Deze
Broekstukken is niet meer dan een signalering. Het is een aanrader het hele artikel te lezen.
De auteurs maken een onderscheid tussen studies naar de waarde
van Defensie materieel projecten voor de Nederlandse economie in het licht van
die hele economie (voorbeeld Centraal Planbureau (CPB) studies) en studies met uitsluitend oog voor de defensie-industrie, zoals private
onderzoeksinstellingen dat op verzoek doen. “Die [private instellingen] zijn
vooral geïnteresseerd in de positieve effecten van militaire
productie en de mogelijkheden om die productie binnen Nederland tot
stand te brengen.” En die komen dan ook met mooie resultaten voor de werkgelegenheid. Echter als ook alternatieve aanwending van arbeid wordt meegewogen, zoals bij het CPB dan zijn de werkgelegenheidseffecten vrijwel nihil.
De auteurs
noemen achtereenvolgens drie rapporten over de
werkgelegenheidsgevolgen van de F-35: 2009 PriceWaterhouseCoopers
(PwC) dat 50.000 manjaren werk voorziet; SEO Economisch Onderzoek
stelde in 2012 dat er een krapte is op de markt voor technici, een
krapte die voorlopig aan zou houden en er dus geen sprake van nieuwe
werkgelegenheid, maar van verschuiving zou zijn; en in 2015 wederom
PwC dat zijn mening heeft bijgesteld en voor onderhoud een vrijwel
volledige verschuiving ziet van technici en geen extra
werkgelegenheid. “De Minister meldt dit niet,” stellen de
schrijvers. De krapte op de arbeidsmarkt zou volgens hen (bijna)
een extra reden zijn om de relatie tussen militaire productie en
werkgelegenheid niet te noemen, omdat werk in de militaire industrie leidt tot verlies elders.
Ook het
toverwoord innovatie wordt door hen onder de loep genomen. Innovaties
die zorgen voor extra werk en omzet die het gevolg zijn van product-
en marktinnovaties (het gaat dan om innovaties die geen beslag leggen op menselijke capaciteit) zijn gunstig voor de betrokken bedrijven, maar: “Ze
hebben voor de Nederlandse economie als geheel geen netto effect.” Als die kennis kan worden geëxporteerd en niet in Nederland
wordt toegepast dan is er wel sprake van extra werkgelegenheid. Dat
geldt ook bij innovatie van productieprocessen en organisatie. Daardoor ontstaat immers meer product zonder dat er sprake is van meer arbeid.
Opvallend
is dat in de onderzoeken naar de economische effecten van militaire projecten deze verschillende vormen van innovatie niet
worden meegenomen. De auteurs verwachten dat het merendeel van de
innovaties voor de betrokken bedrijven goed zijn, maar voor de gehele economie van
Nederland niet relevant.
Ook is de kwaliteit van veel onderzoeken twijfelachtig, aangezien ze zich op de toekomst richten en dus op verwachtingen. Die verwachtingen zijn grotendeels gebaseerd op enquêtes en interviews met managers van bedrijven en kenniscentra. SEO vraagt zich af of er geen sprake is van wishful thinking in plaats van redelijke verwachtingen.
Ook is de kwaliteit van veel onderzoeken twijfelachtig, aangezien ze zich op de toekomst richten en dus op verwachtingen. Die verwachtingen zijn grotendeels gebaseerd op enquêtes en interviews met managers van bedrijven en kenniscentra. SEO vraagt zich af of er geen sprake is van wishful thinking in plaats van redelijke verwachtingen.
De
positieve effecten moeten gezocht worden in de waarde van de producten
die de krijgsmacht kan verwerven en die krijgsmacht beschermt op haar beurt de
Nederlandse economie, zodat die er ook baat bij heeft. Dat is een politieke redenering, waar over te discussiëren valt. Ondanks deze studie vermoed ik dat het argument van
werkgelegenheid zonder gêne gebruikt zal blijven worden bij militaire aanschaf en de tekst van Bakker en Beeres zal worden genegeerd.