zondag 16 december 2012

Chaos in Mali; collateral damage van de oorlog in Libië

Al Qaeda heerst in Noord-Mali, in een gebied zo groot als als Frankrijk. Dat deel van Mali wordt ook Azawad genoemd. De lokale bevolking wordt er nu onderdrukt, traditionele muziek is verboden en werelderfgoed werd vernield. Er is een uitvalsbasis voor islamistische terreur gecreëerd.


US Special Forces in Mali (bron Atlantic Council U.S.: acus.org/us-special-forces-mali



Het begon begin dit jaar als slot van de oorlog in Libië. Toearegs, de lokale nomaden, bekend van hun indigoblauwe gewaden, kwamen terug naar Mali. In Libië als militairen in dienst van Khadaffi Hun wapens brachten ze mee terug (eerder schreef ik hierover) Hierdoor veranderde het machtsevenwicht in Noord-Mali in het voordeel van de nomaden ten koste van de regering in Bamako, de hoofdstad van Mali. De Toearegs leven al decennia in onmin met die overheid. De regio kende opstand na opstand. Door de meegenomen wapens konden ze hun eisen voor onafhankelijkheid kracht bij zetten.

Twee partijen reageerden op de veranderde situatie: Islamisten van Ansar al-Din, die banden onderhouden met Al Qa'ida, en de legereenheden uit Bamako. Hoewel de eisen van de Toearegs in de hoofdstad Bamako nooit serieus werden genomen, was het leger ook nooit sterk genoeg om de zelfbeschikkingsaspiraties voorgoed de kop in te drukken. Met hulp van de islamisten konden de in het Libische leger bewapende Toearegs de centrale overheid de baas en de Nationale Beweging voor de Bevrijding van Azawad (MNLA) riep een onafhankelijke staat uit. Helaas voor de Toearegs; ze haalden zo hun eigen vijand binnen. De islamisten namen uiteindelijk de touwtjes in handen en brachten het grootste deel van het gebied onder hun controle. Ze vestigden er hun zeer rigide salafistische islam. Inmiddels zijn er vijf verschillende groepen (zie link). Ze worden voor een deel gedreven door fanatiek geloof. En voor een deel door op macht en rijkdom beluste leiders.(zie link) Zowel vertegenwoordigers van MNLA als van Ansar al-Din zoeken momenteel aan de onderhandelingstafel al naar mogelijke uitwegen uit de crisis. Als dat lukt, zullen de enkele honderden Al Qaeda strijders nauwelijks een probleem vormen.

Aan de andere kant reageerden Malinese legereenheden. Zij vonden dat ze te weinig wapens en middelen hadden om de strijd aan te gaan. Amadou Toumani Touré, de president werd afgezet door troepen onder leiding van kaptein Sanogo. Militairen namen de macht in handen. De chaos die daardoor ontstond was vooral in het voordeel van de strijders in het noorden. De coup werd veroordeeld door de internationale gemeenschap. De president nam zijn zetel al snel weer in om daarna ordentelijk af te kunnen treden. Mali kreeg daarna weer een nieuwe president. Maar in december 2012 werd de premier door Sanogo uit zijn zetel gezet en al snel vervangen door een nieuwe premier. De crisis in Mali werd er door verergerd. Militairen hebben achter de schermen de touwtjes in handen, zo werd onderstreept.

Interessant en niet onbelangrijk is dat Sanogo in de VS is opgeleid. Nog belangrijker is dat troepen van Mali al jaren worden opgeleid door Westerse elite eenheden. Special Forces uit de Verenigde Staten zijn permanent in het land aanwezig. Begin dit jaar deden Nederlandse commando's en mariniers nog mee met de jaarlijkse oefening Flintlock. Het Nederlandse contigent groeide jaar in jaar uit. De oefening cq. operatie zou een paar maanden moeten duren en heel West-Afrika moeten bestrijken. Ze werd vanuit Mali gecoördineerd. Deze militaire betrokkenheid is er op gericht het islamisme klein te houden in West-Afrika. Het Malinese leger krijgt daarvoor een kleine tweehonderd miljoen dollar per jaar van de Amerikanen. Op een Bruto Nationaal Product van maar negen miljard geen kleinigheid. Ondanks die steun liep het onder de ogen van de militairen mis in Mali. Het gevolg van de coup was chaos, onrust en een enorme hoeveelheid vluchtelingen. De Nederlandse troepen waren al naar huis geroepen. Amerikaanse troepen (waaronder een eenheid SEALS, SeaAirLand forces) waren nog in het land nadat de coup plaatsvond.

Op dit moment staat een vredesmissie van de Afrikaanse Unie en/of ECOWAS op stapel: AFISMA (African-led International Support Mission). Het zou moeten gaan om ruim 3000 militairen, gesteund met Europese adviezen en Amerikaanse en Franse inlichtingen voor het enorme gebied. De operatie zal zo'n half miljard kosten. De Amerikaanse minister van Defensie Leon Panetta heeft beloofd achter Al Qa'ida aan te gaan “wherever the hell they're at, and make sure they find no place to hide.” En ja, als het nodig is vallen de Amerikanen gewapenderhand Mali binnen. Dat de VN waarschuwde dat een militaire aanpak mogelijk tot een half miljoen vluchtelingen zal kunnen leiden is van later zorg. Mogelijk zijn Panetta's woorden bedoeld om druk op de verschillende partijen uit te oefenen om aan de onderhandelingstafel tot een oplossing te komen. Want zoals zo vaak ligt daar de oplossing. Een militaire aanpak leidt vaak tot nieuwe problemen. Die vervolgens dan weer militair kunnen worden “opgelost”.

Onderzoek ondersteund door Fonds Vredesprojecten

vrijdag 26 oktober 2012

Foto's Nederlands-Indië op de manier van de Europeaan

Photographs of the Netherlands East Indies biedt een uitgebreide inleiding tot een van de belangrijkste collecties van de koloniale fotografie in de wereld. Het vierde deel in een serie van tien boeken die de collecties van het Tropenmuseum en de geschiedenis en verhalen die ermee verband houden bespreken.

Martin Broek

Vanaf mijn bureau staart een vrouw van het Batak Bora volk op Noord-Sumatra me aan. Ze is gefotografeerd in 1918, heeft mannelijke trekjes en lijkt dwars door de fotograaf heen te kijken. Een eeuw nadat de foto is genomen siert ze, traditioneel gekleed en met sieraden getooid, de cover van een onlangs verschenen boek over de fotocollectie Nederlands-Indië van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). Een genot om dit fotoboek te lezen en vooral om te bekijken. Photographs of the Netherlands East Indies bevat 120 foto's, slechts een fractie van de collectie van het Tropenmuseum. Die bestaat namelijk uit 2.645 historische fotoalbums, 325.000 foto's, 120.000 negatieven, 26.000 dia's en 10.000 andere objecten, zoals ansichtkaarten en doorzichtige plaatjes. De enorme collectie is volledig tot stand gekomen door schenkingen. De oudste prent stamt uit 1844. Het is een opgedirkte jongen die erbij staat alsof hij geschilderd wordt.


In 1873 werd de allereerste foto in de collectie opgenomen, een portret van botanist C.L Blume.


Foto's brengen mensen gemakkelijker bij je thuis dan een tekst. Dat is ook met dit boek het geval. Je merkt het al bij het eerste vluchtige doorbladeren, poserende mensen die jou aanstaren. Spontane foto's, zoals we nu veel maken, waren in het begin van de fotografie niet mogelijk; er was sprake van lange belichting en een uitgebreide voorbereiding. Het hele boek bevat slechts één kiekje. Het is Elly Maagdenberg, op de voorgalerij van pension Haverkamp in Jakarta. Maagdenberg werd geboren in 1921, de foto wordt gedateerd tussen 1932 en 1938.


Dit fotoboek past het Amsterdamse Tropeninstituut wonderwel. Het instituut is gevestigd in het grote, uit de koloniale tijd stammende gebouw, waarin ook het Tropenmuseum en het Tropentheater zijn gevestigd. Het museum haalt met exposities, activiteiten voor scholieren en de overbekende opstelling van kleine 'derde wereld' huisjes, werelden en mensen van ver weg dicht naar je toe. Het museum heeft zich in de loop der tijd ontwikkeld van een instelling in dienst van het koloniale beleid, bedoeld om het economische belang van de koloniën te onderstrepen, naar een instelling gericht op ontwikkelingsvraagstukken en met name op het overbrengen van daaraan gerelateerde onderwerpen (op kinderen). Een fotocollectie past daar goed bij. Ze past ook binnen de recente keuze van het museum om zich te richten op wereldcultuur, waarbij een balans wordt gezocht tussen koloniale collecties, etnografie, de culturele erfenis en moderne en populaire kunst.

Door Europeanen, voor Europeanen 

Het boek is meer dan de kaft aangeeft. Het biedt de lezer niet alleen een indruk van de fotocollectie over Nederlands-Indië, het is tevens een beschrijving van het ontstaan van een dergelijke collectie. Bijna een eeuw lang fotograferen in de tropen, van 1844 tot aan de Japanse inval, wordt belicht; de toegepaste techniek en de sociale omstandigheden erachter. In vogelvlucht laat het en passant veel aspecten zien van de Nederlandse koloniale tijd. Volledig is dat beeld niet, in deze omvang is dat onmogelijk. Ruim honderd foto's lijkt veel, maar het gaat om een eeuw fotografie in een uitgestrekte archipel en een scala aan mogelijke onderwerpen. Overigens is het jammer dat het boek geen kaartje bevat waarop zichtbaar is waar de foto's zijn gemaakt. Mijn eerste indruk is dat het vooral beelden zijn vanuit Sumatra, Java en Bali.

Ook fotografen komen in beeld. Zeker in de koloniale beginjaren betreft het veelal pioniers die kort na de belichting glasnegatieven moeten ontwikkelen. Het doet denken aan Jacob Olie, de man die eind 19e eeuw het Amsterdamse stadshart fotografeerde. Olie had een kleine actieradius waardoor zijn foto's vooral beelden rondom zijn woning op de Zandhoek bevatten. Fotografen in Indonesië bezaten vaak een studio in de stad. Toch gingen enkelen ook met mobiele studio's op pad. Enerzijds om de rijken in de eigen omgeving te fotograferen, anderzijds om het landschap, de infrastructuur of de lokale bevolking op de gevoelige plaat vast te leggen. Tijdens het lezen ga je ook beter naar de foto's kijken. Een foto van een huiskamer laat een mix van culturen zien, de begeleidende tekst verduidelijkt het beeld.


In de loop van de tijd worden de huizen qua stijl en inrichting Europeser en geslotener. Interieurs worden ook daarvoor al weinig in beeld gebracht. Waar het wel gebeurd zijn er zelden mensen op te zien. Binnen was vaak onvoldoende licht om niet-stilstaande objecten vast te leggen. De eerste foto's werden genomen door Europeanen voor Europeanen. Het beeldmateriaal was zeker in de begintijd een belangrijk middel om familie, vrienden en zakelijke partners in Nederland te laten zien hoe het hen in Indië verging. Op foto's verschijnen Indonesiërs vaak als entourage van hun heer, of als baboe (oppas) naast een kind. In 1888 verscheen de eerste Kodak-camera waardoor het maken van foto's eenvoudiger en de techniek voor een grotere groep toegankelijker werd. Het aantal amateurfotografen groeide gestaag, het aanbod van foto's nam toe. Nadat begin 20ste eeuw de economie in de archipel opbloeide en het aantal Europeanen navenant toenam, groeide het aantal fotografen nog sterker.


Opbouw


Het boek is Engelstalig en daarmee een aanvulling op de Nederlandstalige website waarop de foto's en beschrijvingen ook te vinden zijn. De opbouw is thematisch. De eerste twee hoofdstukken belichten de wijze waarop er gekeken wordt naar het historische beeldmateriaal uit Nederlands-Indië. Die kijk, de blik, dat perspectief, veranderde in samenhang met de politieke en bestuurlijke ideeën in Indië. In de tijd van het cultuurstelsel, toen het vrijwel uitsluitend een wingewest was met een kleine Europese bevolking, werd er anders gekeken dan in de periode toen de ethische politiek werd geadopteerd. Vanaf de eeuwwisseling werd de bevolking netter behandeld en nieuwe gebieden liefst goedschiks onder Nederlands bestuur geplaatst, terwijl een heel klein deel van de bevolking vaderlijk aan de Europese hand naar ontwikkeling werd gevoerd. Er ontstond zodoende meer ruimte voor een kritische blik.

De volgende hoofdstukken zijn opgebouwd rond de thema's officieel en sociaal leven, bedrijfsalbums, wetenschappelijke foto's, huiselijk leven en portretten. In al die hoofdstukken komt ook de collectievorming aan bod en wordt er beschreven hoe het Tropenmuseum aan zijn enorme verzameling foto's is gekomen. Ook de eigenaardigheden van gevers en fotografen worden besproken. Zoals die van de fotograaf Kassian Céphas, de eerste Indonesiër die professioneel fotograaf werd. Hij maakte prachtige foto's, maar ook eigenaardige. Zo liet hij zich in 1890, poserend bovenop de Boeddhistische 9e eeuwse tempel Borobudur, vast leggen door een medewerker.


Het fotograferen van diezelfde Borobudur was vijftig jaar eerder de eerste betaalde foto-opdracht in dienst van de overheid. Jurriaan Munnich legde de tempel in 1840 vast, maar diens missie mislukte. De Duitse fotograaf Adolph Schaefer deed hetzelfde in 1845, maar ook dat werd geen succes. Pas in de jaren '70 van de 19e eeuw leidde het werk van van achtereenvolgens Isidore van Kinsbergen en J.W. IJzerman tot goede resultaten. Die foto's speelden vervolgens een belangrijke rol in het overhalen van de overheid om de Oudheden van Java op te laten knappen en te onderhouden. De Borobudur behoort inmiddels tot het werelderfgoed.


Koloniaal geweld


Aan oorlogsgeweld valt niet te ontkomen als het gaat om Nederlands-Indië. Er zijn nogal wat militaire operaties geweest. Het boek bevat een paar oorlogsfoto's. Eén daarvan is zeer gruwelijk, vooral omdat hij een beeld laat zien dat op een filmset lijkt. Op de grond liggen lijken van een slachtpartij in Kuta Reh die plaats vond in 1904. Op de achtergrond staan marechaussees te kijken alsof het een jachtpartij betrof. De slachting leeft in Indonesië nog steeds. Begin oktober 2012 twittert een Indonesiër: “De tragedie van Kuta Reh door de meeste Nederlanders nog steeds herinnerd als iets wreed en sadistisch.” Of dat in Nederland ook zo is, mag worden betwijfeld.

Een andere foto toont Nederlandse soldaten die 'Hop naar Soekaboemi EN DAN NAAR HUIS' gaan, zoals de tekst luidt op de zijkant van de legerwagen waarop zij zitten. Het kan duiden op het feit dat ze er zin in hebben. Het kan ook betekenen dat de soldaten geen trek hebben de klus te klaren. Ze zouden daarmee onderstrepen dat naast de duizenden in Nederland, die weigerden als soldaat naar Oost-Indië te gaan, ook bij de uitgezonden troepen de moraal laag was. In de bijgaande tekst wordt vermeld dat legerfotografen de opdracht hadden het geweld niet vast te leggen voor het thuisfront.

bron: klik op foto
De Soekaboemi-foto werd aan het begin van de eerste politionele actie in 1947 gemaakt door legerfotograaf Cees Taillie. Politionele actie wordt in het boek aangeduid met de term 'Police Action', dat een stuk vriendelijker klinkt dan de Nederlandse term welke inmiddels een ruime betekenis heeft gekregen. Aangezien de Engelstalige uitgave voor een internationaal publiek bestemd is, zou enige toelichting niet hebben misstaan. In de inleiding wordt dit manco weliswaar aangestipt, maar bij een zo beladen begrip had iets meer zorgvuldigheid gepast. In de uitgebreide begeleidende tekst over fotograaf Taillie wordt op neutrale wijze vermeld dat de Nederlanders in de periode 1946-1949 hebben geprobeerd de situatie van voorafgaande de Tweede Wereldoorlog te herstellen. Als je goed leest dan constateer je dat dit met militaire macht is gebeurd.

Cees Taillie schaamde zich later zo voor zijn aanwezigheid in Indonesië, in 1945 onafhankelijk verklaard, dat hij overwoog zijn foto's te vernietigen. Gelukkig heeft hij dat niet gedaan en ze in 2004 aan het KIT geschonken.

Geweld komt ook voor in de vorm van straf. Tussen 1880 en 1895 kreeg een medewerker van een tabaksplantage op Sumatra zweepslagen. Het leverde een uitzonderlijk beeld op waarbij geen enkele vorm van protest zichtbaar is. "Als we de foto's moeten geloven dan was er geen sprake van burgerlijke ongehoorzaamheid", vermeldt de begeleidende tekst.


Armoede

Zowel de rijke Europese als de rijke Indonesische bevolking – met name de adel – kon zich fotografie permitteren. Het boek bevat dan ook vooral foto's met rijkdom. Toch zijn er ook verschillende foto's die een arm Nederlands-Indië laten zien. Zoals van een groep mensen in een Karo Batak huis, gemaakt tussen 1914 en 1918 door Tassilo Adam. Adam was een Duitse planter, amateur- en later professioneel fotograaf en filmer, die zoveel mogelijk van de verdwijnende batak samenleving wilde vastleggen.


Hij liet 150 foto's na die al begin vorige eeuw in de collectie van het KIT terecht kwamen. De mensen op de foto hebben allen de ogen gesloten. Dat komt door het felle licht van het verbrandende magnesiumpoeder dat dient als flits. Dergelijke foto's "onderstrepen voor de plaatselijke elite de eigen welvaart, moderniteit en meerderwaardigheid", zo lezen we. Nog opvallender is de foto van een rijtje arbeiderswoningen bij een plantage, genomen in de periode 1905-1915 door farmaceut dr. H.F. Tillema uit Semarang. De huisjes waren weinig beter dan die van arme Indonesiërs. Op de voorgrond een kapotte stoel en een haan, op de achtergrond een bananenplant die dient als voedselbron.


De duidelijk zichtbare armoede deed afbreuk aan het prestige dat Europeanen hoog wilden houden. Tillema was een sociaal bewogen man die door middel van foto's kritiek uitte op het koloniale bewind. Bij een foto van een pakketboot van de KPM vermeldt hij bijvoorbeeld: "Handel en verkeer plaveien de weg voor cholera tot in de verste hoeken."

Foto's werden niet alleen in opdracht gemaakt. Er was ook vraag naar beeldmateriaal om als ansichtkaart naar huis te sturen. Een mooie foto van een ambachtsman, een 'nobele wilde' in traditionele dracht of een mooie vrouw deden het goed als postkaart. Ze leveren een beeld van de inlander dat past bij de wensen van de Europese koper. De foto's zeggen minstens evenveel over de Europeanen die ze kochten als over de mensen die erop afgebeeld staan. Dit soort beelden zijn ook in een Nederlandse variant te vinden. De lantaarnopsteker van Katwijk, de visser uit Urk of de boer uit Hindelopen werden volgens hetzelfde stramien teruggebracht tot de in klederdracht gestoken mens. Je kan je afvragen wat de Indonesiërs zelf hadden vastgelegd als ze de middelen en mogelijkheden hadden gehad om dergelijke postkaarten te maken. In het boek wordt nogal een kwestie gemaakt van dit exotisme. Alsof menig Javaan ook nu nog de bewoner van Papua niet het liefst afschildert als een wilde met peniskoker.

Teuku Umar en Kartini

Zelf werd ik getroffen door de beelden van Teuku Umar en Kartini die bij het doorbladeren opeens van de pagina spatten.
Bron: klik op foto
Umar was een wonderlijke man die een dubbelrol speelde tijdens de strijd om Aceh. Op de foto wordt hij afgebeeld als Achese guerrilla. Volgens het boek is de foto genomen in 1881 (op internet wordt 1876 vermeld). Hij werkte zich later op in het koloniale leger nadat in 1883 een verdrag tussen Aceh en het koloniale bewind werd gesloten. In 1884 laaide de strijd weer op en nam Umar deel aan het neerslaan van de Achese opstand. In 1896 liep hij over en nam 800 handvuurwapens, 25.000 kogels en 18.000 dollar mee. In 1899 werd hij door de Nederlanders gedood. In het boek wordt nadrukkelijk betwijfeld of op de foto wel de bekende Teuku Umar wordt afgebeeld. Het zou een prachtige vondst zijn. Er is alleen een foto van hem bekend die vele jaren later werd gemaakt. Daarnaast wordt hij veelvuldig geportretteerd op geromantiseerde schilderijen.

Kartini is een van de bekendste Indonesische vrouwen. Een adellijke en enigszins tragische vrouw die zich heeft ingezet voor de minderwaardige positie waarin meisjes en vrouwen verkeerden en zich keerde tegen het gedwongen huwelijk waar ze zelf ook voor vreesde. Het boek bevat een mooi citaat van Kartini: "Was ik maar in staat geweest om te fotograferen, waardoor ik foto's had kunnen maken van onze mensen – op een manier die alleen ik kan doen, niet op de manier van de Europeaan. Er zijn zoveel dingen die ik wil laten zien in woorden en in beelden, zodat de Europeaan de ware beelden van ons Javanen kan zien." Kartini wordt afgebeeld samen met haar zussen Kardinah en Roekmini.


Erotiek

Het beeld van een met ontbloot bovenlijf en mooi ogend gevormde Balinese wordt door de schrijvers een erotische prent genoemd. Wat mij betreft gaat het hier om een vrouwenlichaam dat zich heeft losgezongen van de persoon zelf. Mogelijk komt dat ook door de duidelijk zichtbare nabewerking.


Opmerkelijk is ook de ruime datering van desbetreffende foto, tussen 1917 en 1940. Hij is gemaakt door Thilly Weissenborn, een vrouwelijke fotograaf met een eigen fotostudio, de zogenaamde Lux Studio in Garut, West-Java. Weissenborn staat bekend als een fotografe die graag etnische types fotografeerde en daarmee een geïdealiseerde romantische visie op Nederland-Indië vastlegde.

De foto van een meisje, gemaakt door Kassian Céphas, wordt eveneens erotisch genoemd. Geen moment kan ik me daarin mee laten gaan. De foto is ingekleurd op een manier zoals mijn vader een zwart-wit foto van mijn moeder in Egypte liet inkleuren. Het is een gestileerde potloodtekening van een mooi meisje geworden waar alle fotografische kraak-en-smaak uit verdwenen is. Toch is hij bijzonder. Dat komt doordat Céphas de foto van dichtbij heeft gemaakt waardoor de afstand kleiner wordt en de foto intiemer dan gebruikelijk in die tijd.


De meest erotische foto is die van een mooi gevormd mannenlijf op het strand. Misschien is het juist het verrassingselement een dergelijke foto in de collectie aan te treffen die er een extra lading aan geeft. De persoon is Dewa Ketut Beng Gunarsa, partner van amateurfotograaf Spies. Spies was de homoseksuele directeur van de Java Bank in Jakarta, fanatiek fotograaf en medewerker van de CIA. Hij werd in in 1963 in Laos vermoord door communistische soldaten.



Fysische antropologie


In het boek wordt ook aandacht besteed aan fysische antropologie en etnografie. Het betreft hier het meten van etnische eigenschappen van Indonesische volkeren. De slachtoffers van deze 'wetenschap' werden gefotografeerd, het liefst naast een meetlat. Als die niet voor handen was naast een onderzoeker. De afdeling die dit onderzoek voor zijn rekening nam, kreeg in 1953 geen personeel meer en werd in 1962 gesloten. "Geen foto uit de collectie is getraceerd. Aangenomen wordt dat ze verloren zijn gegaan." Toch start de schrijver een ethische discussie over de foto's die de collectie wél bevat. Ze zouden naar racisme rieken en worden niet langer van wetenschappelijke betekenis gezien. "Wat moeten we doen met deze foto's? Dat ze van wetenschappelijke en historische waarde zijn is onweerlegbaar, maar zouden we bij bestudering en publicatie van het beeldmateriaal kunnen stuiten op vergelijkbare problemen als bij de bestudering van menselijke overblijfselen? Zouden dergelijke fysische antropologische foto's, vaak verkregen onder dubieuze omstandigheden en verzameld met een specifieke doelstelling, online moeten worden gezet?" Er wordt gedacht aan teruggave. Maar aan wie? Ook is sprake van vernietiging. Mij doet een dergelijke discussie wat vreemd aan. Het zijn foto's en geen lichaamsdelen. Het zijn voorbeelden uit een 'wetenschappelijke' benadering van de bevolking van de veroverde koloniën. Het verbergen of zelfs vernietigen ervan is vooral het wegwerken van een walgelijke praktijk. Alleen al daarom moeten de foto's bewaard en openbaar toegankelijk blijven.

Kracht

Opvallend is de kracht van de gepubliceerde foto's. Ze vallen op door een heldere compositie en uitstraling. Het is beeldmateriaal dat ook nu nog tot de verbeelding spreekt. De meeste zijn meer dan een eeuw oud en zwart-wit, bruin of sepia. Ze tonen aan dat fotografie meer is dan techniek: het is ook kijken, een gevoel voor emotie en vorm.

Het boek biedt veel meer dan een impressie van de fotocollectie van het KIT. Het gaat voor een deel ook over de geschiedenis van de fotografie. De eerste fotografen maakten onder moeilijke omstandigheden hun beelden. De 120 foto's laten honderd jaar koloniale geschiedenis zien door de ogen van de fotografen en hun opdrachtgevers en het is geschreven door deskundigen die zich een weg hebben gebaand door stapels fotoboeken, losse foto's en daarbij behorende informatie. Het bevat een index, literatuurlijst en notenapparaat. Toch is het daarmee geen boek voor de vakbroeders geworden. De uitgebreide tekst geven de foto's context en daarmee extra kracht. Ga je naar Bali en aanschouw je de medische rituelen, dan kan je de priester die twee keer wordt afgebeeld vermoedelijk moeilijk uit je gedachten zetten.


Toch denk ik bij het woord Batak allereerst aan Tongam, de jongeman die destijds in Jakarta was ondergedoken terwijl ik de stad bezocht. Hij moest zijn voet laten genezen waarop een legerofficier de poot had neergezet van de stoel waarop hij zelf was gaan zitten. Daar kan geen foto tegenop. Wel is bij mijn beeld van de bataks het gezicht toegevoegd van de vrouw op de cover van Photographs of the Netherlands East Indies dat een waar geschenk is, met foto's die spreken.





Photographs of The Netherlands East Indies 

Auteurs: Janneke van Dijk, Rob Jongmans, Anouk Mansfeld, Steven Vink, Pim Westerkamp, Wimo Ambala Bayang

Uitgever: KIT Publishers

Uitgave: Hardcover, 120 pagina's

ISBN: 978 94 6022 193 4

Prijs: € 34,50





Geschreven voor en gedredigeerd door ravagedigitaal.org/
Foto's van collectie.tropenmuseum.nl tenzij anders vermeld

zondag 14 oktober 2012

Nobelprijs voor wapenhandel

Bron: euronews.com/.../2011/01/29/egyptian-army-armoured-vehicle-on-fire/
“I read you have more information about export armed equipment to Egypt? I would love if you have information about companies in Holland for sale used trucks and used equipment for armed. if you have pleas send for me feed back . with my best wishes.”
Dit is de volledige tekst van een 'google-translate-arabisch-in-engels mail' die ik onlangs kreeg. Het zijn vragen die je wel vaker krijgt als je over wapenhandel schrijft. De schrijver ervan leest de publicaties die hij op het internet vindt dan niet goed. Dat ik juist kritisch ben als het over wapenhandel gaat, wordt gemist. Routinematig zoek ik wel even de afzender van die mails op. In dit geval is het een bedrijf in tweedehands onderdelen met een vestiging in Saoedi-Arabië en – dat komt veel minder voor – Nederland.

NozhaBusiness Company offers all kinds of imported spare parts for cars, trucks and all types of equipment needed by the domestic market in good condition and at competitive prices to the local market.” Het bedrijf is gericht op de Egyptische markt. Het bedrijfje heeft zelfs een amateuristische YouTube met een filmpje uit een magazijn online.

 Dat een bedrijf in Nederland zoekt naar tweedehands militaire onderdelen voor de Egyptische markt is zo gek niet. Egypte heeft 1.000+ Nederlandse pantserwagens in zijn arsenalen en het zou wel eens goedkoper en gemakkelijker kunnen zijn om versleten onderdelen via een dergelijk bedrijf te laten importeren. Dumps en handelaren in tweedehands goederen worden daarvoor wel vaker gebruikt. Soms ook om ze sneaky te exporteren. Maar van dat laatste wil ik Nozha helemaal niet beschuldigen.

 Het bedrijf zal wel weten dat hoewel de exportregels voor militaire goederen naar Egypte onlangs zijn versoepelt, maar dat nog niet alles mag. Demissionair minister Rosenthal en staatssecretaris Bleker schreven de Kamer op 8 oktober jl. in een brief“Amnesty International roept in dit licht [van twee rapporten, nl. “Agentsbof repression” en “Brutality unpunished and unchecked”] exporterende landen op voorlopig alle leveranties van traangas*, kleine en lichte wapens en bijbehorende munitie, en gepantserde voertuigen stop te zetten, totdat de nieuwe Egyptische autoriteiten maatregelen hebben ingevoerd om mensenrechtenschendingen door veiligheidstroepen bij de ordehandhaving van protesten te voorkomen. De regering verleent geen vergunningen voor dergelijke goederen.”

Nohza verkent slechts de markt als het beleid nog verder versoepelt, zullen we maar denken. Want aan het versoepelen is het. Niet alleen vanuit Nederland. Onlangs publiceerde het Instituut voor de Studie van Conflicten en Humanitaire Actie (IEACH) in Madrid een rapport over wapenhandel. De organisatie beschrijft daarin leveranties aan landen in het Midden-Oosten, zoals Bahrein, Saoedi-Arabië en Egypte (meer dan de helft van de Spaanse wapenexporten waren overigens voor Venezuela) lees ik in het Vlaamse tijdschift *MO. Wat voor Spanje geldt, telt ook voor andere Europese landen.

Bron: 2012_of_top10_exp_pie.jpg
Van de tien grootste wapenexpeurs in de periode 2007-2011 zijn er zes West-Europees. Samen zijn Duitsland (9%), Frankrijk (8%), het Verenigd Koninkrijk (4%), Spanje (3%), Nederland (3%)en Italië (3%)goed voor een derde van de wereldwijde wapenexporten. Dat is evenveel als de Verenigde Staten (30%) en vier maal zoveel als China (7%) en ruimschoots meer dan Rusland (24%). Het gangbare beeld ligt anders, maar dit zijn de cijfers van het alom gerespecteerde Stockholm International Peace Research Instituut. Misschien had het Noors Nobelcomité er eens een werkbezoekje kunnen afleggen en daarmee een blunder voorkomen.**

Met Nozha komt het wel goed als ze zich een beetje aan het wapenexportvergunningenstelsel houden. Want restrictief zijn de Europese landen alleen voor de bühne, niet in de werkelijkheid.

Martin Broek

Geschreven voor Konfrontatie

vrijdag 7 september 2012

Wapenleveranties aan Libië en de buurlanden


Op 21 oktober 2011 zien we een trotse Fogh Rasmussen, secretaris-generaal van de NAVO. Trots over de luchtbescherming van de opstandelingen in Libië, en de samenwerking met buurlanden en landen uit de Arabische wereld. De omstandigheden in Libië zijn op dat moment – en nu nog steeds – echter niet zo rooskleurig, en de buurlanden van Libië ondervinden de gevolgen van het militaire optreden tot op de dag van vandaag. Mali is zelfs helemaal uit het lood geslagen.


De overwinnaar hoeft zich niet uit te putten in woorden om beleid te verdedigen. Die hoeft alleen maar te juichen en zijn gelijk te halen. Door de feestvreugde verdween de blik op wat vooraf ging. Het Libië van Khadaffi is lange tijd een vijand van het Westen geweest, maar in 2005 werd het weer partner van het Westen.

Khadaffi werd een geziene gast bij premiers en andere hoogwaardigheidsbekleders vanwege wapenaankopen en oliedollars. De grootste wapendeals betroffen militaire vliegtuigen, maar ook raketten, handvuurwapens, traangasgranaten en munitie werden aan Libië geleverd. Eind februari 2011 kondigen de De Verenigde Naties opnieuw een wapenembargo af (resolutie 1973). De grootste wapenleveringen, waarvoor de contacten al zijn afgesloten, moeten dan nog plaatsvinden. De NAVO had een zware dobber gehad als bijvoorbeeld het het Britse Jemas luchtdoel raketsysteem al was geleverd, zoals in de bedoeling lag. Pieter Wezeman van SIPRI stelt dat de NAVO de luchtoperatie dan mogelijk niet had willen uitvoeren.

Oorlog

Ook tijdens de oorlog worden er wapens geleverd, nu aan de groepen die tegen Khadaffi optrekken. Het bewapenen van rebellen en oppositiegroepen gebeurt vaak sinds de Koude Oorlog. Het UCK in Kosovo en de Noordelijke Alliantie in Afghanistan werden zo bijvoorbeeld bevoorraad. De Figaro onthulde juni 2011 dat Frankrijk in het geheim wapens dropte ten zuiden van, van Tripoli, o.a. aanvalsgeweren, granaatwerpers, anti-tankwapens. Daarmee werd de omsingeling van Khadaffi versterkt. De Verenigde Arabische Emiraten en Katar leverden al eerder wapens. Daaronder ook geweren van het Belgische FN-Herstal (1) en munitie uit Zwitserland. Het Verenigd Koninkrijk leverde kogelwerende vesten en uniformen. De leveringen verklaren mede de snelle opmars van de rebellen. Zij konden hiermee ook wapendepots binnenvallen en regeringswapens buitmaken.

Na oktober 2011

Juist de op Khadaffi buitgemaakte wapens gaan na de oorlog tot steeds meer speculaties leiden. In de zomer van 2011 komen de eerste berichten dat de wapens vanuit Libië worden doorverkocht naar buurlanden. Algerije beschuldigt Frankrijk dat ze geen idee heeft waar de gedropte wapens blijven. “Mogelijk bij de groepen in de Sahel die Fransen en andere buitenlanders kidnappen,” is naar verluid gezegd binnen de Veiligheidsraad.

Ondanks de trots van Rasmussen blijkt dat de NAVO nogal wat steken heeft laten vallen. Dat wapendepots worden overvallen tijdens de oorlog ligt voor de hand, maar operaties om de ongebreidelde verspreiding van deze wapens tegen te gaan komen pas erg laat op gang. In augustus 2011 start een team van Britten,Fransen, Amerikanen en Libiërs, maar in april 2012 moet een officieel programma, om de wapens onder controle van de overheid te brengen, nog worden opgezet.

Wapens konden de woestijn in verdwijnen worden tot in Nigeria aangetroffen. Ze dragen bij aan conflicten elders in Afrika.

Manpads

De meeste aandacht richt zich vooral op draagbare luchtdoelraketten, zogenaamde MANPADS. Journalisten komen ze overal tegen. New York Times journalist en wapendeskundige Chivers zet veel informatie over deze raketten in Libië op zijn blog. Hij bestrijdt een wijdverbreid verhaal dat een modernere MANPADS-variant (de SA-24) aanwezig is in Libië: Libië heeft de SA-7, een Russisch type uit de jaren vijftig. Libië had er 20.000, aldus een onbevestigd bericht dat vrijwel iedereen na-papegaaid. Dat aantal betreft de raketten, niet de lanceerinrichtingen waarmee ze worden afgeschoten. De ratio raket : lanceerinrichting ligt tussen de 1:6 en 1:10 (bij zuinige aanschaf nog wat hoger). Libië zou er tussen de 2.000 en 3.000 kunnen hebben. Het is zeker in handen van terroristen een gevaarlijk wapen. Niet zo zeer tegen militaire vliegtuigen, maar vooral tegen lijnvliegtuigen met een voorspelbare koers.
'
De Britten melden in april dat er 5.000 schouderafvuurbare luchtdoelraketten zijn gevonden. Geruchten blijven desondanks opduiken dat de wapens worden verkocht aan Jan-en-alleman. Een veel geciteerd artikel stelt dat ze zijn gekocht door het Islamistische verzet in Somalië. Weer een ander stelt dat ze al zijn opgedoken in de Gazastrook. Enige scepsis is geboden want het is moeilijk deze verhalen te verifiëren en ze passen goed om de groeiende militaire invloed van de VS in Afrika te verdedigen. Dat deze wapens op straat kwamen te liggen is een zeer kwalijk gevolg van de oorlog in Libië.

Mali

Een ander gevolg van de Libische oorlog is de verspreiding van handvuurwapens en militaire voertuigen. Toearegs (de woestijn nomaden die leven in Burkina Faso, Algerije, Libië, Mali, Mauretanië en Niger) waren in dienst van het Libische leger en vertrekken tijdens de machtswisseling. Hun wapens nemen ze mee. De machtsverhoudingen in Mali veranderen daardoor volledig. Onopgeloste conflicten tussen de Malinese overheid en de Toearegs zijn er al decennia, maar doordat de nomaden nu opeens goed bewapend zijn kunnen ze hun onafhankelijkheidsaspiraties kracht bijzetten. Het Malinese leger is verontwaardigd over de trage reactie van de zittende regering, en in maart 2012 plegen ontevreden militairen een coup. Het land, tot dan toe een stabiele bondgenoot van het Westen, wordt bestuurlijk verzwakt. Ook de interim regering die in mei aantreedt brengt hierin geen verandering.

De Toearegs werken in hun strijd tegen de Malinese regering samen met islamisten. Dat blijkt een vergissing. Beide groepen maken gebruik van wapens uit Libië, maar de islamisten zullen uiteindelijk aan het langste eind trekken en de Toearegs verdrijven uit de meeste gebieden die zij onafhankelijk hadden verklaard. Al Qaida in de Magreb (AQIM) neemt de macht over in grote delen van Mali. De regering heeft de controle over twee derde van het land verloren.

Africa Command

Het Amerikaanse leger werkte al jaren stevig samen met de Malinese regering. De jaarlijkse Flintlock oefeningen voor Special Forces, waaraan sinds vorig jaar ook Nederland een stevige bijdrage levert, zijn een belangrijk voorbeeld. Ook een groot deel van de couplegers was opgeleid door de VS. Amerikaanse militairen helpen de Malinese regering, o.a. door materieel te leveren. Alleen wel jammer dat zes volledig door de CIAuitgeruste Malinese Special Forces eenheden zich laten gevangen nemen of verjagen door AQIM waardoor dat, behalve over de wapens nu ook kan beschikken over 87 nieuwe Land Cruisers met satelliet telefoon en navigatie apparatuur.

Inmiddels heeft het Africa Command van de Verenigde Staten zijn operaties in de regio geïntensiveerd. De Verenigde Staten bouwt een steviger militaire aanwezigheid in Afrika op. Er gaat geen maand voorbij of er is een grote militaire oefening of scholing waaraan militairen uit tientallen Afrikaanse landen deelnemen. Hiermee verwerft de VS zich toegang tot grondstoffen en verstevigt zijn aanwezigheid op het continent waar zich zes van de tien snelst groeiende economieën bevinden. Nadat de Verenigde Staten de invloed van met name Frankrijk heeft teruggedrongen, heeft het de afgelopen tien jaar te maken met de toenemende invloed van China, dat investeert in Afrikaanse economieën. China is momenteel ook debelangrijkste wapenexporteur naar landen bezuiden de Sahara, waar het een tiende van de gehele omzet van zijn wapenindustrie verdient.
De honderdduizend vluchtelingen, de honger en de instabiele en gewelddadige situatie in grote delen van Mali zijn een wrang bijverschijnsel van deze machtspolitiek.

Libië

Het drama gaat door. De oorlog in Libië was nog niet voorbij of de landen stonden al weer op de stoep om hun gestrande wapenverkopen vlot te trekken. Rusland klaagt dat het door het VN-embargo deals ter waarde van tussen de 2 en 4 miljard dollar is misgelopen. Het heeft echter nieuwe kansen, aangezien Libië over enorme hoeveelheden oude Russische wapens beschikt, die moeten worden onderhouden, opgeknapt en vervangen. Frankrijk tekende in februari van dit jaar al weer een contract met Libië. Het gaat de vloot Mirage gevechtsvliegtuigen opknappen, piloten trainen en de banden met de luchtmacht en kustwacht aanhalen. Finmeccanica uit Italië probeert de nieuwe regering in Tripoli over te halen om de eerdere contracten alsnog te bekrachtigen. In Der Spiegel werd onlangs de politieke koers van Merkel beschreven die wapenexporten als middel ziet om landen te steunen daar waar het Westen niet zelf militair tussenbeide wil komen. In hetzelfde artikel wordt gesteld dat ze de interventie in Libië als een mislukking ziet; niet in de laatste plaats vanwege het weglekken van de wapens.

1) See e.g. David Jolly and Kareem Hahim, France says it sent arms to Libyan rebels; Airdrops of munitions mark a heightened level of involvement in conclict, Int. Herald Tribine, July 1, 2011.

Geschreven voor Vredesmagazine
Onderzoek ondersteund door Fonds Vredesprojecten

zondag 1 juli 2012

Duelfer, Verstoppertje spelen in Irak

De Amerikaan CIA-man Charles Duelfer kwam voor het eerst eind jaren tachtig in Irak, na de Iran-Irak-oorlog. Naar eigen zeggen drong het toen pas, op de grond, echt tot hem door hoe Saddam Hoessein zich had misdragen met de inzet van chemische wapens. In de jaren negentig coördineerde hij het onderzoek naar massavernietingwapens (mvw) door UNPROFOR. In 2003 deed hij hetzelfde, nu in dienst van de CIA. Dit laatste onderzoek leidde tot het zogenaamde Comprehensive Report on Iraq WMD, bekend onder de naam Duelfer-rapport, vol feiten en vuistdik.(1)

Scharles Duelfer. Bron
Over zijn persoonlijke ervaringen in dienst van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken schreef Duelfer het boek Hide en Seek. Hij werkte op bij het Bureau of Political-Military Affairs, de afdeling die ook wel het kleine Pentagon werd genoemd. Hij bezocht Tsjaad in de Koude Oorlog. Hij begeleide Jeanne Kirkpatrick in 1983 naar de Veilgiheidsraad toen daar gesproken werd over de neergestorte Koreaanse Boeing (bekend als KAL 007). Het gaat over zijn leven in dienst van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken. Het grootste deel van het boek gaat echter over zijn ervaringen in Irak. Hij beschrijft hoe hij in 1994 samen met de Nederlander Wolterbeek (in het boek Wolterbeck) de loods met gevonden MVW bezocht: “met zijn lekkende sarin gifgasgranaten, vaten met gif en een hoeveelheid vervuilde uitrusting.” Hij trapt naar de Fransen door te vertellen over Thomson-CSF (nu Thales), dat in 1995 de bewakingscamera's leverde voor UNSCOM in Bagdad. Die camera's werkten niet “maar Thomson-CSF stuurde wel een rekening voor een miljoen dollar”. Zo staat zijn boek vol met kleine en grote anekdotes. Wat het vooral interessant maakt is dat je vijfhonderd pagina's lang meeleest met iemand die van nabij Irak volgde en sprak met alle belangrijke spelers, tot op het hoogste niveau, zowel in het Westen als in Irak.

Een dergelijk boek lezen is tegelijkertijd moeilijk. Wat is waar en wat is spinn of desinformatie? Duelfer heeft brede visie op de wereld. Hij kijkt naar internationale politiek, economie, militair strategische vraagstukken, management en psychologie. Vanuit die optiek probeert hij ook zaken in een kader te plaatsen dat zijn positie ondersteunt. Zo waren de foutieve rapporten aan vooravond van de Irakoorlog niet met opzet verkeerd geschreven, maar werd fout op fout gestapeld, omdat uitgegaan werd van een beeld en niet van de feiten “die werden beoordeeld door een Amerikaanse analist die misschien nog nooit een Iraki had gezien,” schrijft hij met rancune. Maar tegelijkertijd ontkent hij politieke bedoelingen. Miskleunen wijdt hij aan slechte organisatie, ook al leiden ze het tot cruciale stappen naar oorlog. De Iraanse jongens die als ratten sterven tijdens de strijd in de moerassen van de Shat'al Arab schildert hij af als gekken, die geloven in een prachtig leven na de dood. Alsof hij niet weet dat deze jongeren gedwongen gerecuteerd werden. Voor Iraniërs en shi'ieten heeft weinig waardering. Wel heeft hij veel waardering voor de Iraakse elite. Zo moet je bij het lezen de hele tijd sceptisch zijn.

Duelfer organiseerde ook verhoren van belangrijke Iraki's. Hij vond dat het Amerikaanse leger hier verkeerd mee omsprongen. De Abu Ghraib gevangenis is bekend geworden vanwege ernstige misstanden, maar Duelfers probleem is vooral dat het samen opsluiten van gevangen in een grote gevangenis ertoe kan leiden dat mensen informatie delen en elkaar kunnen waarschuwen. Lastig voor de verhoorders. Na een kwart eeuw de Iraakse mvw volgen doet hij zijn best zoveel mogelijk bronnen te vinden en te isoleren om ze te kunnen verhoren. De grootste vis is Saddam Hoessein zelf. Maandenlang kan het team van Duelfer, met name een FBI-agent George Piro, de Iraakse dictator ondervragen.

Verbeten is de jacht op mvw. Als een bericht opduikt dat het Al Abud netwerk de financiën en infrastructuur heeft om oude en nieuwe voorraden mvw in te zetten, wordt onmiddellijk een onderzoeksteam gevormd. Er wordt triethanolamine gevonden, een voorloper voor mosterdgas. Zwaargewichten, zoals Rita Colwell (van 1998 tot 2004 directeur van de US National Science Foundation) worden aan het werk gezet en alle sporen gevolgd. Er wordt een capture/kill eenheid ingeschakeld om getuigen te vinden, contacten met deze eenheid(2) worden gelegd door Larry Sanchez (3). Het leger levert militairen om de compound aan te vallen waarvan men vermoed dat er chemische wapens gemaakt worden. Twee Amerikaanse militairen komen daarbij door een explosie om het leven. Voor een tweede aanval worden via de later bekend geworden generaal McChrystal special forces ingezet. Uiteindelijk blijkt het dood spoor: “Tenslotte bevestigde de Al Abud actie dat de dreiging van verborgen mvw-voorraden klein was. Het feit dat de opstandelingen met veel moeite ingrediënten voor chemische wapens probeerden te bemachtigen was een aanwijzing dat ze die niet al verborgen in hun bezit hadden.” Het onderzoeksteam van Duelfer was zeventienhonderd man sterk. Vier man kwam om het leven. Voor de aanwezigheid van mvw werd slechts een enkel verdwaald spoortje gevonden.

Voor Duelfer was de oorlog toch gerechtvaardigd. De druk op het regime van Saddam Hoessein zou verslappen en voor die tijd moest hij het veld ruimen. Waar hij fors op uithaalt is de kwaliteit van de Amerikaanse politiek ten opzichte van Irak. Als het Witte Huis in 2005 Meghan O'Sullivan aanneemt als adviseur over Irak dan beschrijft Duelfer de Iraakse reacties als volgt: “Wat geeft deze persoon het recht en de wijsheid om over ons te beslissen en onze levens te beïnvloeden. Welke ervaringen maken dat hij over ons in Irak kan beslissen. Deze persoon gaat over ons beslissen en we konden hem niet kiezen.” Het een steeds terugkerend thema, de kwaliteit van de Amerikaanse politiek is belabberd.

Maar wat hem ogenschijnlijk het meest dwarszit de twee doden en een gewonde die een aanval met een bermbom opvingen en waardoor hij gespaard bleef. Hij zoekt de nabestaanden op, zogezegd op eigen initiatief. De bezoeken worden uitgebreid beschreven. Het is een deel waar ik liever op afstand blijf. Verder vind ik het boek een aanrader. Het geeft een beeld dat je niet uit kranten kunt halen. Je hebt soms het gevoel op zijn hotelkamer te zitten, zo dichtbij is het – bijna als filmscript – geschreven. Het geeft daardoor inzichten die anders moeilijk te krijgen zijn. De uitkomst is al bekend. Irak had geen mvw meer, maar voor het begrijpen van de Amerikaanse politiek en de mensen die daar een rol in spelen vind ik het, ook in de internationale pers weinig besproken boek, een aanrader.


Noten:
1) Je kan het vinden in de rechter balk op broekstukken.blogspot.com onder het kopje documenten.
2) Deze eenheid opereert zowel in Irak als Afghanistan, zie p. 421-422.
3) Sanchez is een bekende inlichtingendienst man: CIA en inlichingendienst Ministerie van Energie. In 2004 werekt hij aan een infiltratie organisatie in de New York in samenwerking met de New Yorkse politie.



titel Hide and Seek
auteur Charles Duelfer
uitgave Hard cover, 524 p., noten en index
uitgever PulicAffairs
prijs $ 12
jaar 2009
isbn-13 978-1-58648-557-3

Geschreven voor Vredesmagazine (dit is een iets langere versie)

vrijdag 15 juni 2012

Nederlandse soldaten helpen de VS grip op West-Afrika te krijgen

Nederlandse soldaten vertrekken morgen naar Kameroen voor een internationale oefening. Vooral de VS profiteren hiervan.
Banjul, Gambia - ochtend bijeenkomst tijdens Africa Endeavor 2011, 13 juli 2011.
Foto: Susannah Dowell

Op dit moment maken militairen van het Nederlandse 101ste Communicatie- en Informatiesystemen (CIS) bataljon zich klaar voor deelname aan de oefening Africa Endeavour in Kameroen. Nederland neemt voor de tweede keer deel aan de sinds 2006 jaarlijks terugkerende communicatie oefening. Er zullen in totaal tweehonderd deelnemers zijn uit vijfendertig Afrikaanse landen, de VS, Canada, Nederland en van internationale organisaties zoals de NAVO, Afrikaanse Unie, Europese Unie en West-Afrikaanse Economische Gemeenschap.

Uit Nederland gaan vier officieren en negen onderofficieren naar Kameroen, waaronder een mediatrainer, een sergeant van de medische dienst en een commandant. Het team zal Afrikaanse trainers opleiden en begeleiden. De bedoeling is dat deelnemende landen uiteindelijk met eigen materieel communicatienetwerken opzetten en gebruiken. De netwerken zijn bedoeld voor samenwerking tijdens militaire operaties. Op de website van het CIS staat dat deze netwerken de basis vormen voor toekomstige samenwerking bij natuurrampen of humanitaire hulp. De site van Modern Ghana voegt hier fijntjes aan toe dat het ook om peace keeping en contra-terrorisme kan gaan; dat zijn gewapende militaire operaties. De oefening is ook onderdeel van het Amerikaanse militaire goodwill offensief in Afrika om meer landen op het continent op zijn hand te krijgen. Andrew Kostic Kolonel bij de Amerikaanse mariniers zegt: "Africa Command's ambition is to not only strengthen partnerships between the United States military and the militaries of African nations, but to strengthen the partnership between African nations' militaries as well." Terwijl in Kameroen geoefend wordt, vindt in Arlington, Virginia een seminar plaats waar officials van veertig Afrikaanse landen, de VS en Europa worden geïnformeerd over de Amerikaanse Afrika politiek. Allemaal voor het goede doel, maar toch vooral in het belang van de Amerikaanse veiligheidspolitiek.

Bron
African Endeavour wordt georganiseerd en gefinancierd – Nederland betaald zijn eigen kosten – door het Africa Command, één van de negen Amerikaanse militaire hoofdkwartieren in de wereld. Africa Command bestrijkt alle Afrikaanse landen, behalve Egypte (dat tot het Midden-Oosten wordt gerekend) en is sinds oktober 2008 actief. Het kent maar een gering aantal troepen en bases. Het is namelijk moeilijk om landen te vinden die bereid zijn om een grote Amerikaanse basis toe te laten. Het commando is mede daarom gevestigd in Stuttgart, Duitsland. Alle regionale Gevechtscommando's krijgen een vaste eenheid of brigade toegewezen met het doel over de regio geïnformeerde en daar getrainde troepen te kunnen inzetten voor missies. Oefeningen als Africa Endeavour spelen in die opzet een belangrijke rol. Africom krijgt als vaste eenheid de Dagger Company.

De Washington Post van 14 juni beschrijft echter dat her en der in Noord-Afrika kleine posten en bases verrijzen van waaruit het Africa Command kleine clandestiene spionage operaties uitvoert.

China

De officiële missie van het Africa Command is het beschermen en verdedigen van de veiligheidsbelangen van de VS door de militaire capaciteiten van Afrikaanse staten en regionale organisaties te vergroten. Het hoofdkwartier organiseert daartoe militaire oefeningen en onderneemt militaire operaties, “dit om internationale bedreigingen af te schrikken en te verslaan en om een veiligheidsklimaat te creëren dat helpt bij goed bestuur en ontwikkeling,” zo heet het officieel. Dat idealistische uitgangspunt is mooi, maar niet het hele verhaal. De nationale veiligheidsbelangen van de Verenigde Staten zijn zowel militair als economisch van aard.

De buitenlandse doelstellingen van de VS in Afrika laten zich samenvatten tot controle over een groot continent dat rijk is aan grondstoffen en met groeiende economieën. Vanaf midden jaren negentig is de invloed van de Verenigde Staten in Afrika aanzienlijk gegroeid. De bestrijding van het terrorisme en hulp bij het oplossen van conflicten boden hiervoor een alibi. Ook China trok Afrika binnen, een beweging die van grote invloed is op de Amerikaanse aanwezigheid. De trek naar het Afrikaanse continent door beide economische reuzen ging ten koste van de traditionele landen met invloed, zoals het Verenigd Koninkrijk en vooral Frankrijk.

Bisong Etahoben beschrijft inde Africa Review waarom desondanks rooskleurige teksten verschijnen. Ze zijn bedoeld om de twijfel die enkele Afrikaanse landen hadden over de ware bedoelingen van het Africa Command weg te nemen. De VS probeert het hoofdkwartier te verkopen als een humanitaire en veiligheidsorgansaitie. Het hoofdkwartier organiseert zelfs bijeenkomsten in Duitsland om Afrikaanse landen hiervan te overtuigen. Ook een oefening als Africa Endeavour kan daar aan bij dragen. Tijdens die oefening wordt contact gelegd met Afrikaanse militairen en die contacten zijn volgens overste Bryan McRoberts van de Amerikaanse marine, de belangrijkste organisator van de oefening, van belang in crisis situaties en kunnen toekomstige operaties succesvol maken. Er moeten echter vraagtekens worden gezet bij de Nederlandse militaire bijdragen hieraan. Zeker zo kort na de onthulling dat het Amerikaanse hoofdkwartier voor Afrika betrokken is bij clandestiene operaties.

Geschreven voor Sargasso

woensdag 6 juni 2012

Hollands Next Top Lobbyist; Why?

Enige tijd geleden ging ik meedoen aan de Amnesty wedstrijd Hollands Next Top Lobbyist. De winnaar mag mee naar de Verenigde Naties in New York. Daar wordt in juli gestemd over het wapenhandelverdrag. De bedoeling van de wedstrijd is dat ik zoveel mogelijk mensen krijg die me 'leuk' vinden, 'liken' en met vanaf mijn url een handtekening zetten. Het verdrag wordt als de oplossing gezien voor ongebreidelde wapenexporten. Maar is dat waar?  

Protest bij Koreaanse marinebasis, Jeju. Bron
De Europese Unie heeft bijvoorbeeld prachtige regelgeving rond de handel in wapens. Die regels worden niet alleen door de EU-landen omarmd, maar ook door Canada, Cyprus, Liechtenstein, Noorwegen, IJsland en de geassocieerde landen in Midden- en Oost-Europa. Deze landen zijn samen verantwoordelijk voor de helft van alle wapenexporten. Bovendien gaat een groot deel van de wereldhandel vrijwel ongehinderd door de Europese lucht- en zeehavens (ook goederen uit de VS).

Controle is wel mogelijk. Dat merkt vrijwel iedere zakenman, waar dan ook in de wereld, die het in zijn hoofd haalt iets meer dan een doos staafmixers met onderdelen uit de VS aan Iran of Noord-Korea te leveren. Daar staat gevangenisstraf of, na volledige medewerking, enige tonnen boete op. De straf van Uncle Sam ontlopen is er niet bij. Regelmatig duikt de Rotterdamse haven in de Amerikaanse processen op als draaischijf voor al dan niet ernstige leveranties.

Als controle op wapenexporten spoort met buitenlands beleid dan is er veel mogelijk. Helaas laat dat beleid zich doorgaans niet leiden door mooie zaken als mensenrechten en ontwikkeling, maar door economische en geostrategische belangen. Duitsland levert daarom een serie onderzeeërs aan Israël, bedoeld om kernwapens af te schieten. Dat is strijdig met een handvol regels uit de gedragscode. Geen haan die er naar kraait. Waarom dan nog meer regels? En Putin, Obama en Jintao laten zich heus niet door een verdrag dwingen. De wereld zou er bij gebaat zijn als er een campagne kwam voor het strikt uitleggen van wapenexportregels, strenge controle op goederen die het land verlaten, en dan bij overtredingen even assertief vervolgen als de VS nu doet.

Ruim een jaar geleden stelde de Campaign Against Arms Trade uit Londen, CAAT, dat wapenleveranties aan het Midden-Oosten aantonen dat handel boven mensenrechten gaat. Ook in Europa. CAAT pleitte voor een onmiddellijk wapenembargo voor de hele regio en een zinnig gebruik van de gedragscode door de regeringen van EU-landen. April dit jaar schreven onderzoekers een rapport over Europese wapenexporten. Bij de presentatie stelde één van hen dat ze hoopte dat de EU-lidstaten de kwaliteit van hun beslissingen inzake exportvergunningen van de afgelopen jaren zélf gaan evalueren en er conclusies uit trekken: ‘Het idee dat de Europese Commissie of het Parlement zich daarover zouden mogen uitspreken, dat is waarschijnlijk hopen op sprookjes.’ Hop in Den Haag, Madrid, Boedapest en Boekarest aan de slag. Maar of ze dat doen?!?

Ook als deelnemer aan de Amnesty competitie lukte het me niet te gaan geloven in de aanpak. Blijft de vraag wat wél helpt. Wapenhandel zou een sexy onderwerp kunnen zijn voor activisten en pers. Ze zouden kunnen onderzoeken, namen en shamen, lobbyen (en dat betekent niet alleen zoveel mogelijk 'likes' en handtekeningen binnenhalen), artikelen en boeken schrijven, organiseren, acties op poten zetten. Samen met anderen dwingen dat die controle er in Nederland komt.

Samen betekent ook samen met mensen die zich inspannen voor een Wapenhandelverdrag (Arms Trade Treaty, ATT). Als je ze al gemakkelijk in twee groepen zou kunnen verdelen dan zijn de verschillen tussen hen die het ATT steunen en hen die het afwijzen kleiner dan de overeenkomsten. De ene groep focust echter op een regeling, de andere op controle en het verijdelen van wapenexporten (binnen de huidige mogelijkheden). Een actie voor het ATT kan actuele wapenexporten aankaarten en zo ook bijdragen aan een controle in het heden. Het gaat hier dus niet om een zwartwit onderscheid. Wel pleit ik voor het direct op het doel af gaan en dat is betere controle. Niet om de controle, maar omdat wapens worden gebruikt om mensen te onderdrukken en arm te houden en andere rijk en machtig te maken.

Geschreven voor: Konfrontatie

maandag 14 mei 2012

Paradijsvogels in de polder; Papoea's in Nederland

Dit jaar is het vijftig jaar geleden dat enkele honderden Papoea's naar Nederland vluchtten, vanuit Nederlands-Nieuw-Guinea. Zij zijn inmiddels, met vier generaties Papoea's, bijna geruisloos geïntegreerd, zonder hun afkomst te verloochenen.

Aan de prachtige eettafel van een bovenwoning in de Amsterdamse buurt de Pijp zit een grote man. In pak. Ik ben uitgenodigd door een vriend om te komen eten. Hij ook. Het is Viktor Kasiëpo, een leider binnen de Papoea-gemeenschap. Zijn vader is Markus Wonggor Kasiëpo, een van de twee vice-voorzitters van de Nieuw-Guinea Raad die april 1961 door Nederland werd opgericht.

Het is 1994 en Indonesië is volop in beweging. De bevolking is de economische neergang, de wanorde en corruptie beu. Een kleine groep wil ook van de politieke onvrijheid af en komt op voor onderdrukte volkeren. Viktor is die dag bij olieconcern Shell langs geweest. Vandaar dat pak. Maar wel met sandalen eronder waarin blote voeten steken. Hij was er om te praten over Papoea. Je weet immers maar nooit waar de onrust toe leidt. Ik zou hem nog vaker tegenkomen of horen op de radio, met zijn kalme stem, opkomend voor de bevolking van West-Papoea.

Geweld

Zelf zou ik vanaf die tijd regelmatig over West-Papoea schrijven. Ik zou leren over het vertrek van de Nederlanders, de volksraadpleging die Indonesië in 1969 hield onder 1.025 gecontroleerde stamhoofden, nadat velen van hen gedood of verdreven waren. Ik las hoe een land speelbal kan zijn in de internationale politiek, waarbij Nederland de boot miste en zijn laatste kolonie in de Oost verloor.

Via email-berichten volgde ik de strijd rond mijnbouwonderneming Freeport. Een strijd die zich richtte op arbeidsvoorwaarden, werkgelegenheid voor de lokale bevolking, compensatie voor landgebruik en tegen milieuverkrachting. Ik stuitte op de kwestie van de transmigranten. Dat zijn Indonesiërs van elders die bijvoorbeeld een lapje grond hebben gekregen om te bewerken. Maar ook de ambtenaren, politie, ondernemers en militairen zijn grotendeels mensen van buitenaf. Er wonen inmiddels meer migranten op West-Papoea dan dat er Papoea's wonen.

En ik las over het hijsen van de Papoea vlag, de Morgenster genaamd (vaak resulterend in arrestaties en geweld) en over de Organisasi Papoea Merdeka (OPM) die streed voor de vrijheid en onafhankelijkheid voor het westelijk deel van Irian.

De eerste Indonesische gouverneur van Irian schatte in dat tot het jaar 1969 zo'n 30.000 mensen werden vermoord. [1] Een enorm aantal, maar op een bevolking van ruim 300.000 inwoners zelfs onvoorstelbaar. De latere dictator Soeharto verdiende zijn sporen onder andere in de oorlog tegen de Nederlanders in Papoea. Zijn gevechtservaring hier droeg bij aan zijn macht die hem van 1965 tot 1998 president-dictator maakte. Het Indonesische leger en de politie trad onder diens regime met grof geweld op tegen de bevolking van West-Papoea en het nauwelijks bewapende verzet.

Voor een boek over wapenleveranties aan Indonesië schreef ik destijds: 'Robin Osborn, schrijver op het gebied van Indonesische militaire operaties in West-Papoea, verklaarde dat zonder wapens uit het Westen Indonesië de jungle te voet in zou moeten en de onafhankelijkheidsstrijders op gelijke voet zou moeten bestrijden. Kortom zonder helikopters uit het Westen, zonder Bronco vliegtuigen ontworpen om opstanden te bestrijden, zonder marineschepen voor kustbombardementen, was het onmogelijk geweest al de misdaden tegen de bevolking van West-Papoe te begaan.' [2]

Tot op de dag van vandaag duurt het geweld op Papoea voort. Nog dit jaar werden dorpen vernield en mensen verdreven en gedood. Ook de wapenleveranties vanuit het Westen gaan gewoon door.

Morele verplichting

Onlangs verscheen Paradijsvogels in de polder, een fotoboek over het leven van Papoea's in Nederland. Het bevat tien interviews en vooral heel veel foto's van 'Nederlandse' Papoea's. Bij de eerste keer doorbladeren stuit ik op de foto van Viktor. Hij is twee jaar geleden gestorven. Op de foto is hij ouder dan toen ik hem voor de eerste keer zag. Ik hoor zijn stem nog op de radio en ik zie hem nog zitten aan die tafel in de Pijp.

Het boek bevat tevens een interview met zijn dochter Inaria. Zij is strijdbaar als het gaat om West-Papoea: "Ze worden daar nog altijd achtergesteld, soms zelfs vermoord. Het voelt als een morele verplichting. Zij hebben daar de mogelijkheden niet om hun stem te laten horen, wij hier wel. Dan vind ik ook dat ik een steentje bij moet dragen. Onafhankelijkheid blijft het doel. Ik hoop dat ik het nog mee ga maken."

Inaria is begin veertig en zelf nog nooit in West-Papoea geweest. "Tot 2000 was het, voor mij, met mijn achternaam, vrijwel onmogelijk om er heen te reizen en daarna had ik er het geld niet voor", zegt ze tegen Eva Prins, die de interviews maakte. Dat klinkt wrang voor iemand die zich zo heeft ingezet en nog steeds inzet voor het land.

Een ander verhaal, over moeilijk overbrugbare afstanden, wordt door Jim Manusaway verteld. Hij ging naar de middelbare school in Jayapura, de huidige hoofdstad van Papoea. Dat lag op duizend kilometer afstand van zijn ouderlijk thuis en destijds zes weken reizen! Jim is tijdens zijn studie dan ook bijna niet meer thuis geweest. Dergelijke opmerkingen vergroten ongemerkt mijn beperkte begrip van het land. Schrijnend is de opmerking van Jim over zijn vader die in 1965 is overleden: "Ik weet vrijwel zeker dat hij is vermoord, maar ik heb het nooit kunnen bewijzen."

Identiteit

De interviews lezen vlot weg. Ze maken wel duidelijk waarom de Papoea's zo weinig zichtbaar zijn in Nederland. Veelal zijn ze in de jaren '60 naar Nederland gekomen als vluchteling of om te studeren. Het is niet zo'n grote groep. Ze leven verspreid over het land, zijn vaak goed geïntegreerd, hun geschiedenis is in Nederland vrij onbekend en ze trouwen vaak gemengd.

Pamela Pattynama, die het voorwoord voor het boek heeft geschreven, vestigt hier de aandacht op: "Het [boek] vertelt hoe individuen individu kunnen zijn, tot een groep kunnen behoren en zich kunnen mengen. De geschiedenis van de Papoea's is in Nederland relatief onbekend. Dit boek met zijn portretten en persoonlijke verhalen maakt de Papoea-gemeenschap in Nederland daarom los uit een culturele 'onzichtbaarheid'."

Frank Irving, die er pas recent achter kwam dat zijn vader een Papoea was, stelt nuchter vast dat identiteit voor een deel ook tussen je oren zit, "het is maar wat je gelooft. Dat vind ik een bevrijdende gedachte." Irving heeft als enige van de geïnterviewden ook een eigen artikel in het boek, over de vlaggen van Nederland en West-Papoea. Hij heeft niet zoveel met vlaggen, maar toch bewaart hij ze opgevouwen in een kast en komt ze daar een enkele keer tegen. Het zijn tastbare bewaarsels van zijn geschiedenis en identiteit.

Jim Manusaway wilde alles weten over Papoea en studeerde af als cultureel-antropoloog. Hij is wel blij dat hij in Nederland is gebleven. "Hier heb ik kunnen studeren, me kunnen ontwikkelen, dat was me daar niet gelukt." Nederland als vaderland en West-Papoea als moederland met waarden om trots op te zijn, dat is een terugkerende visie. Melvin Ireeuw heeft het nauwelijks over zijn Nederlandse kant. Hij liet een tattoo zetten met de Morgenster en een paradijsvogel. Een foto van zijn rug siert de voorkant van het boek. Het is de enige kleurenfoto.

Intiem

Het boek grijpt me aan. Zijn het de teksten over de Nederlandse Papoea's? Zijn het de foto's die Bodil Anaïs van hen maakte en waarop vriendelijk en innemende mensen staan? Het zal de combinatie zijn, maar de foto's brengen de mensen wel heel dicht bij. Zo dicht dat ze bij je binnen komen en dat je er wel over na moet denken.

De teksten helpen daarbij. Niet alleen de interviews maar ook het voorwoord en de inleiding van Nancy Jouwe (dochter van de andere vice-voorzitter van de Nieuw-Guinea Raad uit 1961, Nic Jouwe). En misschien komt het juist wel omdat de groep Papoea's in Nederland zo klein is, zo'n 1.500 tot 2.000 personen. Het maakt het boek intiem. En vooral daarom is het de moeite waard om het tot je te nemen.

Wat ik dan mis is een inhoudsopgave. Al zou er alleen maar een overzicht in staan van de pagina's met tekst. De bezwaren daartegen liggen voor de hand. Het gaat niet alleen om de tekst, maar zeker ook om de foto's. Doordat mensen moeten zoeken naar tekst, komen ze de illustraties vanzelf tegen. Ik merk dat ik voor het lezen en het bekijken van de foto's dan ook een andere instelling nodig heb. Soms wil ik alleen lezen of kijken, en soms wil ik beide combineren.

Het fotoboek bevat tevens een korte beschrijving van de geschiedenis en politieke verwikkelingen binnen West-Papoea. Als bijlage is een tijdsbalk opgenomen. Hierin gaapt een groot gapend gat tussen 1969 en 1991. Ik zou willen weten hoe dat komt. Er zit ook weer een gat tussen 1991 en 1999. Waren de ontwikkelingen in die periode soms niet belangrijk genoeg, en waarom dan niet?

Papoea's in Nederland zijn door het boek in elk geval dichterbij gekomen. Nu nog zo'n boek over Papoea's in West-Papoea zelf, maar dat zal voorlopig nog niet mogelijk zijn. Daarvoor is de Indonesische onderdrukking van de Papoea's nog te groot.

voetnoten:
1. West Papua: The Obliteration of a People, Tapol Carmel Budiardjo en Liem Soei Liong, 1988 (3e druk);
2. Indonesia; arms trade to a military regime, European Network Against Arms Trade, juni 1997.

titel Paradijsvogels in de polder. Papoea’s in Nederland
auteurs Nancy Jouwe, Eva Prins en Bodil Anais (fotografie)
uitgave Paperback, 96 pagina's
uitgever KIT Publishers i.s.m. Kosmopolis Utrecht
prijs € 17,50
isbn 978 94 6022 185


Bespreking geschreven voor RavageDigitaal

dinsdag 3 april 2012


Militaire operaties: hou ze klein en onzichtbaar

Een beperkte militaire inzet die te klein is om de aandacht in de media te trekken, kan meer succes hebben dan een grootschalige militaire operatie die permanent het onderwerp is van politieke profilering.”

Dit is de conclusie van een essay uit de Militaire Spectator, vakblad voor militair kader, van december 2011. Het heeft een opmerkelijke ondertitel: “De relaties tussen het aantal in te zetten militairen, democratische besluitvorming en de media” en is geschreven door lt. Kolonel Claessen. Claessen is een Belgische militair werkzaam op de afdeling Strategie van de Belgische Defensiestaf.

Het is vrijwel onvermijdelijk dat Irak, maar ook de Vietnamoorlog in een dergelijk artikel van stal wordt gehaald: “Om een dergelijk gedwongen terugtocht te vermijden moeten democratische regeringen daarom een strategie hebben die hen beschermt tegen de effecten van politieke en maatschappelijke verdeeldheid op het verloop van een conflict.” De bevolking zal doorgaans de hoge kosten die gepaard gaan met een langdurig conflict niet blijvend steunen. Dat blijkt in beide gevallen. Regeringen kunnen dan niet de democratie opzijzetten of alle energie gebruiken voor het doordrukken van een blijvende interventie. Er zijn dan eigenlijk maar twee opties over: een beslissend gevecht organiseren of low profile operaties.

De term Low profile operaties is oude wijn in nieuwe zakken. In de jaren tachtig werden dergelijke operaties geschaard onder de term Low Intensity Conflict (LIC). LIC is bekend geworden door operaties in Nicaragua, El Salvador en op de Filipijnen tegen het linkse verzet. De kleinschalige inzet in El Salvador toonde volgens Claessen het succes van een dergelijke benadering aan: “De 55 Amerikaanse militairen in het land boden geen enkele bescherming tegen de rebellen. De junta had ook geen andere keuze dan in te gaan op de Amerikaanse eisen.” Ze zouden anders geen munitie en wapens meer krijgen en verliezen van het verzet. De huidige kleinschalige militaire operaties in Colombia en de inzet in de Filipijnen in het kader van Operation Enduring Freedom (OEF) worden door Claessen als positief vervolg op El Salvador genoemd. Het gaat bij die operaties om kleinschalige inzet van nog geen honderd specialistische militairen. Training, opleiding en advies  moeten leiden tot een leger dat afhankelijk is van steun en daarom medewerking zal verlenen aan de politieke doelstelling van het interveniërende land, zoals in El Salvador gebeurde.

---

Dit jaar deden Nederlandse special forces mee aan de operatie cq. oefening Flintlock in Noordwest Afrika. Flintlock is onderdeel van de Amerikaanse OEF-operatie. De Nederlandse deelname aan deze oefening werd blootgelegd door vijf studenten die deelnamen aan een cursus onderzoeksjournalistiek. Hun onderzoek leidde tot Kamervragen, diverse media putten uit hun onderzoek voor verdere publicatie. Het onderzoekswerk van de studenten weerspreekt de stelling uit de Militaire Spectator: ook kleine operaties kunnen onderzocht worden en een militaire actie 'politiek profileren'.

---

In het maartnummer van de Militaire Spectator staat: “(…), de besluitvormingsprocedure voor speciale operaties en de grote mate van geheimhouding biedt de regering een relatief eenvoudige mogelijkheid tot inzet van een grote missie met een robuust mandaat.” Dat schrijven Martijn van der Vorm (auteur van een boek over de commando's) met twee militairen die aan commando operaties in Afghanistan deelnamen. De informatie over inzet van commando's of special forces wordt in een besloten bijeenkomst aan de fractievoorzitters gegeven, vergelijkbaar met de Commissie Stiekem (de commissie die gaat over inlichtingendiensten). Dat kan ook pas achteraf zijn. Zo wordt de Tweede Kamer gedeeltelijk buitenspel gezet bij controle op Nederlands militair optreden. Dit beleid is vastgesteld door toenmalig minister van Defensie Frank de Grave, in een brief uit 2000. Ook in deze procedure weer die geheimzinnigheid en gebrekkige controle.

Ik word niet vrolijk van dergelijke creatieve oplossingen buiten de democratie om. Vooral omdat ze ook nog blijken te werken ook. Er is relatief weinig politieke en publieke aandacht voor de operaties van de commando's in Afghanistan, stellen schrijvers Van der Vorm et al. Maar anders dan deze schrijvers meen ik dat dit een slechte zaak is. Het militair apparaat is de gewapende tak van de Staat. Die Staat moet worden gecontroleerd door het Parlement en dat moet daarbij zoveel mogelijk geïnformeerd worden. Niet beperkt. Ook niet als het net even iets moeilijker ligt. Een Staat bestieren is geen spelletje voor het kabinet, sceptische parlementariërs en onderzoeksjournalisten, maar een serieuze kwestie voor volwassen mensen. Klinkt dit naïef? Dat zal wel. Maar als je gewoon in het openbaar je strategieën om buiten de spotlights te blijven kan opschrijven, mag ik dan een klein beetje argeloos zijn?

Low profile operaties zijn “gebaseerd op het feit dat een militaire deelname aan een conflict onbeperkt kan worden volgehouden indien de pers en het electoraat er geen interesse in hebben,” schrijft Claessen. Sceptische journalisten en onderzoekende parlementariërs zijn gewaarschuwd: je kan lezen hoe je bedonderd wordt. Militairen kunnen zo brutaal worden bij de gratie van dat niemand ze een voet dwars zet. Speciale troepen worden belangrijker in de Nederlandse krijgsmacht; ze vallen zelfs buiten de bezuinigingen. Misschien tijd om te kijken of ze ook meer in het openbaar gecontroleerd kunnen worden en niet een excuus vormen voor een gemakkelijk ontsnappingsroute weg van de parlementaire controle bij militaire inzet.

Martin Broek

Geschreven voor Konfrontatie