclusie van de beide heren is dat het 'militair ecosysteem' en de revolutie op militair gebied moeten leiden tot een verdere vervlechting van de krijgsmacht met industrie en (semi-)private kennisinstituten, en sterker nog dat de burger steeds meer als een legosteentje moet worden ingebouwd om de informatiepositie van de krijgsmacht te versterken. Alleen met militairen redden we het niet meer, daarom worden liefst alle burgers ingelijfd.

Zie ik spoken? Als antimilitarist ben ik voorstander van een leger in de kazerne dat doet wat de bevolking wil. En zeker geen voorstander van een alom gemilitariseerde maatschappij. Ik zie soms nuttige bijdragen van de krijgsmacht, maar ook een functie om de samenleving rustig te houden, bevolkingsgroepen (vluchtelingen!) te controleren en belangen van B.V. Nederland elders in de wereld te verdedigen. Deze taken zijn lang niet altijd in het belang van alle burgers. Bovendien betwijfel ik hartgrondig of het leger wel de geëigende organisatie is om problemen in de gezondheidszorg, klimaat en armoede aan te pakken. Verhogen van militaire onderzoeksbudgetten en een nieuwe lichting wapens gaan juist ten koste van die mooie doelen.

Eerder schreef ik over nieuwe technologie: De mens en mot als wapen

maandag 22 augustus 2016

Oorlog zonder grenzen

Met de koloniale opdeling van het Midden-Oosten en Noord-Afrika, energiehonger, steun aan autoritaire regimes, wapenleveranties en militaire interventies oogst het Westen haar eigen onveiligheid op straat. Volgens Ludo De Brabander moet het geweer terug in de kast.
    
door Martin Broek

Oorlog zonder grenzen van de Vlaamse vredesactivist Ludo De Brabander begint persoonlijker dan ik van de auteur had verwacht. ‘Een jonge vrouw die op een mooie zondagse lentedag naast mij liep op de parade van Hart boven Hard, een vrouw die opkwam voor warmte, solidariteit en vrede, is in kritieke toestand opgenomen in een Brussels ziekenhuis’, schrijft hij, ‘cijfers worden mensen.’ Het voorval vond plaats tijdens de terroristische aanslagen van maart 2016 in Brussel.

Bij het lezen van dit boek strijden verschillende gevoelens om voorrang. Het is bewondering voor de krachtige stellingnames en vergelijkingen die De Brabander hanteert en voor de goed gekozen duidelijke feiten die zijn verhaal onderbouwen. Het is tegelijkertijd verdriet om de schijnbare uitzichtloosheid van het leed in oorlogsgebieden en hun buurlanden, en verdriet om de vluchtelingen en afschuw van de militaire en repressieve aanpak die nu al een kwart eeuw faalt en toch dominant blijft.

Het boek scherpt de geest omtrent belangwekkende vragen als: wat drijft mensen om willekeurig onschuldige slachtoffers te maken, om te doden en te vernietigen; welke blinde woede, fanatisme, frustraties gaan hier achter schuil? De Brabander laat als eerste de Amerikaanse filosoof Noam Chomsky een antwoord geven. Die noemt als hoofdreden de interventie in Irak, de Saoedische vorm van de islam, het wahabisme, en het bombarderen van IS. Daarmee is de toon van het boek gezet.

Oorzaken terrorisme

Gewoonlijk wordt de vraag naar het waarom van het hedendaags terrorisme (bij ons) op drie manieren beantwoord. Een deel van de analytici benoemt de islam als oorzaak en reden. Het geweld zit nu eenmaal ingebakken in het geloof dat zich gedraagt als ideologie. Die platvloerse, domme en polariserende ‘analyse’ kom je in dit boek niet tegen. Niet voor niets nam de schrijver deel aan de Hart boven Hard parade, een Belgisch burgerinitiatief dat streeft naar verbinding.

Een andere school wijst op achterstanden en racisme. Het islamisme, en het sporadisch volgend extremisme, is in deze visie een dunne vernislaag om het eigen leven een identiteit te geven. Dat is beangstigend en hoopgevend tegelijk. De aanslagen in Brussel werden gepleegd door jonge criminelen zonder veel uitzicht. Een gewelddadige aanslag, gemotiveerd door een wereldbeeld dat de schuld legt bij het Westen, lijkt dan een zinvol einde aan het leven te kunnen geven. De Brabander gaat niet in op deze sociale en psychologische redenen in de boezem van onze eigen samenlevingen, waar mogelijk een deel van de oplossing besloten ligt. Hij merkt alleen op dat een repressieve aanpak van dit probleem weinig zinvol is.

Nee, in Oorlog zonder grenzen wordt een derde verklaring voor het hedendaagse terrorisme gegeven en behandeld die in het teken staat van de herkomst ervan. De auteur beschrijft de eindeloze oorlog en interventies van het Westen in het Midden-Oosten vanaf begin 19e eeuw tot nu. Deze uitleg maakt veel duidelijk over de boosheid die tot terrorisme leidt. In het boek komt bijvoorbeeld een paar maal de rol van Qatar en Turkije aan bod, overheden die samen wapenleveranties aan islamisten in Syrië voor hun rekening namen.

Deze bondgenoten van het Westen gooiden olie op het vuur in een conflict waarbij honderdduizenden sneuvelen, steden tot ruïnes worden geschoten, mensen worden verjaagd van huis en haard en haat een basis krijgt. Turkse journalisten die hierover schreven zijn in het Gülen-kamp onder gebracht en tot staatsgevaarlijke sujetten bestempeld. Qatar leverde ook militaire kennis en wapens aan het ontspoorde Libië. Het vergroot – om het zacht uit te drukken – niet het vertrouwen in ‘onze’ kant van het conflict.

‘Sinds de start van de oorlog tegen de terreur in 2001 vielen er in Irak, Afghanistan en Pakistan ruim 1,3 miljoen doden’, citeert De Brabander de website Body Count dat al jaren het aantal niet-westerse doden poogt te documenteren. Als je dan ook nog in het verdomhoekje zit als moslim, met of zonder HBO-diploma in Molenbeek of Huizen, dan is de stap naar een koekje van eigen deeg niet zo groot.

Meestal blijft het bij gedachten, soms wordt het praktijk. De verschrikkelijke beelden van de bombardementen die via internet of letterlijk ons voorgeschoteld worden, kan een volgende duw in de richting van terrorisme zijn. Dit nog afgezien van de benarde situatie waarin de Palestijnen zich bevinden die een beetje geholpen worden door het Westen, maar hard en onbestraft worden aangepakt door het zwaar door het Westen gesteunde Israël. Het conflict speelt een belangrijke rol in het boek.

Winston’s Hiccup

Het Sykes-Picot akkoord, de afspraak tussen Frankrijk en Groot-Brittannië uit 1916 over de verdeling van het Midden-Oosten, is een goed begin van de zoektocht naar de oorzaken van de woede onder moslims tegen het Westen. Het akkoord bestaat al een eeuw. Islamitische Staat (IS) introduceerde de hashtag #SykesPicotOver die via Twitter een berg interessante artikelen oplevert. De willekeurigheid van de grenzen, die tot op de dag van vandaag tot problemen leiden, is stuitend. De grens van Jordanië werd naar verluid bijvoorbeeld na een copieus diner en met een door een hik veroorzaakte zigzag getrokken, de zogenoemde Winston’s Hiccup.

Tijdens het interbellum stortten Frankrijk en Groot-Brittannië zich, zonder oog voor de wensen van de lokale bevolking, op het gebied. Een bloedige Franse bezetting van Damascus die 26 jaar zal duren, is daarvan een van de vele minder fraaie voorbeelden. Daadkracht en onzorgvuldigheid telt, niet de bevolking. Dit leidt bijna vanzelfsprekend tot verzet tegen de bezetters en die houding, dat gevoel, is ook vandaag de dag nog niet verdwenen. Geschiedenis heeft een lange adem.

Het stichten van de Palestijnse staat is een onderwerp op zich en ‘zorgt al een eeuw lang voor oorlog en geweld in het Midden-Oosten.’ Dat wil zeggen, sinds de Britse Balfour-verklaring van 1917 waarin een Joods nationaal tehuis werd toegezegd. Ook hier gaat het om westerse inmenging zonder veel oog voor de lokale bevolking. De grenzen tussen Palestina en Israël zijn nog steeds inzet van een van de meest invloedrijke conflicten in de wereld.

De hoeveelheid kolonisten in de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem is sinds de Oslo-akkoorden van 1993 opgelopen van 269.200 naar 800.000. Ook de woede daarover stuitert terug in de vorm van terrorisme in het Westen. Dat de helft van het aantal Amerikaanse veto’s in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties betrekking heeft op Israël, voedt het wantrouwen in de regio ten opzichte van Washington. Toch blijft De Brabander zakelijk als hij stelt dat de Amerikaanse politiek niet intrinsiek de steun aan Israël als reden heeft, maar stoelt op geostrategische gemaakte berekeningen door de VS.
Jordanië is, na Israël en Egypte, inmiddels het belangrijkste land voor Amerikaanse militaire steun. Die steun is een beloning voor het erkennen van een vredesakkoord met Israël in 1994. Tegenwoordig is Jordanië een spil in de aanvallen op Syrië en Irak. Voor die deelname moest veel druk worden uitgeoefend. De Jordaanse bevolking is niet zo geporteerd van de inmenging door de VS. Dat Jordanië ook een voorname afnemer van Nederlandse (en Belgische) wapens is, en betrokken in de oorlog tegen Jemen, wordt in het boek helaas niet vermeld.

Het is een verademing om een boek te lezen van iemand die niet meteen gaat voor de eenvoudige uitleg, maar aan buitenlandse politiek een zakelijke lading geeft. De Brabander valt ook niet voor het het olie-argument als hij schrijft over westerse drijfveren voor de politiek richting Midden-Oosten (al vergeet hij het ook niet). Hij noemt ook (geo)politiek profijt als reden. De VS legt onmiskenbaar zijn militaire bases rondom belangrijke geostrategische gebieden zoals de Perzische Golf, schrijft De Brabander.
Toch zou iets verder uitzoomen juist hier niet hebben misstaan. Dan zien we dat veel van die bases ook passen binnen de omcirkeling van China, een inzet met een veel grotere strategische betekenis voor de Amerikaanse politiek op lange termijn. En dan zien we ook dat er sprake is van controle over de oostelijke Middellandse Zee, de Rode Zee én de Perzische Golf.

Interne dynamiek

Met zijn goed onderbouwde uiteenzetting over westers wanbeleid in het Midden-Oosten legt De Brabander de oorzaak van het terrorisme vrijwel alleen bij het westerse optreden in de regio. De individuele terrorist wordt zo een creatie van de omstandigheden van buitenaf. ‘Organisaties als Al Qaida of de Islamitische Staat zijn onder meer het product van militaire interventies, wapenhandel, economische uitbuiting, steun aan autoritaire regimes, oliehonger, ja zelfs van de westerse koloniale geschiedenis die maar blijft nazinderen.’

Dat De Brabander niet ingaat op enige eigen dynamiek voelt ongemakkelijk aan. Alsof de enorme regio zonder buitenwereld niet bestaat. Dat ook regionale partijen zich kunnen misdragen en een rol spelen, komt marginaal aan bod, veelal dan ook weer in relatie met het Westen. De eerste stappen naar IS door Abu Musab al-Zarqawi worden beschreven, de man die niet alleen de bezettende macht wilde ondermijnen maar door aanslagen ook sektarisch geweld probeerde aan te wakkeren. Al-Zarqawi kwam in 2006 om het leven, maar de kiem voor IS is dan al gelegd.

Het laatste uitvoerige artikel van de in 2015 overleden Ed Hollands over het ontstaan van ISIS gaf mij meer informatie over de interne Iraakse dynamiek achter de creatie van het Kalifaat dan het boek van De Brabander. Wat ook nauwelijks besproken wordt is de rol van Rusland, met zijn eigen beleid en enorm grote wapenleveranties aan de regio.

Anderzijds is de nadruk die de auteur legt op de daden van het Westen niet geheel vreemd. Het is de omgeving waarin de schrijver actief is en waar het tij mede gekeerd kan worden. Opvallend daarbij is dan weer wel dat De Brabander de nadruk veel minder legt op West-Europa in verhouding met de VS. Het hoofdstuk over het optreden van Washington in het Midden-Oosten beslaat bijna een derde van het boek. De VS wordt neergezet als de kwade genius, een rol die ze na de Tweede Wereldoorlog heeft overgenomen van de Fransen en de Britten. Het is het land dat (militaire) interventies start en stuurt.

In die zin is de VS inderdaad een kwade genius met een machtspolitiek die weinig tot geen rekening houdt met de bevolking van landen die naar haar mening VS-belangen schenden. De Brabander draagt voor die stelling een karrenvracht onderbouwingen aan. Er valt wat te zeggen voor die nadruk: de VS is de enig overgebleven supermacht en de militaire bondgenoot van Brussel.

Maar daarmee komt België er bekaaid af. In het boek wordt kort aangestipt dat België gretig deelnam aan wapenleveranties aan Libië voordat Khadaffi uit uit de gratie viel, Frankrijk militair steunt sinds de aanslagen in Parijs van 2015, een aantal antiterrorismemaatregelen invoerde die de aanslagen van maart 2016 niet konden voorkomen en de bombardementen in beurtrol met Nederland uitbreidde van Irak naar Syrië. Maar naast Washington is alles bijzaak.

Vraagtekens

Het boek lezen met zelf geformuleerde vraagtekens kan nooit kwaad. De Brabander merkt op dat China een klein deel van de Iraakse olie heeft gekregen om de overheid stil te houden. Maar het gaat over meer dan een ‘stukje’. China neemt de helft van alle Iraakse olie af en heeft een stevige infrastructuur opgezet voor de uitbating ervan, zie bijvoorbeeld de rapportages in The New York Times en Fortune. Het kleiner maken van de invloed van anderen dan de VS is ook wel eens hinderlijk.

Het hoofdstuk over de Arabische Lente in Egypte vangt De Brabander aan met straatverkoper Mohamed Bouazi die zichzelf in brand stak. Het is bijna de standaard opening van artikelen en documentaires over de memorabele lente die veranderde in een verschroeiende zomer. Het valt me tegen dat dit ook in dit boek gebeurt, want de vonk is niet belangrijker dan het kruitvat.

Dat vat is namelijk gevuld met de weerzin onder de bevolking tegen een politiek die hen ringeloort en uitperst. Het vat is gesmeed door het jarenlang organiseren van mensenrechten-, vrouwen- en milieuorganisaties, vakbonden en (clandestiene) partijen. Die organisatie en het politiek protest komen later wel aan bod, maar het beeld van het individu dat in zijn eentje de Arabische Lente doet ontbranden, is inmiddels vaak genoeg neergezet en ontneemt het zicht op een veel groter geheel.

De achtergronden van de Egyptische revolte van 2011 worden door De Brabander mager geschetst. De rol van het kapitaal bij de val van Moebarak komt bijvoorbeeld niet aan bod, noch dat oorlog tussen veiligheidsdiensten en leger. Nu zitten er vele kanten aan de oorlog zonder grenzen dat er altijd wel iets ontbreekt. En De Brabander heeft een duidelijke focus, de door de Amerikanen geleide interventies komen terug in onze eigen straten. Maar ook hier gaat dat ten koste van de interne dynamiek.

Bombardementen

Veel experts delen de mening dat de bombardementen op IS in Syrië en Irak contraproductief zijn. Ook terrorisme-expert Beatrijs de Graaf beschouwt ze als zinloos en mogelijk als opmaat voor een volgende, nog gewelddadiger lichting terroristen. Noam Chomsky stelt in het begin van het boek al dat de bombardementen een van de redenen zijn voor het terrorisme.

De Brabander noemt ze de kwaal die tot remedie is verheven en geeft herhaaldelijk aan dat de hele oorlog tegen terreur een groot falen is. Hij doet dit bijvoorbeeld met de volgende cijfers: het aantal aanslagen is van 199 in 2002 toegenomen tot 13.500 in 2014. Het beleid leidt dus tot meer terreur. Het boek staat vol van dergelijke wetenswaardigheden, maar het barst er niet van uit zijn voegen.

De centrale stelling in het boek is dat de oorlog van twee kanten komt. De oorlogen in het Midden-Oosten hebben ook hier hun uitwerking. Extremisten slaan namelijk hard terug om de strijd een globaler karakter te geven. Zolang het Westen blijft huishouden in het Midden-Oosten, zolang het bommen blijft gooien en de Palestijnen blijvend worden onderdrukt en dictators gesteund, zal het geweld zich als boemerang tegen ons keren.
Maar trapt De Brabander hier niet in de val die incidenten – hoe gruwelijk ook – tot structuur verheft? Want laten we wel wezen, het aantal Europese doden door de hedendaagse terreur ligt nog altijd lager dan in de jaren ’70 en ’80 als gevolg van aanslagen door een scala aan gewelddadige organisaties. Dit schrijf ik niet om de huidige islamitische aanslagen te bagatelliseren – het zal je maar treffen – of ze met elkaar op één lijn te scharen, maar om ze in context te plaatsen en iets minder verhit te beschouwen.

Remedies voor oorlogen

Welke remedies draagt De Brabander aan om oorlogen in het Midden-Oosten en de huidige terreurgolf in het Westen tegen te gaan? Naast het beëindigen van militaire interventies komt hij met het volgende. De oorlog in Afghanistan kostte de VS 687 miljard dollar, vergelijkbaar met 34 maal het Afghaanse Bruto Binnenlands Product. Het resultaat van deze investering is dat het conflict nog steeds voort woekert. Als een deel van dit bedrag ingezet zou zijn om economische en sociale ontwikkeling te stimuleren dan was vrijwel zeker meer bereikt. De Brabander levert een pleidooi voor verschuiving van inzet van militaire middelen naar sociaaleconomische steun.

Het boek sluit af met een verklaring van vredes- en mensenrechtenorganisaties uit Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. De oplossingen die hierin zijn opgenomen: beëindiging van oorlogen, militaire bezettingen en invasies; in plaats daarvan toegewijde diplomatieke initiatieven en aanzienlijke steun aan lokale vredesbewegingen; respect voor geloofsovertuigingen en diversiteit van mensen; verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en de toegang tot cultuur; de bevordering van een inclusief bestuur; het overwinnen van armoede; de aanpak van mondiale onrechtvaardigheid; op rechten gebaseerde bilaterale betrekkingen; volledige stopzetting van wapenhandel naar landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika.

Het is een opdracht zonder grenzen die De Brabander via deze verklaring aan ons meegeeft. Onderweg naar dat ideaalbeeld moet nog wel het een en ander georganiseerd worden. Hoe wordt bijvoorbeeld de wapenhandel naar de regio Midden-Oosten gestopt? Het lijkt er thans op dat enkel in Groot-Brittannië een vredesbeweging actief is om dit blijvend op de politieke agenda te zetten. Maar de militaire wapenproducenten zijn ook daar nog steeds de bovenliggende partij.

Het boek levert veel diagnose en advies op hoofdlijnen. Al eerder haalde De Brabander het Actieplan ter Preventie van Gewelddadig Extremisme van de Verenigde Naties aan. Dit 22 pagina’s tellende VN-voorstel bevat wel gedetailleerde aanbevelingen, van veiligheid in gevangenissen tot aan een volwassen genderbeleid. Niettemin constateert de auteur dat hier weinig mee wordt gedaan en er vooral voor repressieve en militaire oplossingen wordt gekozen.

Geweren opbergen

Kern van het boek: ‘De militaire interventie politiek, het militariseren van de contraterreur, het verhogen van de oorlogsbudgetten in plaats van ontwikkelingsbudgetten en sociale investeringen zijn contraproductief gebleken. Het geweer moet niet van schouder veranderen, maar in de kast opgeborgen worden. Er moet ingezet worden op het vermijden van terreur door de grondoorzaken aan te pakken, met een veiligheidspolitiek die er echt een is. In ieders belang. Want zo kunnen we de terugslag in de vorm van terreur beter indammen. Zo kunnen we het ondermijnend karakter voor onze rechtstaat en bijbehorende vrijheden beter tegengaan.’

De manier waarop vluchtelingenstromen worden beheerst en gekeerd, de eindeloze stroom wapens naar het Midden-Oosten en Noord-Afrika, de steun aan autoritaire regimes, de onderdrukking van onwelgevallige stromingen. Het gaat allemaal door en in die zin belooft het boek zijn titel helaas waar te maken. Toch ziet De Brabander wel lichtpuntjes. Het conflict in Syrië zal uiteindelijk aan de onderhandelingstafel beslecht worden. Hij adviseert dan ook om de zuurstof voor de oorlog af te snijden: geen wapens, geen economische samenwerking en geen financiering.


titel  Oorlog zonder grenzen
auteur  Ludo De Brabander
uitgave  paperback (12,5 x 20 cm), 272 pagina’s
uitgeverij  EPO, 2016
isbn  9789462670716
prijs  € 22.50

donderdag 18 augustus 2016

Long road to arms exports transparency, the Dutch case

Last month the Dutch Government published its annual report on arms exports. We tend to think this kind of transparency is normal in the EU, but twenty years ago there was not such a thing as government public information on arms exports. Most information was secret; until 1998 in the Netherlands only total figures were given, divided in exports to NATO and to non-NATO countries. But transparency on arms exports developed quickly since the late nineties. In 1997, a confidential list with destinations of Dutch arms sales became public by a leak to the press. In 1998 a report on 1997 arms exports is the first to become officially public and a big step is made towards greater transparency. Since then, the Dutch government made a successful catch-up effort; Dutch government information on arms exports belongs to the most transparent of the world.

The most recent annual report, of July 2016, includes a page on export denials. These are arms export permit requests which are refused by the Dutch government. Remarkable is that eight out of thirteen blocked deals were for destinations on the Arabian peninsular; the UAE, Qatar and Saudi Arabia. All except one are based on criterion 2 of the EU Common Position on arms export; the respect of human rights in the country of final destination as well as respect by that country for international humanitarian law. One denial is motivated by criterion 4; the preservation of regional peace, security and stability. The publication of these denials is detailed and informative (see table 3 at the end of this blog).

Beside the publication of an annual arms export report, the government publishes other information enhancing the insight in Dutch arms trade, an overview is provided in table 1. The different forms of reporting are described, explained or commented below.

Monthly reports

Around the same time that arms export figures were leaked, campaigners brought forward the Swedish example of government reporting on arms exports which was advanced at the time. Another step followed after a Freedom of Information Act request by Stop Wapenhandel and VPROs radio programme Argos asking for all governmental papers concerning arms trade. This request was answered with abundant information on individual military licenses in the nineties, although without names of specific types and companies. This was much more information that even Members of Parliament ever received. As a response, parliamentarians demanded the same level of information. All this undoubtedly helped to convince the government that transparency on arms export was no threat to trade. Space also existed because of greater openness after the Cold War. In 2004, a first report with individual licenses per month was published, giving a description, type of license, country of origin and end use and value. The format of monthly reports is by now also used for dual use and arms transit, all to be found on the website of the Dutch government and Stop Wapenhandel. It is the most informative – very factual - part of the transparency on Dutch arms exports. Lacking is information on type of end user (police, armed forces, industry) and the kind of license (individual, global or general) Both types of information could be easily included. An important – from political point of view – continuing omission is that publication is always long overdue.

Annual reports

Currently the Government is required to report several times on arms exports every year. The largest and most elaborate publication is the previously mentioned annual report on Dutch arms exports. This year for the first time since 2011 the annual report will also be published in English, which can help to work towards European harmonisation of arms export policy, an explicit wish of the Dutch government. The annual report is always commented by Stop Wapenhandel in an extensive critical analysis (coming forward later this year).

The report contains information on a) the defence and security industry, b) instruments and policy, c) the principles of the Dutch arms trade policy, d) transparency and e) the exports in the year it describes, EU-cooperation, information on the Wassenaar agreement, export control and dual-use and arms control. Those general chapters are largely copy and paste every year with minimal changes. Although this year the result of a new survey on the Dutch defence industry is included, giving the latest figures (see table 2)

The second half of the report is the most interesting, because it gives the amount, type and destination of Dutch exports and transit of military goods (and on dual use and transit in the previous calender year). This information is given in two different kind of tables: on country of destination and on category of weapon system. Both sorts of information are given in two half year tables and one on the full year, this because the Parliament is supposed to be informed every six months (which did not happen since 2012 however). It also gives an overview of Parliamentary documents on arms trade control.

Surplus

The Dutch government itself is a major arms exporter; a four column table on the contracts of surplus arms is included in the annual report (type of materiel, sent to, country of end use, end user). This table is also detailed and provides valuable information. In the report on 2015 this table was 30 entries long and the contracts had a total value of ca. € 20.5 million, 2.5 percent of the total. That is low compared to previous years. In 2014 it was 20 percent of all exports and in 2013 12 percent. Fluctuations are big, but Dutch surplus arms exports are important to monitor and often subject to debate. Dutch surplus armoured vehicles were seen during the quelling of uprisings in Egypt and Bahrain in 2011, and Dutch surplus arms have been used in the war on Yemen. Destinations for superfluous Dutch arms raised several debates in the parliament, e.g. on tanks to Indonesia and trucks to Sudan.

Written information on surplus arms, two weeks before an export license, was provided to parliament to enable it to better control the government in its double role of merchant and arms export controlling authority at the same time. The initiative for this came from Theo van den Doel (VVD) in 1997. The information was confidential although sporadically leaked like when in July 2007 a sale was made public of several types of military vehicles to Chile. With an export of frigates to Belgium something went wrong; the parliament was informed during a debate and not, as was intended, with a letter. In this debate the government explained its policy on confidentiality. Surplus sales could be made public only when there was not a financial reason or request by the client to keep them secret. It seems both criteria are never met, because a public letter on the export of surplus arms under € 2 million is never published since 2007. A curious situation: only the parliament is informed on small deals and parliament and public are both informed on large deals due to the rule that deals above € 2 million are public. Unknown however is if the parliament is really informed on all smaller surplus deals.

Deals larger than € 2 million

Noteworthy is a list of fast track notifications on export licenses larger than € 2,000,000. This part of the transparency policy has been introduced after three years of debates. In December 2009 Van Dam (PvdA) and Van Velzen (SP) tabled a motion to urge for a policy of transparency by publishing all planned arms exports of a value of more than one million euros three weeks in advance of a export permit decision. The majority voted against and the motion was rejected. During the arms trade debate of 2011, the Secretary of Economics, Bleker, proposed to inform the Parliament (confidentially if considered necessary) on definitive export permits for complete systems bigger than € 5 million for non EU or NATO+ destinations, two weeks after permit. Some parliamentarians considered the five million threshold as too high and amended in December 2011 by a motion to lower it to € 2 million under the same conditions. This was accepted. The resulting letters give information on the type of weapon, the country of destination and the criteria the government had considered before coming to conclusion. In 2015 the Parliament was informed in five and 2016 until now in one case. Two of the 2015 reporting letters were on exports to Jordan. This raises questions about criterion 2, as Jordan is part of the coalition waging war in Yemen (see previous blog) which was reason for many other denials in the same year.

Despite the enormous growth of government transparency not all information, even on major exports, is yet know. For larger deals of components other sources are still needed to understand Dutch arms export policy. What is exported to Venezuela in 2015 valued € 20 million? According to the SIPRI arms supplies data base the deliverances to Venezuela might be fire control and search radar for large patrol vessels or even technology or knowledge to built the ships itself. But to be sure, government information is needed.

Improvements can be made with the reintroduction of an English language annual report and restart of the publication of half year reports; the introduction of type of end user and the kind of license in the monthly reports; and clarification if the MPs are informed on surplus deals and why this happens always in secret.


MB August 2016
Written for Stop Wapenhandel