zaterdag 28 maart 2015

Meedoen om te helpen; Interview met Martin Broek

Als ik langs het IJ terugloop naar Amsterdam Centraal heb ik La Bamba in mijn hoofd, een oud Mexicaans dansliedje waarmee Ritchie Valens in 1958 op slag beroemd werd en dat bijna dertig jaar later door Los Lobos werd gecoverd voor een film over het leven van Ritchie. Ik kom net terug van een gesprek met Martin Broek. Hij is nu journalist en columnist en voorheen actief in tal van antimilitaristische groepen. Maar hij begon als hofmeester bij de marine. Vandaar misschien die oorwurm, dat liedje in mijn hoofd. Of kwam dat omdat ik blij geworden was door Martins verhaal? ... yo no soy marinero, soy capitán, soy capitán ...*

(Een kortere versie van dit interview staat in Vredesmagazine van maart 2015.)

Aanbieden 3.000 handtekeningen tegen de levering van marineschepen aan Indonesië aan Karien van Gennip, Staatssecretaris Economische Zaken, door Campagne tegen Wapenhandel en aanhang, 2 juni 2005. Foto basdemeijer.nl/
Hofmeester. Ik heb er nooit over nagedacht, wat doe je dan voor werk? 

‘Eigenlijk heet dat matroos LDV (logistieke dienst verzorging). Dat is een combinatie van een soort kelner, kok en bottelier, die verzorgt de voorraden en dan been je ook koeien en varkens uit. Dat leerde je, je kreeg een opleiding in een klasje. Ik heb in een slagerij gestaan. Ik kookte ook, ik heb in een keuken voor 120 mensen gestaan, niet op een schip maar in een kazerne.’

 Was dat tijdens je dienstplicht?

‘Nee, ik ben beroeps geweest, Kort Verband Vrijwilliger heette dat.’

Hoe kwam je daar terecht?

‘Ik ben in ‘62 geboren in Vlaardingen, maar ik ben in Maassluis opgegroeid. Aan de overkant lagen de scheepswerven van Verolme. Mijn vader werkte bij zeesleepvaart Smit en later bij Boskalis. Mijn hele familie heeft altijd gevaren. Op mijn tiende ben ik verhuisd naar Dinteloord omdat mijn ouders uit de Randstad weg wilden. Daar heb ik gewoond tot mijn 18de. Toen ben ik naar de marine gegaan. Ik had de lagere landbouwschool gedaan en de gts, een soort ambachtsschool in Breda; daar heb ik voor kok en kelner geleerd. Ik ging in het leger omdat ik vond dat de Russen zich misdroegen in Polen; dat was eind jaren ‘70. De NAVO trad daartegen op. Dat was de politieke reden om in het leger te gaan, naast de zucht naar avontuur. Bovendien kom ik uit een zeemansfamilie. Nou, toen lag het min of meer voor de hand om bij de marine te gaan. Maar al snel zag ik dat er ontzettend veel racisme was en seksisme. Ik kreeg daar steeds meer weerzin tegen. Ik kreeg er onder meer een opleiding over het gebruik van chemische wapens. Ook dat vond ik vreselijk. En het zo maar moeten gehoorzamen was ook niet echt mijn karakter. Dus de twijfels kropen er eigenlijk al van het begin af aan in en die werden sterker en ik dacht: nee dit wil ik niet. Ik wilde dienst weigeren, maar dat werd me min of meer afgeraden en ik werd ook niet erg goed geholpen door de Vereniging Dienstweigeraars. Dus heb ik het uitgezeten. Ik was in die tijd al wel een paar keer mee geweest met de kerk waar ik toen bijzat, de Nassaukerk, naar vliegbasis Woensdrecht om de franciscanen te bezoeken en de vredesactivisten die daar bij de basis woonden. Dat was in de tijd van de vredesdemonstraties in ‘84, ‘85. Ik had van die buttons op, die waren toen heel erg in, van die mannetjes en vrouwtjes van Opland die de boel wegschopten. Dus ja, eigenlijk paste ik ook helemaal niet meer bij de marine. Ik heb het uitgezeten tot het eind in oktober ‘85 en toen was dat deel van mijn leven afgelopen.’

En toen?

‘Al tijdens mijn marinetijd ben ik vanaf de basis “op de wal” gaan wonen zoals ze dat noemen, op kamers in de Staatsliedenbuurt. Daar ging ik vrijwilligerswerk doen op een buurtbus om bejaarden mensen te helpen met in- en uitstappen die naar de kapper gingen of naar de klaverjasclub. In september ‘86 ben ik in m’n eentje naar een actie gegaan bij Woensdrecht waarbij de poorten werden geblokkeerd. De politie heeft een van die poorten heel hardhandig, met erg veel geweld, ontruimd. Ik dacht: als mensen zo aangepakt worden, moet ik meedoen om hen te helpen. Dus toen ben ik voortaan iedere eerste maandag van de maand mee gaan doen met de blokkades. Ik zat inmiddels op het avondatheneum en ik ging in ook mijn schoolvakanties naar Woensdrecht om een paar weken in zo’n vredeskamp te wonen. En zo ben ik vanuit daar BONK ingerold.’  

BONK?

‘BONK stond voor Burgerlijke Ongehoorzaamheid en Non-Koöperatie; het was een vredesgroep die in ‘85 werd opgericht en die tegen plaatsing van kruisraketten was. Daar kwam ik al snel in de coördinatiegroep terecht, waarschijnlijk omdat ik enthousiast was. Bij BONK organiseerde ik acties en ik schreef een krant vol samen met andere mensen. Ik zat er nog maar net bij toen een van de mensen van BONK, Peter Custers, een lezing hield over de ontwikkelingen in de linkse beweging in de Filippijnen. Hij tekende een kaart van de Filippijnen met het eiland Luzon bovenaan en Mindanao helemaal onderaan, zodat je de Filippijnen zag ontstaan. En hij vertelde wat er allemaal gebeurde, alsof hij er zelf bij was. Het was de eerste keer dat ik zag dat je zoiets kon doen, zo analyseren, over waar je staat, waar andere mensen staan, wat er gebeurt. Dat was voor mij een eye-opener. Dat is een van de verrijkingen van mijn leven geweest. Ik herinner het me nog goed; ik zie dat papier nog hangen en ik zie Peter er nog naast staan. BONK hield na een paar jaar op te bestaan en AMOK wilde BONK wel min of meer opnemen in hun tijdschrift. Samen met nog iemand ging ik mee als redactielid én met Truke Kranendonk, dat was een oude anarchiste die bij de Vredesaktiekrant werkte, die krant stopte toen ook. En bij AMOK, wat doen ze daar? Schrijven, studeren. Ik had al wel korte berichten geschreven, maar dat was met veel moeite. Mijn eerste lange artikel voor AMOK ging over BONK. Iemand van AMOK heeft me geholpen om het artikel beter te maken. Dus daar leerde ik beter schrijven. Mijn tweede artikel ging over straaljagers naar Turkije. Ha, en juist toen ik dat aan het schrijven was, hakte Kees Koning samen met Co van Melle in Woensdrecht met mokers en bijlen twee van die straaljagers in elkaar. Dat was in de nacht van ‘88 op ‘89. Dat was mijn tweede lange artikel. En zo rol je dan ergens in waar je niet aan gewend bent -ik had wat je tegenwoordig vmbo noemt gevolgd en ineens zat ik tussen allemaal academici. Dat maakte het wel moeilijk. Maar ik wilde heel graag en ik was gedreven, dus als ik een artikel niet snapte las ik het vier keer, tot ik het wel snapte.’

Je zat in verschillende antimilitaristische groepen. Ook in MariNEE. Wat was dat?

‘Je had in Amsterdam een onderzoeksgroep, GRAM, Groep Amsterdamse Anti-Militaristen. Die deden onderzoek naar het gebruik van marineschepen door de NAVO en het invliegen van troepen uit de Verenigde Staten via Schiphol. Daar waren geheime documenten over, contracten tussen de Nederlandse en de Amerikaanse overheid. We hebben uitgezocht hoe dat precies zat en daar is een mooi rapport over verschenen. Later zijn we ook vlootbezoeken aan de Amsterdamse haven gaan bekijken. We brachten in kaart welke schepen er kwamen. We organiseerden protesten en gingen naar de pers als er kernwapens aan boord waren. Dat vlootbezoekendeel is uitgegroeid tot MariNEE. Dat was rond ‘88. Het is de basis geweest van de Campagne tegen Wapenhandel. Zo is mijn leven toch een mooi eenduidig verhaal, een zeemanszoon, nog steeds, hahaha.’

Eind 1993 werd Martin gevraagd om een campagne te coördineren van het Europees Netwerk tegen Wapenhandel rond wapenhandel naar Indonesië dat toen onder Soeharto-bewind stond. ‘Ja, we wilden solidair zijn met Indonesië en we wilden vanuit verschillende antiwapenhandelgroepen dat punt aanpakken. Dat werkt alleen maar als iemand het een beetje coördineert. En dat deed ik. Maar dat moest in het Engels en ik kende helemaal geen Engels, dus toen heb ik me weer ergens doorheen moeten bijten en ben ik in het Engels gaan werken. Die wapenhandel is bij me blijven hangen en dat is nooit meer weggegaan. In oktober ‘95 werd ik banenpoolmedewerker bij de Campagne tegen Wapenhandel. Later is die baan overgegaan naar het Transnational Institute waarvoor ik onder meer een analyse over de wapenhandel tussen de EU en de ASEAN heb gemaakt.’

Een eerste betaalde baan. Was dat een verandering?

‘Het maakte niets uit. Ik ben hetzelfde blijven doen maar ik had wel inkomen, ik had iets meer vastigheid. Dat was van belang, want ik wilde ook vader worden. Nu heb ik heb twee jongens van 16 en 14. En ik wilde af van het gezeur van de sollicitatieplicht. Dat was ook een reden. Het geld was niet de reden.’

‘In ‘96 ben ik naar Indonesië gegaan. Dat was een zeer indrukwekkende reis, omdat op dat moment ook het protest tegen Soeharto op z’n hevigst was. Ik was er nog geen vier dagen toen in Jakarta een kantoor door het leger werd ontruimd waarbij een aantal doden vielen. Overal waar ik kwam werden mensen om me heen gearresteerd. Ik was daar om met plaatselijke groepen te praten. We wilden weten wat er op een kogelhuls stond of waar ze mee beschoten werden, we wilden foto’s van voertuigen, zodat wij konden bepalen waar de voertuigen en kogels vandaan kwamen; die komt uit Duitsland en die komt uit België. We konden met zo’n foto van een kogel naar de Belgische overheid stappen. Op die manier wilden we meer druk leggen. Maar de situatie was op dat moment erg gespannen dus de mensen hadden wel wat anders aan hun hoofd. Om samenwerking te zoeken was het niet echt de goeie tijd. Kort daarna, in ‘98, schreef ik voor het eerst een boek: Nederlandse wapenhandel in de jaren '90. Daarna begon het allemaal steeds degelijker vorm te krijgen, dat wapenhandelwerk van ons. Samen met Frank Slijper die bij AMOK in Groningen zat, heb ik lang de Campagne tegen Wapenhandel gedreven. Het eerste grote succes was een embargo van wapens naar India en Pakistan, belangrijke klanten van de Nederlandse wapenindustrie. Een Kamerlid van de PvdA, Apostolou, vond het belangrijk en die heeft zijn collega van het CDA, Henk de Haan, overtuigd en uiteindelijk was er een kamermeerderheid. Ja, dat heeft tientallen miljoenen euro’s aan wapenfabrikant Hollandse Signaal gekost. India en Pakistan hebben jarenlang geen Nederlandse wapentechnologie ontvangen.’

In 2003 schreven Frank Slijper en Martin samen het boek: Explosieve Materie; Nederlandse wapenhandel blootgelegd. Omdat de overheid in het kader van ‘het landsbelang’ zo weinig mogelijk informatie verstrekt over internationale wapenhandel, deden ze een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) om alle stukken te krijgen die met Nederlandse wapenexport te maken hadden. ‘Ja, daar zijn we lang mee bezig geweest. Uiteindelijk kregen we iets van 16.000 pagina’s van Economische Zaken, allemaal uitgeprinte computerbestanden. Het was een heidens karwei om die op volgorde te krijgen en door te spitten. Op grond van die informatie hebben we dat boek geschreven. Daarna zijn we doorgegaan met die WOB-procedure, want er waren nog 32 dozen, materiaal over militaire contacten, over militaire leverantie. Dat is ons aan het eind van de procedure geweigerd. Het is de langste WOB-procedure uit de Nederlandse geschiedenis geworden. Het is een goed voorbeeld van dat vastbijten in zaken, als een pitbull. Ze hebben ons proberen te verdrinken in informatie, dat is niet gelukt, we zijn bovengekomen.’

Je bent tegen wapenhandel. Ben je ook pacifist?

‘Ik ben niet tegen geweld en ook niet voor. Soms kan geweld noodzakelijk zijn om grote misstanden, die op een andere manier niet aan op te lossen zijn, aan te pakken. Daar moet je altijd heel zorgvuldig mee omspringen. Een positief voorbeeld vind ik wat in Zuid-Afrika gebeurde. Daar werd de gewapende tak van het verzet ingezet om het verzet ook uitstraling naar buiten te geven. Dat was meer tactisch dan strategisch. Nee, ik ben geen pacifist.

Ik ben zelf militair geweest. Dat heeft een groot voordeel gehad. Bij BONK zaten mensen die militairen vreselijk vonden, daar moest je niet mee te maken hebben. Maar waarom zou je een groep mensen uitsluiten van jouw strijd om een betere wereld omdat ze toevallig een beroep hebben dat je niet aanstaat? Het is altijd de uitdaging om met elkaar in gesprek te komen en die uitdaging wil ik blijven aannemen, ook met mensen die in het leger zitten. Er waren heel aardige mensen bij, er waren ook rotzakken bij, maar in die antimilitaristische beweging ben ik ook rotzakken tegen gekomen. Af en toe was ik het meer eens met het leger dan met sommige vredesactivisten. Neem Srebrenica, het leger zei: “dat is niet te verdedigen, daar moeten we niet heen willen”. En wat zei het IKV? “Er moet een save haven worden gecreëerd en daar moeten militairen voor naar toe.” Nou, dat is schreeuwend uit de hand gelopen.’

Als ik afscheid wil nemen zegt Martin: ‘Ik wil een pleidooi houden voor de kleine clubjes omdat die een onafhankelijke kritische stem hebben. Toen er een oorlog in Irak moest beginnen in 2003, was er maar een handjevol mensen dat dat onverstandig vond. Dat handjevol mensen kwam uit die kleine clubjes. Zowel Frank als ik liepen onze benen uit ons lijf om overal praatjes te houden. We konden die afweging maken, want we hoefden ons niet voor bijvoorbeeld GroenLinks te verantwoorden. Die zouden gezegd hebben: “jullie zijn gek, we moeten ingrijpen”. Pas achteraf zei Femke Halsema: “sadder but wiser”. De PvdA hetzelfde. Pax Christi, IKV? Die waren allemaal vóór de oorlog. AMOK, Kerk en Vrede, Campagne tegen Wapenhandel, die vonden het onverstandig, zij hebben ontzettend gelijk gekregen. Die hadden hun eigen onafhankelijke links-radicale standpunt, waar ze nooit groot mee zullen worden, maar waardoor ze wel de juiste conclusie op het juiste moment trokken.

Mensen zijn vaak wel tegen clusterwapens, tegen landmijnen, tegen kernwapens. Gisteren kwam ik een verhaal tegen: Er gaat radarapparatuur naar Denemarken. Wat is daar mis mee? Het is radarapparatuur die gebruikt wordt voor het raketschild, dat jaagt de spanningen tussen Europa en Rusland nog verder op. Hebben we dat nodig? Nee, dat hebben we niet nodig. Het zijn antimilitaristen die dat punt naar voren halen. Daarom is het heel belangrijk dat die clubjes blijven bestaan.’

Marian van Stiphout

* ik ben geen matroos, ik ben kapitein, ik ben kapitein