donderdag 18 april 2019

Het Chinese burgerverzet is divers



Jaarlijks vinden er tienduizenden protestacties plaats in China. Onder president Xi Jinping is sinds 2012 de kans op zware straffen voor activiteiten die moeten leiden tot maatschappelijke liberalisering enorm toegenomen.

door Martin Broek

‘Buitenstaanders zullen denken dat Chinese burgers constant in angst leven voor politieke onderdrukking en geen legale methoden hebben om hun gezamenlijke klachten naar voren te brengen. In de realiteit geeft het politieke systeem van China de bevolking de mogelijkheid om collectief grieven te uiten, niet alleen via de legale geïnstitutionaliseerde kanalen, zoals het systeem van ‘brieven en bezoeken (aan beambten)’, maar ook door niet legale methoden zoals demonstraties en bezettingen.’

Dit citaat vat het boek van Teresa Wright, Popular Protest in China, voor een groot deel samen. Jaarlijks vinden er tienduizenden protestacties plaats in China. Het aantal acties, waarvan velen grootschalig, loopt op van zo’n 5.000-10.000 in de jaren ’90 tot 60.000-100.000 aan het begin van deze eeuw.

Over de afgelopen jaren zijn geen betrouwbare gegevens voorhanden, maar volgens Chinese deskundigen waren het er in 2010 al 180.000. Het grootste deel van die protesten wordt gevoerd door de plattelandsbevolking (twee vijfde van de Chinezen woont buiten de steden).

    Omvang van het protest

Alles is groot in China, zegt men dan, ook de omvang van het protest. Toch is dat niet het beeld dat de gemiddelde krantenlezer heeft. Wright splitst in haar boek de protestvormen in hoofdstukken: plattelandsprotest, stedelijke protesten, arbeidsconflicten, woningkwesties, milieuprotest, nationalistische protesten, protesten in Hong Kong, politieke protesten gericht op systeemveranderingen en strijd gevoerd door etnische minderheden. Die laatste twee categorieën kunnen veel meer dan de andere vormen van protest op repressie van de overheid rekenen.

Door deze categorische opbouw geeft het boek een overzichtelijke beschrijving van uiteenlopende protestuitingen, de ruimte die ervoor geboden wordt, de mate waarin er succes wordt geboekt en de verschillende vormen. Wright, hoogleraar politieke wetenschap op de universiteit van Californië, richt zich met name op de periode na Mao (vanaf 1976) en meer in het bijzonder sinds het neerslaan van de studentenprotesten op het Plein van de Hemelse Vrede (1989).

Onder burgerprotest verstaat Wright gezamenlijke openbare (fysieke en/of digitale) actievormen tegen de politieke en economische elites. Waarbij elites moet worden gelezen als degenen die door hun vooraanstaande posities macht hebben over de persoon of personen die in actie komen, en macht hebben over de actie. Ze zijn veelal te vinden in de lagere kaders van de Chinese Communistische Partij (CCP), maar er kan bijvoorbeeld ook sprake zijn van eigenaars van bedrijven.

De hogere kaders blijven buiten schot en worden door de actievoerders meestal beschouwd als bondgenoten. Wat helaas ontbreekt in het boek is een overzicht van linkse kritiek op de elite die economische liberalisering combineert met een autoritair bestuur. Ook het formuleren van ideeën die de visie van de elite kritiseren zijn immers een vorm van actie.

Met plezier las ik bijvoorbeeld een boek van Wang Hui (China’s twentieth century; Verso, Londen, 2016) die langs historische lijn een dergelijke visie uiteenzet. Hui is aanwezig in Engelstalige publicaties buiten China (zoals in The New York Times, Verso en Open Democracy, maar hoe omvangrijk en invloedrijk zijn de linkse intellectuelen? Welke gedachten zijn prominent? Een dergelijke overzicht zou passen in Popular Protest in China.


    Val IJzeren Gordijn

De Chinese leiding heeft met argusogen gekeken naar wat in Oost-Europa is gebeurd sinds de val van het IJzeren Gordijn waarbij communistische partijen uiteen vielen. De CCP oordeelde dat er in Oost-Europa sprake was van een dogmatische ideologie, corrupte elites, stagnerende economieën en een gebrekkige toegang tot de internationale gemeenschap.

Ze besloot het anders te doen en niet zonder succes. Van een stagnerende economie was al snel geen sprake meer. Integendeel, China werd snel welvarender stabiliteit werd gecreëerd. Toch draagt ook toegenomen rijkdom en een veranderde aanpak van de economie de kiemen in zich mee voor groeiende ontevredenheid en daarmee protest.

Een van de aanpassingen van de Chinese economie was om meer taken naar de regio’s te verleggen. Belastingen werden gedecentraliseerd hetgeen leidde tot een sterke druk op het platteland. De omvang van de belasting kon oplopen tot 40 procent van het inkomen. Wie belasting zaait kan protest oogsten, zeker als het arme boeren betreft die zwaar geraakt werden.

De protestacties tegen de belastingdruk kenden een enorme omvang en intensiteit die wij ons niet voor kunnen stellen (in 1993 kwamen hierdoor maar liefst 8.000 boeren om het leven). Uiteindelijk werd deze onredelijke belastingheffing verboden. Lokale bestuurders gingen vervolgens over tot inbeslagname van landbouwgrond om die te verhuren aan private ondernemingen. Voor de Chinese boeren, opgegroeid in een communistisch land en de basis voor de revolutie, een onacceptabele ontwikkeling.

De ondernemingen die baat hadden bij de ontwikkelingen, ontsloegen een groot aantal van de werknemers en buitten het personeel uit. Dat leidde tot een volgende protestgolf. Middelen die de centrale overheid aan de regio’s verstrekte waren ontoereikend. De protesten keerden zich echter niet tegen de verantwoordelijken in Beijing, maar tegen de uitvoerenden. Zo lang deze financieringskwestie niet omgedraaid wordt, zal er sprake zijn van uitbuiting en protest.

    Kansen op succes

Voordat men tot actie komt moet er sprake zijn van verontwaardiging, maar ook geloof in de kans op succes van de activiteiten. Wright staat uitgebreid stil bij deze zogenoemde gelegenheidsstructuur (opportunity structures). Die structuur bestaat bijvoorbeeld uit wetgeving die ruimte biedt voor collectief protest.

Opmerkelijk is dat China pas onder de voormalige president Deng Xiaoping (in 1979) een Ministerie van Justitie kreeg. Het aanklagen van partijkaders werd in 1994 mogelijk en processen voor het verkrijgen van informatie in 2011. De Chinese wet verdedigt vrijheid van meningsuiting, pers, vergadering en demonstratie.

Anderzijds zijn er ook weer wetten die deze vrijheden inperken en daarbij een beroep doen op de revolutionaire socialistische waarden en staatsbelang die de kans op succes met protest dus beperken. Het recht op staken was in 1978 bijvoorbeeld in de grondwet opgenomen, maar verdween er in 1980 weer uit.

Hogere echelons van de CCP komen regelmatig op voor betogers die te hoop lopen tegen plaatselijke partijkaders. Die zitten klem tussen wal en schip. Richtlijnen uit Beijing bepalen dat partijkaders de stabiliteit moeten zien te bewaren en als ze daar niet toe in staat zijn kan ontslag volgen.

Het gewelddadig neerslaan van het protest is dan een frequent gevolgde tactiek, maar betogers maken op hun beurt hiervan gebruik door protesten grootschalig en militant te voeren waarmee steun van hogerop wordt verkregen en lokale bestuurders worden beschadigd. Het komt ook voor dat lokale partijkaders juist achter de bevolking gaan staan of zelfs protestacties leiden. Het is bij betogingen dan ook zaak aan de juiste touwtjes te trekken om de kansen op succes zo groot mogelijk te maken.

    Vergaring van inlichtingen

De aanpak van protestacties is in China inmiddels gereguleerd. Het streven hierbij is om betogingen professioneel en zonder geweld aan te pakken. Het ‘managen’ van protest wordt dat genoemd. Hierbij speelt het vergaren van inlichtingen over de grieven van de betogers en het voorkomen van protestacties een grote rol. Lokale overheden zijn aan deze informatievergaring een groter deel van hun budget gaan besteden: 2 procent in 1988 en 6 procent in 2010.

Demonstranten op hun beurt zoeken de grenzen op van wat acceptabel is. Toegang tot de pers speelt hierbij een belangrijke rol. Die pers staat dan wel onder controle van de CCP, maar heeft ook de opdracht winst te maken. Aangezien controversiële rapportages tot veel kijkers en lezers leiden, hebben de media er belang bij over misstanden te rapporteren, soms gesteund door lagere partijkaders.

Ook in China spelen het internet en mobiele telefoons een steeds grotere rol in de mediastrategie rondom acties. Ruim de helft van de Chinese bevolking heeft toegang tot het internet. Het gebruik is het grootst bij de groep onder 45 jaar (85 procent), hoger opgeleiden en in de steden. Onder de huidige president Xi Jinping is de controle over de media sinds 2012 toegenomen, meer dan in elke andere periode na Mao. Xi stelde dat de partijkaders een oorlog hebben moeten voeren om de publieke opinie te veroveren, maar al eerder werden tienduizenden internet-agenten aangesteld.

Uiteindelijk is het de Chinese Communistische Partij die besluit wat wel en niet door de beugel kan en benoemt rechters. Zodra de CCP het niet wil dan zal de burger met lege handen komen te staan. Dat leidt dan weer tot veel protestacties om zaken af te dwingen, niet altijd zonder succes. Successen kunnen ertoe leiden dat de mogelijkheden worden verruimd voor protest, of juist leiden tot een reactie die de ruimte weer wil inperken. Het gaat in het overgrote geval van de zaken wel om lokale grieven. Statisch is de situatie allerminst.

In de partijtop is van grote fricties sinds begin jaren ’90 nauwelijks sprake. Dat betekent voor de bevolking ook minder kansen om eisen te stellen die de landelijke politiek aangaan. Grote politieke protesten zijn er onder de Han Chinezen sinds 1989 dan ook niet meer geweest. Daar komt bij dat banen en inkomen geen vanzelfsprekendheid meer zijn en dat lidmaatschap van de CCP de kansen hiervoor vergroot. Protest tegen de CCP betekent minder kansen voor het verbeteren van de eigen positie en ook Chinezen kiezen vaak eieren voor hun geld.

    Arbeidersstrijd

Er is een officiële vakbond, de Landelijke Chinese vakbondsfederatie (ACFTU), maar onafhankelijke bonden zijn verboden en pogingen er een op te zetten worden zwaar afgestraft. In een tijd van privatisering en massaontslagen door het regeringsbeleid is dat een groot gemis.

Los van dit gemis beschouwt Teresa Wright de Chinese arbeidswetgeving als de meest progressieve ter wereld. Dit door toedoen van aanpassingen als gevolg van arbeidersstrijd. Het schenden van die wetgeving door bestuurders en bedrijven is de voornaamste reden voor de arbeidsconflicten. Jongere werknemers zijn op de hoogte van de wetten en kaarten misstanden aan.

De afwezigheid van een vakbond betekent zeker niet dat er geen sprake is van stakingen in China. Alleen al in 2016 werden er 2.600 geteld. Dat heeft enerzijds te maken met de massaontslagen en anderzijds met het nog immer levende idee dat de bedrijven mede eigendom van de arbeiders zijn.

Daar waar de compensatie voldoende was, waren de protesten minder. In regio’s met minder middelen juist hevig. Veelal worden stakers bijgestaan door ngo’s. Vakbonden zijn verboden, maar zo’n verbod gaat niet op voor ngo’s, al moeten die wel geregistreerd zijn. Aan de voorwaarden daarvoor kunnen maar weinigen voldoen. Reden dat advocaten die de stakers bij willen staan zich veelal als onderneming inschrijven.

In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat betrokken advocaten het steeds moeilijker krijgen om hun werk te doen, zoals ook weer bleek bij een arrestatie in april 2019. De afname van de gelegenheidsstructuur sinds 2012 loopt als een rode lijn door het gehele boek. Het antwoord van de overheid op de stakingen kent een vast patroon: uitstel en intimidatie, zware straffen voor de organisatoren en het bieden van enige middelen aan de arbeiders.

Tenslotte wordt de lokale politieke en economische leiding bestraft. Met dat laatste wordt de schuld lokaal gemaakt en blijft de CCP-leiding buiten schot. Daar komt bij dat vertegenwoordigers van het centrale partij-apparaat al hebben gesteld dat de Chinese arbeidswetgeving te beschermend is en moet worden heroverwogen, zo vat Wright de mening van verschillende Chinese ministers samen.

    Milieu

Ook bij milieuprotesten maken demonstranten gebruik van wettelijke middelen en lobbypraktijken. Zodra deze middelen falen zoeken ze hun heil in acties, soms met een gewelddadig karakter. Deze acties zijn over het algemeen effectiever dan die rond sociale vraagstukken, hoewel dit ook hier eerder opgaat voor stedelijke dan plattelandsgebieden.

De sterke economische groei in China gaat hand in hand met een sterk toegenomen vervuiling en milieuvernietiging. Het imperium telt bijvoorbeeld 500 kankerdorpen, en dat moet letterlijk genomen worden: er sterven hier meer mensen aan deze ziekte dan het landelijke gemiddelde.

Tussen 2000 en 2015 stond de helft van alle massaprotesten (met 10.000 of meer deelnemers) in het teken van milieuvervuiling. De aanleg van dammen voor het opwekken van ‘witte steenkool’, vervuilende chemische industrieën en vuilverbrandingsovens zijn de belangrijkste onderwerpen voor protest.

China herbergde al in 2008 meer dan de helft van dergelijke dammen in de wereld. Bij de aanleg ligt protest voor de hand: landbouwgrond verdwijnt en mensen worden gedwongen te verhuizen, al dan niet met (afgedwongen) compensatie. Vuilverbrandingsovens zijn een logisch gevolg van de toegenomen consumptie. Dat probleem wordt verergerd door de toegenomen urbanisatie (stedelingen produceren in China twee tot driemaal zoveel afval als Chinezen op het platteland).

Er is een groot verschil tussen acties op het platteland en in de steden. Opvallend is dat in steden protesten geleid worden door jongeren met kennis van de activiteiten en op het platteland vooral door ouderen met gezag in de gemeenschap. Maar stedelingen hebben vooral meer middelen (geld, internet, talenkennis, toegang tot expertise en media) om te protesteren tegen bijvoorbeeld vuilverbrandingsovens zodat die verplaatst moeten worden.

De stedelijke protesten hebben minder kans op repressie dan de protesten op het platteland. Op het platteland zijn het ngo’s die protesten bijstaan met kennis en advies rond strategieën die de kans op succes vergroten. Doordat rond milieuvervuiling vaak meerdere instanties betrokken zijn, kunnen deze ook tegen elkaar uitgespeeld worden om plannen te blokkeren en is een tactische aanpak een vereiste.

    Troefkaart

Milieuactivisten kunnen ook opportunistisch gebruikmaken van de nationalistische troefkaart, bijvoorbeeld bij protestacties tegen een pijpleiding aangelegd door een Japans bedrijf waarbij de afkeer in China van Japan werd benadrukt. Wat je ook denkt van zo’n nationalistische aanpak, het maakt de kans op succes wel groter en actievoerders ontlopen zodoende het risico dat ze van kritiek op het Chinese systeem worden beticht.

De media hebben bij geen enkel ander onderwerp van maatschappelijk ongenoegen een grotere vrijheid dan in het kader van milieuzaken terwijl politieke partijkaders vanaf 2010 toleranter werden op dit gebied. Dat vervuilers volgens de wetgeving rondom watervervuiling, afval en civiel recht in processen hun onschuld moeten zien te bewijzen, maakt de positie van de milieuactivisten sterker.

De nieuwe milieuwetgeving van 2015 versterkt deze positie verder, maar daadwerkelijke ‘verandering is minimaal’, aldus Teresa Wright. Bovendien bedreigt de politiek van president Xi Jinping ook hier de verbeterde situatie. Wright stelt: ‘Naast wettelijke plichten, hebben onderzoekers ook ontdekt dat sommige lokale bestuurders zich gewoonweg zorgen maken over het milieu.’

Milieustrijd wordt volgens haar gedreven door de idealistische wens het milieu te beschermen en kunnen juist daardoor breder verspreid worden en frequenter zijn dan andere typen van protest; ze wordt meer dan de strijd voor andere sociale (arbeid, woningen) vraagstukken gekenmerkt door een algemeen belang en minder door een direct materieel belang voor betrokkenen.

Deze laatste bewering is enigszins in tegenspraak met de constatering dat de protesten heviger zijn als bewoners niet kunnen profiteren van de vervuilende bedrijven. Maar dat de milieuprotesten een grotere omvang kunnen krijgen, is aangetoond. Daarmee zijn ze een potentieel gevaar voor de legitimiteit van de CCP.

    Nationalistische protesten

Om tegenwicht te bieden aan de hoeveelheid en diversiteit van burgerprotesten wordt vanaf de jaren ’90 vanaf de crèche tot op de universiteit patriottische scholing gegeven. Als onbedoeld effect leidt dit tot nationalistische protesten die de Chinese regering soms (gedeeltelijk) wel en soms niet gelegen komt.

Nationalistische acties zijn gericht op het verdedigen van China tegen de boze buitenwereld. Ze zijn in staat miljoenen mensen te mobiliseren. Het betreft veelal de buitenlandse politiek van andere landen: het bombarderen van de Chinese ambassade in Belgrado (1999), de strijd met Japan vanwege de soevereiniteit over eilanden, de rol van de Amerikaanse politiek in de wereld en dergelijke. Je zou er ook de protesten toe kunnen rekenen tegen de etnische minderheden in autonome regio’s, zoals Tibet en Xinjiang, waaraan de doorsnee Chinees een broertje dood heeft.

Verspreiding van berichten via het internet en mobieltjes kunnen snel enorme massa’s mobiliseren, bijvoorbeeld om producten te boycotten of te demonstreren – met name door studenten van de mannelijke sekse – tegen bedrijven of instellingen uit het land in kwestie. Opvallend aan deze vorm van protest is dat ze niet alleen in China plaats vindt, maar dat ook Chinezen van buiten China er aan deel nemen.

Veelal wordt gesteld dat nationalistische protestacties door de Chinese overheid worden geïnstigeerd, maar ze ontstaan doorgaans binnen de samenleving. De Chinese autoriteiten gaan er juist voorzichtig mee om aangezien ze tot gewenste maar ook ongewenste resultaten kunnen leiden. De Chinese leiding weegt telkens af of het diplomatieke en binnenlandse beleid gebaat is bij dergelijke protesten en bepaalt op grond hiervan hoe te reageren: beheersen of er gebruik van maken.

De protesten zijn sterker geworden door de nationalistische propaganda van de autoriteiten die daarmee de legitimiteit van de CCP willen versterken. Ook hier een leemte in het boek: is er ook sprake van protest gericht tegen de Chinese politiek in het buitenland, zoals wij in Nederland een onafhankelijke solidariteits- en vredesbeweging hebben, en zo ja, welke vorm heeft die dan?

    Etniciteit

Free Tibet! Deze leuze is de bekendste uiting van de etnische onafhankelijkheidsstrijd binnen China. Naast de protesten van de Tibetanen (6,2 miljoen inwoners) roeren de Oeigoeren zich (11,5 miljoen). Dit soort protest is veelal gericht tegen de legitimiteit van de Chinese autoriteiten en kan bij de CCP en de Han Chinezen in het algemeen op weinig sympathie rekenen.

Het antwoord van de autoriteiten op etnische demonstraties is dan ook ongemeen fel. De Tibetaanse en Oeigoerse protesten en de Chinese reactie halen regelmatig de westerse kranten. Binnen-Mongoolse (5,9 miljoen inwoners) protesten worden met meer terughoudendheid bestreden en lopen ook minder in het oog.

Het aantal inwoners van deze autonome regio’s is gering (23,6 miljoen op een Chinese bevolking van 1.400 miljoen inwoners), maar Binnen-Mongolië, Tibet en Xinjiang vormen samen wel meer dan de helft van het Chinese grondgebied. Aangezien het grensgebieden betreft zijn ze bovendien van strategisch belang en dat is reden dat de Chinese autoriteiten er alles aan doen de protesten de kop in te drukken. Naast keihard optreden zijn er ook verbeterde contacten met de Centraal Aziatische landen om de Oeigoeren lost te weken van hun bondgenoten.

Etnische protesten in Tibet zijn divers in karakter; het beschermen van belangen van de oorspronkelijke bewoners tegen die van de instromende, vaak rijkere en beter geschoold, Han Chinezen, tot oproepen voor onafhankelijkheid. De repressieve autoriteiten houden minder rekening met dat diverse karakter en van inlevingsvermogen lijkt geen sprake. In maart 2017 stak bijvoorbeeld een Tibetaanse boer zichzelf in brand (sinds 2008 de 148ste), maar toen zijn familie hem wilde zien werden ze in elkaar gemept door de politie. Dat vergroot de sympathie voor Beijing vanzelfsprekend niet.

Al is de relatie met de bevolking van Binnen-Mongolië beter, ook binnen die gemeenschap is sprake van recente frustraties die tot protesten hebben geleid. Daar zijn verschillende redenen voor. Bijvoorbeeld de politiek waardoor, zogezegd vanwege milieuredenen, boeren hun vee niet meer mogen laten grazen op de steppen. De bewoners werden daarom gehuisvest in de steden en het vee moest in de stallen. China startte daarentegen grote mijnbouwprojecten op in de regio met grootschalige milieuvervuiling als gevolg.

De Mongoolse bevolking protesteerde door gebruik te maken van de mogelijkheden binnen China. Dat leidde tot een gemengde reactie: meer repressie en beperking van bewegingsvrijheid. Maar ook het sluiten van de meest vervuilende mijnen, compensatie voor hen die schade hebben geleden en verbetering van de bedrijfsvoering, alsmede het bestraffen van Chinezen die zich te buiten gingen aan geweld tegen de Binnen-Mongolen.


    Hong Kong

Een bijzondere status heeft Hong Kong. Ook hier zijn protestbewegingen die strijden voor onafhankelijkheid van China. Anderen willen juist de huidige liberale situatie handhaven en vrezen voor de toevloed van Chinezen vanuit het vasteland en alle posities daar tussen in. Er is wel sprake van samenwerkingsverbanden, zoals het in 2002 gestarte Civil Human Rights Front dat veertig groepen vertegenwoordigde.

Eisen voor meer autonomie worden in Beijing steeds vaker als bedreiging ervaren. Sinds 1997 maakt Hong Kong onderdeel uit van China, al is het met een eigen parlementair systeem dat steeds meer onder druk komt te staan. In 2003 begonnen brede protesten tegen de subversieve wetgeving die Hong Kong vanuit de CCP werd opgelegd. Een half miljoen inwoners van Hong Kong demonstreerde dat jaar tegen de wetgeving. Inwoners die aan Beijing gelieerd waren, begonnen een tegenbeweging. Uiteindelijk zouden de tegenstanders het eerste pleit winnen en de invoering van de wet werd uitgesteld.

Ook hier baarde succes optimisme en nieuwe mogelijkheden en tegenstand. De regering van Hong Kong zou reageren met het steeds vaker straffen van de leiders van de straatprotesten. De groeiende kloof tussen arm en rijk in Hong Kong en de krimpende economie leverden echter brandstof voor meer protest. Het invoeren van een Chinees leerplan voor Hong Kongse studenten leidde tot een demonstratie van 400.000 burgers. Ook dit plan zou uiteindelijk sneuvelen.

In 2013 ging een nieuwe fase van het protest tegen Beijing in. Het willen integreren in China en het terugdraaien van liberale democratie door de CCP stuitte op weerstand onder de bewoners van Hong Kong. In 2013 ontstond een Occupy-beweging die door de politie met (Brits) traangas en pepperspray werd bestreden. De demonstranten probeerden zich hiertegen met paraplu’s te beschermen waarmee de ‘paraplubeweging’ een feit was.

China zag in dat de repressieve aanpak tot niets leidde en besloot tot een beleid dat uitging van zo min mogelijk actie gepaard gaande met het creëren van zoveel mogelijk ongemak voor de bewoners van de stad. Kortom, een beleid van de lange adem. De demonstranten reageerden ordelijk, beleefd en netjes en werden voorzien van wat ze nodig hadden door donaties vanuit de bevolking. Ongeveer 1,2 miljoen bewoners van Hong Kong hebben aan de protesten deelgenomen. Hoe Jude Woodward dit volksprotest, in haar eerder hier besproken boek, onbetekenend kan noemen, is onbegrijpelijk.

Toevoeging juni 2019:

Protesten zouden in juni 2019 groter zijn dan ooit. De politie treed met veel geweld op om aan de protesten een einde te maken. Ze probeert de activisten te delegitimeren door het verhaal te vertellen dat ze zelfs voor zwangere vrouwen geen doorgang in hun blokkade van de regerings gebouwen wilden maken. De activisten op hun beurt stellen dat ze juist geleerd hebben van eerdere protesten dat steun onder de bevolking van groot belang is en daarom orde en netheid in de acties nastreven.

Einde toevoeging

    Xi Jinping

Sinds 2012 is de kans op zware straffen voor activiteiten die moeten leiden tot liberalisering zwaar toegenomen, zoals tegen het georganiseerd verdedigen van wettelijke rechten en het gebruik van internet-satire en het massaal versturen van berichten (internetstorm). Ook als die activiteiten weinig steun kregen (zoals de Chinese Democratie Partij en de ondertekenaars van het zogenoemde Charter 08 manifest). De toename van controle en repressie loopt parallel met de opkomst van president Xi Jinping.

Regelmatig waarschuwt Wright in haar boek voor de aanpak van deze sterke man. Protesten worden meer en meer onderdrukt. Repressie bij arbeidsconflicten is sinds 2012 toegenomen. De schrijfster voorziet dat het sluiten van de deur voor protest ervoor zal zorgen dat de bevolking andere wegen zal moeten zoeken en dat de CCP en de Chinese bevolking van elkaar zullen vervreemden. Die bevolking is eraan gewend geraakt problemen aan te kaarten en soms een luisterend oor te vinden.

Door de burgerprotesten zag de CCP in maatschappelijke problemen aan te pakken, voordat er bedreigende volksbewegingen zouden ontstaan. De autoritaire Xi kan volgens Wright een situatie creëren waarin de druk zo hoog oploopt dat die een gevaar voor de CCP zal gaan betekenen, een situatie waar al bijna dertig jaar geen sprake meer van is. Vele Chinezen hebben ervaring met protest in de een of andere vorm en daarmee hebben zij kennis van de actiemiddelen. Dat is een wapen dat zich moeilijk laat wegstoppen.

Of Teresa Wright gelijk krijgt, moet nog blijken. Hoe dan ook, met Popular Protest in China heeft zij een boek geschreven over de positieve effecten van burgerverzet en de bedreigingen ervan door de aanpak van Xi. Soms is dat, ver weg van China, enigszins herkenbaar voor een Nederlandse activist, hoewel door schaal, intensiteit en politieke situatie tegelijkertijd ook onvergelijkbaar. Toch is het leerzaam, ook voor activisten hier, en bovendien prettig geschreven.

titel Popular protest in China
auteur Teressa Wright
uitgave Paperback, 256 pagina's
uitgever Polity, 2018
prijs 17,75 euro
isbn 9781509503568

Geschreven voor Ravage Webzine