vrijdag 29 oktober 2010

Slagveld Uruzgan

In Als een nacht met duizend sterren toont journalist Joeri Boom hoe ingewikkeld het is om de krankzinnige werkelijkheid van een oorlog te vatten. Zeker als daar militairen uit eigen land bij betrokken zijn, en voorlichters over je schouder meekijken.

door Martin Broek (geschreven voor Ravagedigitaal)

De titel Als een nacht met duizend sterren klinkt oosters, maar is afkomstig van Larry, de commandant van de Luchtmobiele compagnie in Chora, Afghanistan. Larry's manschappen en Afghaanse militairen vochten in de provincie Uruzgan drie dagen lang tegen een overmacht van Talibanstrijders. Het gaat bij de 'sterren' om explosies, mondingsvuur en lichtspoormunitie in de lucht.

Joeri Boom had de titel ook kunnen halen uit een interview met een militair op Kamp Holland die hem niet vertrouwt. Journalisten zijn er immers om militairen te naaien. Boom legt de man uit dat hij al zijn woorden voor publicatie eerst moest voorleggen aan de afdeling voorlichting van Defensie. De geïnterviewde militair reageert verbaasd: "Ze moeten met hun poten van mijn woorden afblijven."

Minder dichterlijk, maar wel een uitspraak die de lading beter zou dekken van een boek over oorlog, journalistiek, soldaten en Afghanen. Boom reisde in de periode 2006-2010 zes keer embedded, het onder de hoede van Defensie meereizen met de militairen en daar verslag van doen, mee met de Nederlandse troepen en verbleef twee keer onder de hoede van de gouverneur in Uruzgan. Hij was, voordat Nederland de ISAF-troepen naar Afghanistan stuurde, al vier keer eerder in Afghanistan.

Veld of bureau

Boom beschrijft zijn belevenissen vanaf zijn verblijf op Kabul Military Airport, waar gewacht moet worden op transport. Er zijn niet genoeg stoelen om de journalist en verse troepen naar de bestemming in Uruzgan te brengen. Dit wegens gebrek aan luchttransportcapaciteit, zo praat Boom de wapenindustrie en defensievoorlichters na.

Ik herinner mij een artikel uit die tijd in het militaire weekblad Defense News waarin werd betoogd dat er wél voldoende capaciteit was, maar dat dit rond Afghanistan inefficiënt werd ingezet. Mijn archief is sindsdien elders achter gebleven en ik kan het niet een-twee-drie nazoeken. Bureaujournalistiek of archiefonderzoek is minder spectaculair dan zelf met de militaire troepen op pad gaan of onafhankelijk te reizen door oorlogsgebied, maar kan ook de gangbare meningen en veronderstellingen bijstellen.

Ook in dit boek staan voorbeelden van bureaujournalistiek. Talibanleider Mullah Omar wordt vanuit boekenwijsheid met een B-potlood zacht grijs ingekleurd: 'Met een klein groepje getrouwen bevrijdde hij twee meisjes in een dorpje vlak bij Kandahar, die door een krijgsheer waren ontvoerd. Hij hing de krijgsheer op aan de loop van een tank. Vervolgens bevrijdde hij met zijn mannen een jongetje dat door een krijgsheer seksueel werd misbruikt'. Daarmee worden de scherpe zwarte kanten niet weg gegumd, maar zo'n alinea zet neer dat het absolute kwaad en het absolute goed niet bestaan. Die notie is zeker niet in een land, waar de strijd al zo lang en zo hevig woedt, onmisbaar.

Boom zal later zelf zo'n jongetje tegen komen. Hij is de seksslaaf van de commandant van een politiepost. De commandant werkt samen met de Nederlanders. We kunnen er niets tegen doen, zegt de Nederlandse commandant van het opbouw team (PRT). Zijn troepen zijn het daar niet mee eens en vinden dat je dergelijk misbruik niet toe kan laten. Ze zeggen het dan zelf wel op te lossen.

De PRT-commandant vreest een ruige aanpak door de Nederlandse soldaten en kiest eieren voor zijn geld. Hij haalt de jongen weg en brengt hem terug naar zijn ouders. Een ander jongetje van een hogere politie commandant wordt een paar dagen later gevonden met kogels door zijn lijf. Boom vermoedt dat de politiecommandant zo voorkwam dat de jongen naar de Nederlanders vluchtte. Het is een afschuwelijke petit story in een boek vol gruwelen. Bureau en veldwerk vullen elkaar hier naadloos aan.

Koffiezettende journalist

Het is niet alleen rottigheid, er zijn ook sfeertekeningen die me opvallen: 'De pantserwagen heeft iets gemoedelijks'. Want binnen in de pantserwagen hangt de geur van koffie. Alles aan het voertuig lijkt in de ogen van Boom onbeholpen en van speelgoed. De motor gromt vriendelijk; het is nog net geen teddybeerachtig brommen.

De journalist gaat hier van het geijkte pad af: de pantserwagen is geen wapentuig, maar een lobbes. Het is niet objectief afstandelijk, maar inlevend beschreven. Ik kan het hebben, omdat hier geen voorlichter aan het woord is of een Mat Herben, maar een journalist die zich verplaatst in zijn omgeving. Sterker nog, teksten als deze nemen me daardoor mee naar de soldaten, zonder dat ik het gevoel heb verneukt te worden door iemand die me voor hun kant wil winnen.

Niet veel later in het boek speelt het voertuig, de koffie en de 220 volt voor het waterkokertje weer een rol: 'Nu zoeken mijn handen werktuigelijk naar zakjes oploskoffie, zoals ik al vele malen heb gedaan, deze patrouille. We worden aangevallen en ik zet koffie. Maar goed dat ik niet in het leger ben gegaan. Als journalist ben ik trouwens ook niks waard. Geen idee wat het vuur aanricht in het dorp beneden'.

Het komt wel vaker voor in het boek dat Boom zichzelf over de knie legt. Dat zal hem wel scherp houden, maar nodig is dat meestal niet. Ook hier volgt de zin: 'De Nederlanders beantwoorden het Talibanvuur nu al bijna een kwartier met zware machinegeweren en mortieren en vuren recht het dorp in. Ik zie lichtspoormunitie verdwijnen in de richting van een groepje qala's'. [ommuurde Afghaanse huizen, MB]

Hij weet niet wat het vuur uitrichtte en of er burgers gewond door zijn geraakt of zelfs gedood. Boom breekt wel met het schone beeld en laat zien dat er hard gevochten wordt. En dat steeds opnieuw. Eén keer is een incident, twee keer is twee incidenten, maar alle incidenten die Boom bij elkaar beschrijft ontdoen het woord van zijn propagandistische kracht.

En die koffie? Ze zullen er wel over gegrapt hebben. Zo in de trant van: We hadden onze eigen schrijvende koffiezetter bij ons. Later in het boek noemt hij zichzelf al een meester-koffiezetter. Hij doet ook steeds meer gevechtservaring op. Dat zal hem van pas komen.

Weeïge geur van oorlog


Boom gaat op pad met het Nederlandse Operational Mentoring and Liason Team (OMLT). Het is de OMLT die het Afghaanse leger moet leren vechten tegen de 'taliban' (wat student betekent). Met hen wil Boom mee. Ook hier zoekt hij buiten de poort van Kamp Holland de gevolgen en uitwerking van de gevechten aan de andere kant. Ook nu weer beschrijft hij specifieke gebeurtenissen. Hij aanschouwt de kraters van de pantserhouwitser die van veertig kilometer afstand zijn 155mm granaten afvuurt. Dat zijn granaten met de doorsnee van een middelgrote pan.

Ik weet nog dat het Kamerlid Remi Poppe (SP), waar ik destijds voor werkte, schande sprak van de beschietingen die Boom hier beschrijft. Boom aanschouwt de effecten van de granaten die net boven de grond zijn geëxplodeerd. Boven de grond smoren ze niet in een krater, maar hebben de ruimte om zoveel mogelijk slachtoffers onder de strijders te maken. Dat gebeurt overigens wel in een woonomgeving; de muren dragen er de sporen nog van.

Op zijn laatste reis onder de hoede van de Nederlandse militairen ziet hij de granaten met eigen ogen inslaan. 'De granaat explodeert meer dan honderd meter van het doel. Opnieuw komt een pantserhouwitser-granaat aangieren. Ik duik in elkaar. Waar zal dat ding neerkomen? Zwarte rook en de dreun van een explosie, op veilige afstand. "En nog eens mis. Corrigeert iemand dat vuur, eigenlijk?", zegt de militair met de verrekijker'.

Dit klinkt en ruikt als oorlog. In Wikileaks-documenten lees ik over een misser op 50 meter. Met die misser is wel het doel vernietigd, rapporteren de militairen. Je zou de buurman zijn… Overigens mogen dergelijke projectielen militair gezien ruim naast hun doel vallen, omdat ze ook dan (gedeeltelijk) hun werk nog doen. Afwijkingen worden gemeten in het zogenaamde Circulair Error Probable (CEP): 50 meter voor een 155mm houwitser granaat is gebruikelijk. [Zie ook: The Year in Defense 2009 Review Edition, p. 89.]

Boom vertelt ook dat Afghaanse burgers opgeroepen werden hun huizen te verlaten tijdens de slag om Chora in Uruzgan. Maar ook hoe ze weer werden opgeroepen terug naar huis te keren. De Taliban zouden verdreven zijn. De volgende dag bombardeerde ISAF de huizen. Er waren Talibanstrijders achtergebleven die op de Nederlanders schoten. In een qala werden daarbij zes burgers, waaronder twee kinderen, gedood. Boom ruikt later de weeïge geur van lijken onder het puin.

Als embedded journalist toont Boom de oorlog wel van de andere kant. Zelf zegt hij dat hij in Afghanistan is geweest om te controleren of er gevochten wordt volgens de regels. Het is een opvatting van de taak van een journalist, er zijn er meer te bedenken. Het is wel een belangrijke, maar ze zou even goed de taak van een NGO kunnen zijn of een Afghaanse politieke organisatie, het bestuur etc.

Dilemma's

Boom's werk geeft mij meer dan een indruk. De halve ezel op het binnenterrein van het huis van een Afghaanse krijgsheer wordt een metafoor die bij mij makkelijker blijft hangen dan dertig doden. Het boek leest lekker spannend weg, maar creëert ook een genuanceerder en dieper beeld van die oorlog daar op 8.000 kilometer van hier. Hij vertelt een verhaal dat overkomt. Als journalist kan je meer willen, maar velen komen zover niet.

Naast een job als koffiezetter krijgt de journalist steeds meer taken toebedeeld. Boon wordt bijna een van de mannen. Hij jaagt gesprekken aan en biedt informatie over de politieke situatie in Afghanistan en Nederland. Ook een persoonlijk dilemma komt steeds dichter bij. Tijdens gevechtsoperaties zou hij zonder een geweer een blok aan het been van de militairen kunnen zijn, hoe zeer hij ook verklaart zijn eigen boontjes wel te kunnen doppen.

Hij krijgt les in het gebruik van een Diemaco geweer en Glock pistool. Zo kan hij zichzelf verdedigen, mocht dat voor zelfverweer noodzakelijk zijn. Pas als het zover is dat hij zichzelf moet verdedigen, krijgt hij ook echt een wapen in handen, zo spreken zij met hem af. Een op voorhand aangeboden Kalasjnikov wijst hij krachtig van de hand. Het is een werkbare afspraak.

Als ze een mogelijke verkenner van de Taliban pakken, blijkt de vriendelijke journalist onder druk zijn eigen principes te vergeten. De man weigert te praten. Waarom laten ze dat niet door het Afghaanse leger oplossen, denkt Boom even. Iedereen weet sinds de tv-uitzending van Reporter van begin oktober wat dat betekent.

Maar ga er maar aanstaan. Misschien ben je omsingeld door tientallen strijders en in groot gevaar. De gevangen man weet van de hoed en de rand en kent daarmee jouw situatie en de mogelijke gevaren beter dan jijzelf. Hem even helpen met praten, lijkt dan aanlokkelijk. Het is bijzonder eerlijk om dit op te schrijven en je niet boven jezelf te plaatsen. Je maakt je daarmee kwetsbaar en waarschuwt jezelf en anderen hierop bedacht te zijn.

Sympathieën

Zijn volgende nevenfunctie is wacht lopen samen met een militair, gevolgd door deelname aan een aanvalsactie. Is er bij een tegenaanval dan nog steeds sprake van zelfverdediging? Moet je als journalist niet juist mee om hier verslag van te doen? Wat als het Taliban zouden zijn geweest die Nederlanders aan gingen vallen? Dan zou Boom zich aan de operatie onttrokken hebben, zegt hij zelf. Hoe onafhankelijk is hij nog? In dit stuk van het boek staat de rol van de oorlogsjournalist die onafhankelijk wil zijn op scherp. Hij stelt zich daarover veel vragen.

Het dwingt ook mij om hier scherp over na te denken. Thuis aan de eettafel. Dat wel. Het boek is nu spannend. Is het oorlogsromantiek waar ik me op verantwoorde wijze mee verlekker of gaat het echt ergens over, zoals ik wil denken. Die mannen waar Boom mee op pad gaat, worden zijn kameraden. Hij beschrijft ze met gevoel. Harde kerels worden mensen. Ze maken wrange en zieke grappen over Afghanen. Zo gaat dat, denk ik tijdens het lezen.

Is het erg dat ik sympathiseer met deze mensen? Nee, het verstevigt mijn mening dat een militair die buiten zijn boekje gaat weliswaar aangepakt moet worden, maar een soldaat gaat op pad met een politiek mandaat en opdracht. Je moet een militaire of militaire operatie niet op het niveau van de individuele soldaat beoordelen, maar op het niveau van de verantwoordelijken hoger in de keten van besluitvorming. Je kan er beter over schrijven als je mee gaat. Echter als je hetzelfde doet met de 'vijand', om aan als objectieve journalist de andere kant van het verhaal te beschrijven dan wordt je hard aangepakt. Het leger stelt scherpe grenzen aan de onafhankelijkheid.

Het belangrijkste dilemma is het al dan niet accepteren van dat wat bij controle door voorlichters sneuvelt. Hier noemt Boom de meest wezenlijke kritiek op embedded journalism; je broodheren bepalen wat operationele informatie is die geschrapt moet worden uit artikelen, radio- en tv-programma's. Vaak hoeven ze daarvoor niet eens wat te doen. De journalist gaat er al rekening mee houden tijdens het schrijven, rapporteren of filmen. Hij is immers bang de volgende keer niet mee te mogen naar Kamp Holland of uitgesloten te worden van die ene missie die mooie beelden of verhalen oplevert.

Ook Boom maakt zich er aan schuldig. Het komt ook voor dat hij er lak aan heeft en naar de redactie stuurt wat hij verantwoord en nodig acht. Het zijn spannende episodes in het boek, maar ook duidelijke waarschuwingen voor de valkuilen die er zijn. Die waarschuwing lijkt gericht op collega-journalisten, maar is ook een waarschuwing aan de consumenten van oorlogsnieuws: er is vaak sprake van passieve en actieve censuur.

De 'mannen'


Boom bouwt zijn beeld van de oorlog niet alleen op rond gewapend 'spektakel', maar ook met sferen, geuren, gesprekken, overwegingen, voettochten en mensen. Die soldaten zijn niet alleen Joeri's stoere kameraden. (Als hij in Nederland hoort van een hinderlaag met Nederlandse doden informeert hij via Hyves gelijk naar zijn maten van het OMLT.) Het zijn ook mensen waar de twijfel uit spreekt als er bommen zijn gegooid op vluchtelingen, terwijl de man in uniform vol probeert te houden dat het Taliban waren: "Wij doen zo iets niet."

De gesprekken die Boom met de soldaten op missie voert gaan over van alles. De zenuwen zijn constant tot het uiterste gespannen. Jij die een van ons bent geworden, wat zou je doen als wij een dorp uitmoorden, willen de militairen van hem weten. Zijn antwoord draait niet om de hete brei heen: 'Ik schrijf alles op, met naam en toenaam'. Dat is niet alleen goed omdat het een moreel ethische verplichting is. Het is ook goed omdat je daarmee laat zien dat je eerlijk bent, op je woord te vertrouwen. Geen diplomaat, maar een kerel (m/v). Een dergelijke opstelling betekent ook dat je meer te horen krijgt. Als je een van hen bent, hoor je ook de klachten.

De soldaten klagen erover dat naar buiten toe wordt gedaan alsof het om een opbouwmissie gaat, terwijl zij steeds moeten vechten. Ook de opbouwers zelf klagen. Zo krijgt Boom een e-mail van een PRT-medewerker (Provinciaal Reconstructie Team). Hij schrijft aan zijn baas: 'Op dit moment ben ik al drie maanden hier en het enige contract dat ik uit TK [Tarin Kowt met Nederlandse basis] gekregen heb is de verlenging van een lopend contract. (…) Natuurlijk snap ik dat de papierwinkel in TK ook moet draaien, en dat er tientallen officieren hiermee het dagelijks brood voor hen en hun familie verdienen (…) Die hele papierwinkel, inclusief de acht handtekeningen van diverse functionarissen eronder, draagt uiteindelijke helemaal niets bij aan de eindoverwinning. Ook niet een beetje.' Zo’n briefje zegt alles. De ironie, het harde oordeel en de frustratie. Het is het beeld van een militair die wel wil, maar niet kan en mag.

Er is ook afkeer van de gevechten. De militair die een tegenstander doodde en alleen aan de journalist (die zou toch weer vertrekken) vertelde hoe hij zich voelde. "Als ik geweten had dat het zo walgelijk zou zijn, zou ik een ander beroep gekozen hebben." Zelfs aan zijn partner wil hij het niet vertellen. Post Traumatisch Stress Syndroom (PTTS) schiet me bij het lezen van deze passage gelijk in het hoofd. PTTS is de moordenaar die jaren huwelijken kapot maakt en mensen sloopt. Iemand die niet praat is eerder zelf slachtoffer van het syndroom. Het maakt me beroerd om dat te beseffen.

Unembedded

Buiten de kazerne onderdak vinden in Uruzgan is niet gemakkelijk. Boom en zijn fotograferende collega Jeroen Oerlemans proberen het eerst bij Abdul Khaliq 'Mudjahid' stamleider in de Chora vallei en tevens parlementslid in Kabul. De man ziet er de waarde van in, maar er zijn ook bergen moeilijkheden. Na een eerdere toezegging gaat een verblijf onder zijn hoede toch niet door.

Als Boom en Oerlemans uiteindelijk onderkomen hebben gevonden bij Assadullah Hamdan, de gouverneur van Uruzgan, kan de journalist verder met zijn onderzoek naar de aanleg van een verkeersweg, die geen onverdeeld succes blijkt te zijn. De beheersing ervan levert geld op en de strijd erom loopt hoog op. De verkeersweg draagt ook bij aan corruptie en de versterking van de positie van Matiullah Khan, een bekend mensenrechtenschender en de belangrijkste uitbater van veilige doorgang.

Toen Boom eerder nog embedded over de man schreef, werd het stuk uit zijn artikel geschrapt op grond van operationele overwegingen. Zijn oordeel hierover luidt: 'Dat het de voorlichters slecht uitkomt dat bekend wordt dat de Nederlanders samenwerken met een misdadige krijgsheer is logisch, maar door dat uit mijn stuk te verwijderen onder verwijzing naar operationele veiligheid schenden ze de afspraken met de pers. De ingreep lijkt bedoeld om de missie acceptabel te houden voor het Nederlandse publiek. Dat is een politiek doel'.

Hij laat de kritiek op Khan staan en stuurt het stuk naar de redactie van de Groene Amsterdammer. Defensie moest reageren. Even was de in het Communicatieplan Uruzgan verwoorde 'regie van de media-inzet' de Defensievoorlichting uit handen geglipt. Een journalist die de censuur aan zijn laars lapte omdat die in zijn ogen niet terecht was. Boom beek even geen acteur die in het mediastuk van Defensie op wilde treden. Sterker nog, het lijkt er op dat het feit dat voorlichters hem dwars zaten een impuls was om verder te zoeken.

Redactie


Boom zoekt ook naar de achtergronden van een militaire inval in een ziekenhuis. Dat is een schending van het oorlogsrecht. Het wordt aan alle kanten ontkend, maar stukje bij beetje wordt die ontkenning van zijn kracht ontdaan. Dat er aan Nederlandse kant niemand is bestraft na een zo ernstig vergrijp, gaat er bij de Afghaanse artsen maar moeilijk in: "En dat in een democratie als die van jullie." Het zal het vertrouwen in de Nederlanders niet groter maken. In het boek van Boom zijn beide kwesties prachtig en stap voor stap beschreven. Beide voorbeelden geven aan dat de oorlog anders is dan de voorlichters ons willen doen geloven.

Op de redactie van de Groene Amsterdammer worden geen kritische vragen gesteld, schrijft Boom. Dat vind ik opmerkelijk. Hoe kan je oorlogsverslaggever zijn voor een intellectueel weekblad, terwijl er geen ruggesteun is georganiseerd vanuit de redactie? Die ruggesteun kan bestaan uit kritisch commentaar, vragen, luisteren e.d., een soort debriefing, maar ook uit een collega die op een minder spectaculaire wijze de oorlog volgt en wijst op leemtes in de verslaglegging en vragen oppert die er zijn. Een soort journalistieke buddy.

Als Boom zaken uit een radio-interview weglaat, omdat hij de Defensievoorlichting in zijn nek voelt hijgen, dan zou hij daarnaar gevraagd moeten worden. Het maakt niet alleen het redactionele beleid sterker, maar je journalist ook minder kwetsbaar om blinde vlekken te ontwikkelen. Het is bovendien goed om er boven op te zitten als iemand halsbrekende toeren uithaalt. Ook journalisten kunnen zich in de oorlog verliezen.

Boom mepte een keer van zich af in een Amsterdams café. Voor zover ik hem ken, vind ik dat niet bij hem passen. Het lijkt me eerder iemand die met een gulle lach en een mooie opmerking deëscaleert. Voor hem is het duidelijk dat hij na het kroeggevecht over zijn eigen grenzen is gegaan.

Oorlog dichtbij

Ontdaan leg ik het boek weg als ik een flink stuk gelezen heb, en ik vraag me af waarom. Dat er flink gevochten is in Afghanistan wist ik al langer. Dat het een militaire operatie betrof waar de opbouw ten eerste een contraguerrilla doel heeft en dat er alleen maar meer Talibanstrijders bij zijn gekomen in de loop der jaren ook. Bovendien had ik een groot deel van de tekst al gelezen in de Groene Amsterdammer.

Mijn emotie heeft te maken met de journalist die met zijn grote hoeveelheid tekst de oorlog van zeer dichtbij, menselijk, vol twijfel, maar toch met grote daadkracht volgt, overdenkt en beschrijft. Uruzgan komt dichtbij; ik proef de oorlog in al zijn heroïek en narigheid. Het is zo'n boek dat je met een rot gevoel weglegt en juist dáárom moet lezen.

Waar ik geen antwoord op heb gekregen is waarom het overgrote deel van de pers tevreden lijkt te zijn met enkel een embedded indruk. Honderden journalisten zijn er geweest en slechts negen (waarvan drie vrouwen) unembedded. Maar hoewel Boom terecht zeer kritisch is over het embedded naar de oorlog gaan, vind ik het boek er eerder wel dan niet voor pleiten. Als het goed en met empathie gebeurt dan levert het informatie op die voor een oordeelsvorming over de oorlog van belang is.

Waar de grens ligt als het gaat om beperkingen, het frustreren of censureren van je werk is een journalistieke afweging. Een afweging die iedere journalist moet maken. Los daarvan moet het niet alleen blijven bij aan het handje lopen. Een stevige controle van de Haagse politiek, het duiken in archieven, het lezen van vakbladen, het doorspitten van documenten en zeker ook onderzoek doen zonder bemoeienis van Defensie of overheid in het oorlogsgebied zijn hierbij onmisbaar.

Als een nacht met duizend sterren levert inzicht in de afwegingen van één journalist. Een boek met een beschouwing van de overwegingen van een deel van de journalisten die embedded al dan niet buiten de kazernepoort keken, zou op dit boek een mooie aanvulling zijn.

Zaterdag 30 oktober 2010 besteedt radioprogramma Argos aandacht aan Afghanistan, de oorlog en de onderzoeksjournalistiek. 12:15-13:00 uur op Radio 1.


Als een nacht met duizend sterren, oorlogsjournalistiek in Uruzgan, Joeri Boom,
Podium, 2010, 9789057593710, paperback, 353 pg., € 21,50

Iraks chemische wapens programma met steun van de wereld

Een rapport uit 1997. Ik weet al jaren dat het bestaat, maar toch had ik het nog nooit gezien. Het beschrijft het Iraakse chemische wapens programma van de jaren tachtig, wie leverde de fabrieken, de chemicaliën, deed de bankzaken, en wat bleef van die fabrieken over. De grootste leveranciers waren: Singapore (4.515 ton), Nederland (4.261 ton), Egypte (2.400 ton), India (2.343 ton), en West-Duitsland (1.027 ton). De inzet van die wapens had verschrikkelijke gevolgen. Het rapport heeft een juridisch aandoende naam: Iraq's Full, Final and Complete Disclosure (FFCD) Regarding Chemical Weapons To The United Nations Special Commission (UNSCOM).

Nu staat het FFCD-rapport grotendeels* op het web en gedeeltelijk op de site van de Campagne tegen Wapenhandel. Zij zijn een** van de organisaties in Nederland die zoveel mogelijk bovenwater hebben proberen te krijgen van de leveringen. Met name over Nederlanders en Nederlandse bedrijven. Ik ben vluchtig door het FFCD-rapport gegaan. Je komt de beruchte namen tegen van Melchemie en KBS (inmiddels Grontmij), maar ook Philips (p. 169) en Chrompack (p. 192) (Chrompack is nu de Varian Inc. afdeling in Middelburg).

In een lijst, met betalingen voor chemicaliën die gebruikt worden voor het chemische wapenprogramma, die 68 betalingen bevat, staat KBS 21 keer vermeld en Melchemie negen maal. (p. 137-138). KBS wordt zeven keer genoemd op de lijst met onbelangrijke materialen (p. 51) en één levering van het bedrijf uit Terneuzen werd in 1984 gecanceld (p. 49). Zonder deze onbelangrijke en gecancelde leveringen blijft er nog een flink aantal over. Zo lijkt het.

Melchemie staat drie maal op de lijst met onbelangrijke materialen en een keer wordt Melchemie genoemd, omdat het in 1989 een lading van 400 ton NaCN terug krijgt die niet nodig was in de chemische wapens fabriek in Al-Muthana. (p. 381) Je vraagt je dan wel af wat voor soort zakelijke achtergrond deze retourzending heeft. Ook hier blijven nog vijf leveringen over.

In de internationale handel zijn banken een onmisbare schakel. Ook bij leveranties van chemicaliën is dat zo. Sterker nog bankoverschrijvingen zijn een belangrijke bron van informatie. De Rabobank en ABN Amro deden zaken met de Correspondence bank (deel van het Iraakse inkoop netwerk, p. 146-148).

Mr. Frans “een van de belangrijkse leveranciers aan het [chemische wapens] programma” (p. 380) deed zaken met de Banque commercial de luxembourg (p. 149). Mr. Frans is Frans van Anraat die door het Openbaar Ministerie is aangeklaagd voor misdaden tegen de mensheid en veroordeeld. Hij is ook een belangrijke bron voor informatie.

Dat met volledige medewerking en deelname van Iraaks personeel twee jaar lang munitie voorraden, fabrieken en faciliteiten etc. zijn vernietigd dat mag nog wel eens herhaald worden. De schrijvers stellen: “(..) het feit blijft dat sinds het einde van 1991 is Iraaks chemische wapens programma volledig en absoluut geneutraliseerd.” Daarna zouden Saddam Hoessein en zijn getrouwen weer opnieuw beginnen, maar de inspecties eveneens. Scott Ritter geeft over die latere periode een uitgebreid verslag en samen net voorbeeld uit begin jaren negentig geeft het aan dat in vredestijd heel veel bereikt kan worden op het gebied van ontwapening. We zitten nu nog met de brokken, omdat die visie niet door iedereen onderschreven werd.

* de pagina’s 14-46, 87, 101, 195, 353, 394, 402 en 405 missen.

** Overigens hebben ook de SP, Fred Teeven (nu VVD-kamerlid en voorheen openbaar aanklager), journalist Arnold Karskens en Koerdische organisaties in Nederland veel gedaan om de zaak niet onder te laten sneeuwen.

zondag 24 oktober 2010

Turks militair pensioenfonds koopt wapens met steun Nederlandse overheid

De overheid steekt graag de helpende hand uit als het er om gaat om de wapenindustrie overeind te houden. Niet alleen bij eigen aankopen, maar ook als het om export gaat. Eén van die middelen is het exportkrediet dat de overheid via Atradius Dutch State Business (DSB) aanbiedt voor producten die op de markt niet te verzekeren zijn. Het gaat daarbij vooral sectoren die voor de Nederlandse economie of Staat van groot belang zijn, naast scheepsbouw, waterwerken, landbouw (technologie), hoort daar ook de (maritieme) militaire sector bij, met als hoofdrolspelers Thales Nederland en scheepsbouwer Damen.

Buitenproportioneel


De afgelopen jaren waren het vooral de leveringen aan Indonesië (2004: 501m€ en 2006: 504m€) en Marokko (2008: 848m€) die het aandeel van de militaire orders binnen de door Atradius DSB verstrekte polissen buitenproportioneel maakten.

De exporten van militaire goederen door Nederlandse bedrijven (1,58 miljard euro per jaar) zijn 0,3 % van de totale export. Het aandeel gedekte militaire exporten door de Nederlandse staat ligt opmerkelijk hoger. Een substantieel deel van de Nederlandse wapenexport wordt mogelijk gemaakt door kredietverzekeringen.

Maleisië

In 2009 was er maar een militaire order waarvoor de overheid een exportkredietverzekering verstrekte. In dat jaar werd een polis voor een maximale schadevergoeding van een kleine veertig miljoen afgesloten tussen Thales en de Boustead Naval Shipyard SDN BHD. Het ging hierbij om de levering van materiaal en onderdelen voor de revisie en modernisering van de sensoren van twee Maleisische fregatten van de Kasturi-klasse. Ook de levering, installatie, van optische- en gevechtssystemen en training en services voor het gebruik ervan vielen onder de risicodekking van deze polis.

Turkije

Dit jaar gaat het weer om een levering door Thales Nederland. Nu gaat het om een polis met een waarde van een kleine vijfendertig miljoen euro voor de levering van radarsystemen (Sting en Smart-S) aan Aselsan. Dit Turkse elektronicabedrijf is voor 85% in handen van een pensioen fonds van Turkse militairen, het zogenaamde Turkish Armed Forces Foundation (TSKGV). TSKGV is een fonds met miljarden in kas en vult zich met een deel van de militaire salarissen, bedrijfswinsten en overheidssubsidies. Het hoeft geen belasting te betalen. Rendementen van 25% zijn dan ook geen uitzondering, schrijft Fortune in een portret van het moederfonds OYAK. De vraag komt op waarom Thales zich niet op de markt kan verzekeren en de overheid nodig heeft om de risico’s van het handelen in wapens met zo’n rijke en vooral ook dubieuze klant af te dekken.

Indonesië

Zeer waarschijnlijk komt er dit jaar of begin volgend jaar nog een grote aanvraag voor een kredietverzekering binnen. Het zal gaan om de bouw van een fregat op de Indonesische werf PT Pal in Surabaya. Het fregat wordt 105 meter lang en 200 ton zwaar. Met de opdracht is 171 miljoen euro gemoeid. Het schip zal gebouwd worden met kennis van en naar ontwerp van het Nederlandse bedrijf Damen. Eerder leverde de onder andere in Vlissingen gevestigde scheepswerf vier korvetten aan de archipelstaat. Hiervoor werd een exportkrediet van een miljard euro werd uitgetrokken (in twee delen, zie boven). Dat het Indonesische leger zich nog steeds schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen, geweld tegen burgers en corruptie lijkt geen bezwaar voor de stevige banden met Nederland. Je zou kunnen denken dat de ene hand niet weet wat de andere doet, maar daar is geen sprake van. Het omgekeerde argument wordt hier gehanteerd: als wij leveren dan hebben we invloed en kunnen een bijdrage leveren aan wat overheid en maatschappelijk middenveld security sector reform noemen.

Een stap

Een streng beleid op het terrein van overheids exportfinanciering is mogelijk. De Verenigde Staten sluiten militaire leveringen uit van ondersteuning door de exportkredietsverzekerings maatschappij: EXIM. De regels van EXIM zijn voor meerdere uitleg vatbaar, maar het overnemen van een dergelijk beleid zou toch al een stap in de goede richting zijn. Nu profiteert juist de wapenindustrie bovenmatig van de regeling.

Martin Broek

Voor een overzicht van berichten en rapporten over exportkredieten en wapenhandel die ik en anderen eerder schreven klik hier.

JSF: Ondoorzichtig spookproject: een voorgeschiedenis

Binnen het Nederlandse ministerie van Defensie bestonden tot 1995 zogenaamde ‘spookprojecten’. Bij spookprojecten gaat het over technologisch geavanceerde projecten in multinationaal verband waarvan het nut, de kosten en industriële belangen worden onderzocht. “Op het moment dat omvang, wenselijkheid en haalbaarheid van de projecten helder zijn, zal de Kamer daarover op de gebruikelijke wijze worden geïnformeerd.” De zaak is dan vaak al in vergevorderd stadium en moet koste wat kost doorgaan.

Gmelich Meijling achtte het als staatssecretaris onverstandig om het woord ‘spookprojecten’ te blijven gebruiken. Hij adviseerde voortaan over projecten in multinationaal verband te spreken.1 De Joint Strike Fighter (JSF, F-35) kan wel een spookproject worden genoemd. Ook hier werden de eerste stappen op het gebied van aanschaf al in multinationaal verband gezet voordat officieel ook maar sprake was van de vervanging van de F-16.

Om te zorgen dat Nederland de JSF koopt wordt al vijftien jaar hard gelobbyd. In 1994, toen de JSF nog Joint Advanced Strike Technology (JAST) heette, werd voor het eerst contact gezocht met Nederland om deel te nemen aan het project. De Amerikaanse onderminister voor materieel Paul Kaminsky spreekt tijdens een bijeenkomst op de Amerikaanse ambassade in Den Haag met Dirk Starink, destijds materieelman van de Koninklijke Luchtmacht. Kaminsky vraagt Starink of Nederland interesse heeft in het nog te ontwerpen en produceren gevechtsvliegtuig.

Starink legt het het verzoek voor aan de Nederlandse Inschakeling Industriële Diensten, NIID (sinds 2007 Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) geheten), een organisatie die belast is met het inschakelen van de Nederlandse defensie-industrie bij het produceren van onderdelen voor in het buitenland gekochte wapens. De Koninklijke Luchtmacht en de industrie kunnen samen optrekken, zo stelt Starink de NIID voor. Zes jaar later worden deze eerste stappen rond de aanschaf van de JSF onthuld door NRC-Handelsblad en de Groene Amsterdammer.2 De journalisten Joost Oranje en Steven Derix vragen zich af: “Waarom loopt een officier naar het bedrijfsleven toe als er nog helemaal niet is besloten dat de F-16 vervangen moet worden?”

Kerstkransjes

In 1996 vertrekken de eerste Nederlandse luchtmacht officieren al naar de Verenigde Staten om dichtbij het vuur - het JSF-programma Office - een vinger aan de pols te houden. In 1996 wordt ook voor het eerst geld vrij gemaakt voor de JSF. Tien miljoen dollar, zodat Nederland zich in kan kopen in de voorstudie van de JSF, een project waaraan ook Denemarken en Noorwegen deelnemen. Het Parlement wordt in 1996 voor het eerst zeer summier op de hoogte gesteld van deze zogenaamde deelname in het ‘Validation Requirement’ project. Dat gebeurd op vrijdag 20 december, de dag voor het kerstreces van de Kamer. Dit klaarblijkelijk in de hoop dat de twee pagina's lange brief 3 verdwijnt onder de kransjes en dennennaalden.

Gepaste omgeving

In april 1997 wordt een overeenkomst over de samenwerking bij de voorstudie feestelijk ondertekend op vliegveld Soesterberg.4 De Kamer heeft dan nog niet beslist over de vervanging van de F-16, maar nu al wordt uitgewerkt waaraan de JSF moet voldoen. Bovendien wordt dan al rekening gehouden met tegenstand uit de maatschappij. Een hoge officier van de Koninklijke Luchtmacht stelt in 1997 dat een besluit om deel te nemen aan de zogenaamde Engineering and Manufacturing Development (EMD) fase niet alleen een ambitieus plan op het ministerie van Defensie vereist, maar “ook brede politieke en maatschappelijke steun.”5
Kort na de bijeenkomst in Soesterberg gaat het onderzoeksbureau Booz Allen en Hamilton aan de slag om te onderzoeken hoe de Nederlandse industrie de productie van de Joint Strike Fighter ingemanoeuvreerd kan worden. Booz rekent voor het onderzoek € 216.450. Het voorstel gaat via het ministerie van Economische Zaken (directie Fabricage en Zware industrie), naar de Koninklijke Luchtmacht (afdeling Plannen en Procescoördinatie) en uiteindelijk naar het NIID.6

Onderonsje en potjes

De Koninklijk Luchtmacht laat vanaf het begin geen enkele twijfel bestaan over de wensen. In 1996 heeft de Koninklijke Luchtmacht besloten dat “de JSF de enige veelbelovende aanpak was en dat andere potentiële 2010-kandidaten [bedoeld wordt vliegtuigtypen die in 2010 aangekocht kunnen worden] (…) minder reëel waren. (…) De JSF belooft een perfect match te worden voor de Koninklijke Luchtmacht: een multi-role Stealthy gevechtsvliegtuig in het middenspectrum, in grote aantallen (3.000) aan te schaffen door de Amerikaanse (en Britse) strijdkrachten en met een betaalbaar prijskaartje: 50 à 60 miljoen gulden per stuk,” zo laat kolonel Ed Evers, Directie Materieel een groep enthousiaste leden van Vereniging Onze Luchtmacht weten.7 Een andere luchtmacht officier wijst er in Soesterberg op dat haast moet worden gemaakt met het instappen van het Nederlandse bedrijfsleven in de eerste fase van het onderzoek.

Overheidsgeld voor het Nederlandse bedrijfsleven wordt met grote voortvarendheid georganiseerd. Al snel wordt uit een potje vijf en later nog eens tien miljoen euro gehaald om de Nederlandse industrie beter te positioneren om de gunst van de Amerikaanse industrie te winnen. In augustus 1997 is er voor voorstudies 10 tot 15 miljoen gulden beschikbaar.8 Een potje dat zelfs in de uitgebreide overzichten van de Rekenkamer niet genoemd wordt.

Industrie

Sentimenten rond de verkoop van Fokker worden gebruikt om meer geld los te weken. De luchtvaart industrie moet immers niet helemaal verdwijnen, zo luidt het argument. “In dit verband is onder meer het vervangingsprogramma voor de F-16 geïdentificeerd, waarbij de beste aanknopingspunten voor het luchtvaartcluster liggen bij de nog in het beginstadium van de ontwikkeling verkerende Amerikaanse JSF,” aldus een persbericht van het ministerie van Economische Zaken uit 1999 over tweehonderd miljoen gulden (90 miljoen euro) die beschikbaar is gemaakt voor deelname aan de JSF.9 Om al dat geld in goede banen te leiden wordt het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart (NIVR)10 gereorganiseerd. Luchtmacht generaal Droste zal er de scepter gaan zwaaien.

Lobby

Ook de NIID is betrokken bij deze organisatie. Vanuit het NIID wordt vervolgens het Netherlands Industrial Fighter Aircraft Replacement Platform (NIFARP) opgezet. Deze bundelt de belangen van de Nederlandse bedrijven die betrokken zijn bij de vervanging van de F-16. Als staatssecretaris Gmelich Meijling van Defensie in 1998 zijn post overdraagt aan zijn opvolger krijgt die het JSF-dossier met daarop de tekst: 'Opvolger F-16: JSF!' De zaak staat in de steigers en een knappe politicus die daar nog omheen kan. Opvolger Van Hoof zal het merken.

Inschrijvingen

Als in 1999 de 200 miljoen gulden vrij komt liggen er al verzoeken van bedrijven om financiële steun, zoals deze: “de globale kosten tot aan de EMD-fase van het “SP”JSF project (landing gear) zullen voor SP aerospace and vehicle systems b.v. nlg 16,5 miljoen bedragen. In dit bedrag zijn de kosten voor SP participanten verwerkt.”(13 juli 1998) Op 19 juni 2000 zijn er al 40 voorstellen gehonoreerd en wachten 6 voorstellen op spoedige goedkeuring. Deze 46 voorstellen vertegenwoordigen een waarde van 169,3 miljoen gulden, terwijl er op dat moment 180 miljoen beschikbaar is en er nog 10 voorstellen klaar liggen waarvoor niet voldoende budget is. Het bedrag wordt daarom voor de laatste maal verhoogd met 20 miljoen gulden. Om mogelijke oppositie tegen deze staatssteun de mond te snoeren wordt daar gelijk aan toegevoegd dat in de productie fase van de JSF een omzet te behalen is van tussen de ca. 6 miljard en 10 miljard gulden.11 Het onderonsje van Koninklijke Luchtmacht12 en industrie heeft goed uitgepakt. De eerste hap is binnen.

Deelname=aanschaf

Vervolgens start een lobby van de Koninklijke Luchtmacht en bedrijven richting regering en parlement. Deze toch al krachtige lobby wordt gesteund door VNO/NCW en FNV die er premier op Kok op aandringen in het belang van bedrijven en werkgelegenheid deel te gaan nemen in de EMD fase van de JSF ontwikkeling. Kok zegt dat deelname ook aanschaf betekent 13 en twijfelt. Ook de bewindslieden van D’66 twijfelen aan de financiële onderbouwing. Minister Pronk wil geen deelname. Binnen de VVD twijfelt minister Zalm. Hij zit klem tussen twee vuren, zijn eigen partij die zo snel mogelijk een positief besluit wil en zijn zuinige financiële beheer waarin het niet past om voor honderden miljoenen een risico aan te gaan. “Zowel Economische Zaken als Defensie hebben geen overtuigende argumentatie om de keuze voor de volgende onderzoeksfase (EMD) te rechtvaardigen, stelt het ministerie van Financiën in november 2001.”14 Toch is het Zalm die uiteindelijk zijn zegen geeft aan het project. Voordat het Kabinetsbesluit op 8 februari 2002 valt trekt Zalm zijn collega's over de streep met de boodschap dat “de business case dicht was” en hij onderstreepte dat: “Vanaf het begin af aan het uitgangspunt is geweest dat deze deal de schatkist niets mocht kosten.”15 Maar dat blijkt twee maanden later niet het geval. Maar na het positieve besluit van de regering is de Kamer aan zet.

Net niet

De positie van de PvdA is het grote vraagteken. Fractievoorzitter Melkert houdt de kaarten tegen de borst en weigert duidelijkheid.
Tussendoor valt op 16 april 2002 het Kabinet naar aanleiding van het rapport van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) over het bloedbad bij Srebrenica. Een week later, op dinsdag 23 april 2002, komt in de Tweede Kamer een motie aan de orde die stelt dat Nederland niet zou moeten deelnemen aan de ontwikkelingsfase (SDD) van de JSF, omdat deelname waarschijnlijk betekent dat de JSF wordt aangeschaft, terwijl nog geen zekerheid bestaat over de behoefte aan het jachtvliegtuig en niet duidelijk is wat de risico’s voor de Nederlandse Staat is. Bovendien is onduidelijk wat de baten zijn voor de Nederlandse kenniseconomie en werkgelegenheid. De stemmen staakten, omdat ook de PvdA Tweede Kamer fractie voor de motie stemde. Op 25 april wordt er opnieuw gestemd. Wederom waren er 74 voor en 74 tegen de motie, waarmee de motie niet aangenomen was. D’66, GroenLinks, PvdA en SP halen het net niet.

Doorjassen

Na de verkiezingen in mei wordt de JSF door de Kamer gejast. De Lijst Pim Fortuyn, op dat moment met 26 parlementariërs in de Tweede Kamer stemt in juni als één man voor deelname. Nederland kan tot 2013 aan de EMD ontwikkelingsfase deel gaan nemen. Kosten 800 miljoen euro. Onder de kabinetten Balkenende I tot en met III zijn het SP, GroenLinks en PvdA die samen optrekken tegen de aanschaf van de JSF. Opmerkelijk genoeg blijkt in 2003 ook maar tien procent van de LPF voor verdere deelname aan de JSF.

In aanloop naar de verkiezingen van 22 november 2006 speelt de JSF geen hoofdrol, maar is wel aanwezig. Het verhaal is duidelijk. De JSF is te duur. De oppositie gebruikt de gang van zaken rond de JSF om duidelijk te maken hoe asociaal het gevoerde beleid is. Bij de PvdA leidt dat onder andere tot het Wouters Angels internet spotje: “In Nederlandse verpleeghuizen is één op drie bewoners ondervoed of uitgedroogd.” “Hij [Jan Peter] wil dit geld liever gebruiken voor leuke militaire speeltjes als de JSF. Dit moet toch anders kunnen.”


Noten:

  1. Brief van de staatssecretaris van Defensie, 18 april 1995, Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 23900X, nr. 57. Een recent voorbeeld van zo’n spookproject is dat de marine verklaart bezig te zijn met de ontwikkeling van raketschildtechnologie voor fregatten. Maar dat dit niet ronduit aan de Kamer wordt gemeld, zelfs niet als er naar gevraagd wordt. Dit terwijl er al sinds 1999 aangewerkt wordt, zie: “Maritieme Samenwerking bij ‘Ballistic Missile Defence’,” Marine Nieuws no. 450, 1999, p. 3; en Hollands glorie wacht op een vergunning; J.M. Bik en Theo Westerwoudt, “Signaal en het Nederlandse exportbeleid Hollandse Signaalapparaten (Signaal)”, 15 juni 1999, NRC-Handelsblad.
  2. Steven Derix Joost Oranje, ‘Ruzie om blanco cheque voor nieuwe straaljager; Kopen, kopen, en niet kijken’, NRC-Handelsblad, 9 maart 2002; en ‘Luchtgevecht’, Groene Amsterdammer, 23 maart 2002.
  3. Brief van de staatssecretaris van Defensie bij de vaststelling van de begroting voor het jaar 1997, 25 000 X, Nr. 44, 20 december 1996. Ook in de vragen en antwoorden bij de begroting komt de participatie in het Validation Programme aan de orde. 25 000 X, nr. 14, 31 oktober 1996.
  4. Memorandum of Agreement among the chief of Defense, Denmark, and the Minister of Defense of the Kingdom of the Netherlands, and the Ministry of the Kingdom of Norway and the Department of Defense of the United States of America, concerning the Joint Strike Fighter (JSF) requirements validation project, 16 april 1997.
  5. Brief Souschef Plannen en Projecten Koninklijke Luchtmacht, Commodore P.M.A. Vorderman, 18 augustus 1997.
  6. Fax van ministerie van Defensie naar NIID, 28 oktober 1997 met aangehecht onderzoeksopzet Booz Allen en Hamilton van 17 oktober 1997.
  7. JSF bij Regio Zuid-Holland', Onze Luchtmacht februari/maart 1998, p. 37
  8. Verslag vergadering “F-16 vervangingsprogramma”, gehouden op 29 augustus 1997 te Den Haag, 1 september 1997.
  9. Persbericht ‘Subsidieregeling demonstratie- en technologie-ontwikkelingsprojecten joint strike fighter in werking.,’Ministerie van Economische Zaken, 3 maart 1999.
  10. Het NIVR is de netwerkorganisatie, die een intermediaire rol vervult tussen wetenschappers, kennisinfrastructuur, gebruikers, bedrijfsleven en overheid op luchtvaart en ruimtevaart gebied.
  11. Brief minister van Economische Zaken Jorritsma-Lebbink 19 juni 2000 over stand van zaken beleid inzake luchtvaartcluster. Op pagina 10 wordt op soort bijdrage aan de JSF gespecificeerd waar de subsidies heen gaan.
  12. De Koninklijke Luchtmacht heet inmiddels Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK), maar aangezien Luchtmacht en Koninklijke Luchtmacht gangbaarder begrippen zijn hanteren we die.
  13. Tweede Kamer, 46ste vergadering Dinsdag 5 februari 2002.
  14. Steven Derix Joost Oranje, ‘Ruzie om blanco cheque voor nieuwe straaljager; Kopen, kopen, en niet kijken’, NRC-Handelsblad, 9 maart 2002.
  15. Idem.

donderdag 7 oktober 2010

PVV gaat voor JSF

Bezuinigingen op Defensie waren in de verkiezingsprogramma’s populair. Alleen VVD en SGP wilden meer voor Defensie. Zelfs de Christen Unie schrapte een beetje van de begroting. Het CDA kwam met een half miljard aan structurele bezuinigingen; net iets minder dan de PVV. Die structurele bezuiniging is ook in het Regeerakkoord opgenomen. Defensie is het Departement dat het meest in moet leveren. Alleen nationale, gemeentelijke en provinciale overheden leveren meer in. Dat is het goede nieuws.

Het slechte nieuws is de holle retoriek van Geert Wilders toen hij zich uitsprak tegen de JSF: “Natuurlijk moeten we ‘nee’ zeggen tegen het speeltje van de supersonische staatssecretaris, de staatssecretaris [Jack de Vries] die nu zelf dreigt neer te storten. Geen testtoestellen dus.” Het bleek begin augustus al: de PVV had zijn verzet tegen de aanschaf van een testtoestel laten varen. De partij hield alleen een (wegens tegenslagen bij de productie toch al onvermijdelijk) uitstel van de aanschaf overeind. Die positie zie je ook terug in het Regeerakkoord: “De regering schaft in 2011 een tweede JSF (Joint StrikeFighter)-testtoestel aan voor deelname aan de internationale operationele test- en evaluatiefase.” Daarmee plaatst Nederland zich in de Eredivisie van de JSF-gebruikers. Alleen de VS en Groot Brittannië zullen eveneens gaan beschikken over testvliegtuigen.

Het is de volgende stap op weg naar aankoop, want testen doe je een vliegtuig immers niet voor de industrie, maar om er zelf mee te gaan vliegen. Als de nationale industrie een graantje mee kan pikken - bij de uitvoering van verbeteringen - dan is dat meegenomen. Niet het hoofddoel. Ook de PVV bereidt nu de aankoop voor en blijkt op dit dossier over zwakke knieën te beschikken.

Dit korte bericht is geschreven voor 't Kan Anders