Jaarlijks vinden er
tienduizenden protestacties plaats in China. Onder president Xi
Jinping is sinds 2012 de kans op zware straffen voor activiteiten die
moeten leiden tot maatschappelijke liberalisering enorm toegenomen.
door Martin Broek
‘Buitenstaanders zullen
denken dat Chinese burgers constant in angst leven voor politieke
onderdrukking en geen legale methoden hebben om hun gezamenlijke
klachten naar voren te brengen. In de realiteit geeft het politieke
systeem van China de bevolking de mogelijkheid om collectief grieven
te uiten, niet alleen via de legale geïnstitutionaliseerde kanalen,
zoals het systeem van ‘brieven en bezoeken (aan beambten)’, maar
ook door niet legale methoden zoals demonstraties en bezettingen.’
Dit citaat vat het boek
van Teresa Wright, Popular
Protest in China, voor een groot deel samen. Jaarlijks vinden
er tienduizenden protestacties plaats in China. Het aantal acties,
waarvan velen grootschalig, loopt op van zo’n 5.000-10.000 in de
jaren ’90 tot 60.000-100.000 aan het begin van deze eeuw.
Over de afgelopen jaren
zijn geen betrouwbare gegevens voorhanden, maar volgens Chinese
deskundigen waren het er in 2010 al 180.000. Het grootste deel van
die protesten wordt gevoerd door de plattelandsbevolking (twee vijfde
van de Chinezen woont buiten de steden).
Omvang
van het protest
Alles is groot in China,
zegt men dan, ook de omvang van het protest. Toch is dat niet het
beeld dat de gemiddelde krantenlezer heeft. Wright splitst in haar
boek de protestvormen in hoofdstukken: plattelandsprotest, stedelijke
protesten, arbeidsconflicten, woningkwesties, milieuprotest,
nationalistische protesten, protesten in Hong Kong, politieke
protesten gericht op systeemveranderingen en strijd gevoerd door
etnische minderheden. Die laatste twee categorieën kunnen veel meer
dan de andere vormen van protest op repressie van de overheid
rekenen.
Door deze categorische
opbouw geeft het boek een overzichtelijke beschrijving van
uiteenlopende protestuitingen, de ruimte die ervoor geboden wordt, de
mate waarin er succes wordt geboekt en de verschillende vormen.
Wright, hoogleraar politieke wetenschap op de universiteit van
Californië, richt zich met name op de periode na Mao (vanaf 1976) en
meer in het bijzonder sinds het neerslaan van de studentenprotesten
op het Plein van de Hemelse Vrede (1989).
Onder burgerprotest
verstaat Wright gezamenlijke openbare (fysieke en/of digitale)
actievormen tegen de politieke en economische elites. Waarbij elites
moet worden gelezen als degenen die door hun vooraanstaande posities
macht hebben over de persoon of personen die in actie komen, en macht
hebben over de actie. Ze zijn veelal te vinden in de lagere kaders
van de Chinese Communistische Partij (CCP), maar er kan bijvoorbeeld
ook sprake zijn van eigenaars van bedrijven.
De hogere kaders blijven
buiten schot en worden door de actievoerders meestal beschouwd als
bondgenoten. Wat helaas ontbreekt in het boek is een overzicht van
linkse kritiek op de elite die economische liberalisering combineert
met een autoritair bestuur. Ook het formuleren van ideeën die de
visie van de elite kritiseren zijn immers een vorm van actie.
Met plezier las ik
bijvoorbeeld een boek van Wang Hui (China’s twentieth century;
Verso, Londen, 2016) die langs historische lijn een dergelijke visie
uiteenzet. Hui is aanwezig in Engelstalige publicaties buiten China
(zoals in The
New York Times, Verso
en Open
Democracy, maar hoe omvangrijk en invloedrijk zijn de linkse
intellectuelen? Welke gedachten zijn prominent? Een dergelijke
overzicht zou passen in Popular Protest in China.
Val
IJzeren Gordijn
De Chinese leiding heeft
met argusogen gekeken naar wat in Oost-Europa is gebeurd sinds de val
van het IJzeren Gordijn waarbij communistische partijen uiteen
vielen. De CCP oordeelde dat er in Oost-Europa sprake was van een
dogmatische ideologie, corrupte elites, stagnerende economieën en
een gebrekkige toegang tot de internationale gemeenschap.
Ze besloot het anders te
doen en niet zonder succes. Van een stagnerende economie was al snel
geen sprake meer. Integendeel, China werd snel welvarender
stabiliteit werd gecreëerd. Toch draagt ook toegenomen rijkdom en
een veranderde aanpak van de economie de kiemen in zich mee voor
groeiende ontevredenheid en daarmee protest.
Een van de aanpassingen
van de Chinese economie was om meer taken naar de regio’s te
verleggen. Belastingen werden gedecentraliseerd hetgeen leidde tot
een sterke druk op het platteland. De omvang van de belasting kon
oplopen tot 40 procent van het inkomen. Wie belasting zaait kan
protest oogsten, zeker als het arme boeren betreft die zwaar geraakt
werden.
De protestacties tegen de
belastingdruk kenden een enorme omvang en intensiteit die wij ons
niet voor kunnen stellen (in 1993 kwamen hierdoor maar liefst 8.000
boeren om het leven). Uiteindelijk werd deze onredelijke
belastingheffing verboden. Lokale bestuurders gingen vervolgens over
tot inbeslagname van landbouwgrond om die te verhuren aan private
ondernemingen. Voor de Chinese boeren, opgegroeid in een
communistisch land en de basis voor de revolutie, een onacceptabele
ontwikkeling.
De ondernemingen die baat
hadden bij de ontwikkelingen, ontsloegen een groot aantal van de
werknemers en buitten het personeel uit. Dat leidde tot een volgende
protestgolf. Middelen die de centrale overheid aan de regio’s
verstrekte waren ontoereikend. De protesten keerden zich echter niet
tegen de verantwoordelijken in Beijing, maar tegen de uitvoerenden.
Zo lang deze financieringskwestie niet omgedraaid wordt, zal er
sprake zijn van uitbuiting en protest.
Kansen
op succes
Voordat men tot actie
komt moet er sprake zijn van verontwaardiging, maar ook geloof in de
kans op succes van de activiteiten. Wright staat uitgebreid stil bij
deze zogenoemde gelegenheidsstructuur (opportunity structures).
Die structuur bestaat bijvoorbeeld uit wetgeving die ruimte biedt
voor collectief protest.
Opmerkelijk is dat China
pas onder de voormalige president Deng Xiaoping (in 1979) een
Ministerie van Justitie kreeg. Het aanklagen van partijkaders werd in
1994 mogelijk en processen voor het verkrijgen van informatie in
2011. De Chinese wet verdedigt vrijheid van meningsuiting, pers,
vergadering en demonstratie.
Anderzijds zijn er ook
weer wetten die deze vrijheden inperken en daarbij een beroep doen op
de revolutionaire socialistische waarden en staatsbelang die de kans
op succes met protest dus beperken. Het recht op staken was in 1978
bijvoorbeeld in de grondwet opgenomen, maar verdween er in 1980 weer
uit.
Hogere echelons van de
CCP komen regelmatig op voor betogers die te hoop lopen tegen
plaatselijke partijkaders. Die zitten klem tussen wal en schip.
Richtlijnen uit Beijing bepalen dat partijkaders de stabiliteit
moeten zien te bewaren en als ze daar niet toe in staat zijn kan
ontslag volgen.
Het gewelddadig neerslaan
van het protest is dan een frequent gevolgde tactiek, maar betogers
maken op hun beurt hiervan gebruik door protesten grootschalig en
militant te voeren waarmee steun van hogerop wordt verkregen en
lokale bestuurders worden beschadigd. Het komt ook voor dat lokale
partijkaders juist achter de bevolking gaan staan of zelfs
protestacties leiden. Het is bij betogingen dan ook zaak aan de
juiste touwtjes te trekken om de kansen op succes zo groot mogelijk
te maken.
Vergaring van inlichtingen
De aanpak van
protestacties is in China inmiddels gereguleerd. Het streven hierbij
is om betogingen professioneel en zonder geweld aan te pakken. Het
‘managen’ van protest wordt dat genoemd. Hierbij speelt het
vergaren van inlichtingen over de grieven van de betogers en het
voorkomen van protestacties een grote rol. Lokale overheden zijn aan
deze informatievergaring een groter deel van hun budget gaan
besteden: 2 procent in 1988 en 6 procent in 2010.
Demonstranten op hun
beurt zoeken de grenzen op van wat acceptabel is. Toegang tot de pers
speelt hierbij een belangrijke rol. Die pers staat dan wel onder
controle van de CCP, maar heeft ook de opdracht winst te maken.
Aangezien controversiële rapportages tot veel kijkers en lezers
leiden, hebben de media er belang bij over misstanden te rapporteren,
soms gesteund door lagere partijkaders.
Ook in China spelen het
internet en mobiele telefoons een steeds grotere rol in de
mediastrategie rondom acties. Ruim de helft van de Chinese bevolking
heeft toegang tot het internet. Het gebruik is het grootst bij de
groep onder 45 jaar (85 procent), hoger opgeleiden en in de steden.
Onder de huidige president Xi Jinping is de controle over de media
sinds 2012 toegenomen, meer dan in elke andere periode na Mao. Xi
stelde dat de partijkaders een oorlog hebben moeten voeren om de
publieke opinie te veroveren, maar al eerder werden tienduizenden
internet-agenten aangesteld.
Uiteindelijk is het de
Chinese Communistische Partij die besluit wat wel en niet door de
beugel kan en benoemt rechters. Zodra de CCP het niet wil dan zal de
burger met lege handen komen te staan. Dat leidt dan weer tot veel
protestacties om zaken af te dwingen, niet altijd zonder succes.
Successen kunnen ertoe leiden dat de mogelijkheden worden verruimd
voor protest, of juist leiden tot een reactie die de ruimte weer wil
inperken. Het gaat in het overgrote geval van de zaken wel om lokale
grieven. Statisch is de situatie allerminst.
In de partijtop is van
grote fricties sinds begin jaren ’90 nauwelijks sprake. Dat
betekent voor de bevolking ook minder kansen om eisen te stellen die
de landelijke politiek aangaan. Grote politieke protesten zijn er
onder de Han Chinezen sinds 1989 dan ook niet meer geweest. Daar komt
bij dat banen en inkomen geen vanzelfsprekendheid meer zijn en dat
lidmaatschap van de CCP de kansen hiervoor vergroot. Protest tegen de
CCP betekent minder kansen voor het verbeteren van de eigen positie
en ook Chinezen kiezen vaak eieren voor hun geld.
Arbeidersstrijd
Er is een officiële
vakbond, de Landelijke Chinese vakbondsfederatie (ACFTU), maar
onafhankelijke bonden zijn verboden en pogingen er een op te zetten
worden zwaar afgestraft. In een tijd van privatisering en
massaontslagen door het regeringsbeleid is dat een groot gemis.
Los van dit gemis
beschouwt Teresa Wright de Chinese arbeidswetgeving als de meest
progressieve ter wereld. Dit door toedoen van aanpassingen als gevolg
van arbeidersstrijd. Het schenden van die wetgeving door bestuurders
en bedrijven is de voornaamste reden voor de arbeidsconflicten.
Jongere werknemers zijn op de hoogte van de wetten en kaarten
misstanden aan.
De afwezigheid van een
vakbond betekent zeker niet dat er geen sprake is van stakingen in
China. Alleen al in 2016 werden er 2.600 geteld. Dat heeft enerzijds
te maken met de massaontslagen en anderzijds met het nog immer
levende idee dat de bedrijven mede eigendom van de arbeiders zijn.
Daar waar de compensatie
voldoende was, waren de protesten minder. In regio’s met minder
middelen juist hevig. Veelal worden stakers bijgestaan door ngo’s.
Vakbonden zijn verboden, maar zo’n verbod gaat niet op voor ngo’s,
al moeten die wel geregistreerd zijn. Aan de voorwaarden daarvoor
kunnen maar weinigen voldoen. Reden dat advocaten die de stakers bij
willen staan zich veelal als onderneming inschrijven.
In zijn algemeenheid kan
gesteld worden dat betrokken advocaten het steeds moeilijker krijgen
om hun werk te doen, zoals ook weer bleek bij een arrestatie in april
2019. De afname van de gelegenheidsstructuur sinds 2012 loopt als
een rode lijn door het gehele boek. Het antwoord van de overheid op
de stakingen kent een vast patroon: uitstel en intimidatie, zware
straffen voor de organisatoren en het bieden van enige middelen aan
de arbeiders.
Tenslotte wordt de lokale
politieke en economische leiding bestraft. Met dat laatste wordt de
schuld lokaal gemaakt en blijft de CCP-leiding buiten schot. Daar
komt bij dat vertegenwoordigers van het centrale partij-apparaat al
hebben gesteld dat de Chinese arbeidswetgeving te beschermend is en
moet worden heroverwogen, zo vat Wright de
mening van verschillende Chinese ministers samen.
Milieu
Ook bij milieuprotesten
maken demonstranten gebruik van wettelijke middelen en
lobbypraktijken. Zodra deze middelen falen zoeken ze hun heil in
acties, soms met een gewelddadig karakter. Deze acties zijn over het
algemeen effectiever dan die rond sociale vraagstukken, hoewel dit
ook hier eerder opgaat voor stedelijke dan plattelandsgebieden.
De sterke economische
groei in China gaat hand in hand met een sterk toegenomen vervuiling
en milieuvernietiging. Het imperium telt bijvoorbeeld 500
kankerdorpen, en dat moet letterlijk genomen worden: er sterven hier
meer mensen aan deze ziekte dan het landelijke gemiddelde.
Tussen 2000 en 2015 stond
de helft van alle massaprotesten (met 10.000 of meer deelnemers) in
het teken van milieuvervuiling. De aanleg van dammen voor het
opwekken van ‘witte steenkool’, vervuilende chemische industrieën
en vuilverbrandingsovens zijn de belangrijkste onderwerpen voor
protest.
China herbergde al in
2008 meer dan de helft van dergelijke dammen in de wereld. Bij de
aanleg ligt protest voor de hand: landbouwgrond verdwijnt en mensen
worden gedwongen te verhuizen, al dan niet met (afgedwongen)
compensatie. Vuilverbrandingsovens zijn een logisch gevolg van de
toegenomen consumptie. Dat probleem wordt verergerd door de
toegenomen urbanisatie (stedelingen produceren in China twee tot
driemaal zoveel afval als Chinezen op het platteland).
Er is een groot verschil
tussen acties op het platteland en in de steden. Opvallend is dat in
steden protesten geleid worden door jongeren met kennis van de
activiteiten en op het platteland vooral door ouderen met gezag in de
gemeenschap. Maar stedelingen hebben vooral meer middelen (geld,
internet, talenkennis, toegang tot expertise en media) om te
protesteren tegen bijvoorbeeld vuilverbrandingsovens zodat die
verplaatst moeten worden.
De stedelijke protesten
hebben minder kans op repressie dan de protesten op het platteland.
Op het platteland zijn het ngo’s die protesten bijstaan met kennis
en advies rond strategieën die de kans op succes vergroten. Doordat
rond milieuvervuiling vaak meerdere instanties betrokken zijn, kunnen
deze ook tegen elkaar uitgespeeld worden om plannen te blokkeren en
is een tactische aanpak een vereiste.
Troefkaart
Milieuactivisten kunnen
ook opportunistisch gebruikmaken van de nationalistische troefkaart,
bijvoorbeeld bij protestacties tegen een pijpleiding aangelegd door
een Japans bedrijf waarbij de afkeer in China van Japan werd
benadrukt. Wat je ook denkt van zo’n nationalistische aanpak, het
maakt de kans op succes wel groter en actievoerders ontlopen zodoende
het risico dat ze van kritiek op het Chinese systeem worden beticht.
De media hebben bij geen
enkel ander onderwerp van maatschappelijk ongenoegen een grotere
vrijheid dan in het kader van milieuzaken terwijl politieke
partijkaders vanaf 2010 toleranter werden op dit gebied. Dat
vervuilers volgens de wetgeving rondom watervervuiling, afval en
civiel recht in processen hun onschuld moeten zien te bewijzen, maakt
de positie van de milieuactivisten sterker.
De nieuwe milieuwetgeving
van 2015 versterkt deze positie verder, maar daadwerkelijke
‘verandering is minimaal’, aldus Teresa Wright. Bovendien
bedreigt de politiek van president Xi Jinping ook hier de verbeterde
situatie. Wright stelt: ‘Naast wettelijke plichten, hebben
onderzoekers ook ontdekt dat sommige lokale bestuurders zich
gewoonweg zorgen maken over het milieu.’
Milieustrijd wordt
volgens haar gedreven door de idealistische wens het milieu te
beschermen en kunnen juist daardoor breder verspreid worden en
frequenter zijn dan andere typen van protest; ze wordt meer dan de
strijd voor andere sociale (arbeid, woningen) vraagstukken gekenmerkt
door een algemeen belang en minder door een direct materieel belang
voor betrokkenen.
Deze laatste bewering is
enigszins in tegenspraak met de constatering dat de protesten heviger
zijn als bewoners niet kunnen profiteren van de vervuilende
bedrijven. Maar dat de milieuprotesten een grotere omvang kunnen
krijgen, is aangetoond. Daarmee zijn ze een potentieel gevaar voor de
legitimiteit van de CCP.
Nationalistische protesten
Om tegenwicht te bieden
aan de hoeveelheid en diversiteit van burgerprotesten wordt vanaf de
jaren ’90 vanaf de crèche tot op de universiteit patriottische
scholing gegeven. Als onbedoeld effect leidt dit tot nationalistische
protesten die de Chinese regering soms (gedeeltelijk) wel en soms
niet gelegen komt.
Nationalistische acties
zijn gericht op het verdedigen van China tegen de boze buitenwereld.
Ze zijn in staat miljoenen mensen te mobiliseren. Het betreft veelal
de buitenlandse politiek van andere landen: het bombarderen van de
Chinese ambassade in Belgrado (1999), de strijd met Japan vanwege de
soevereiniteit over eilanden, de rol van de Amerikaanse politiek in
de wereld en dergelijke. Je zou er ook de protesten toe kunnen
rekenen tegen de etnische minderheden in autonome regio’s, zoals
Tibet en Xinjiang, waaraan de doorsnee Chinees een broertje dood
heeft.
Verspreiding van
berichten via het internet en mobieltjes kunnen snel enorme massa’s
mobiliseren, bijvoorbeeld om producten te boycotten of te
demonstreren – met name door studenten van de mannelijke sekse –
tegen bedrijven of instellingen uit het land in kwestie. Opvallend
aan deze vorm van protest is dat ze niet alleen in China plaats
vindt, maar dat ook Chinezen van buiten China er aan deel nemen.
Veelal wordt gesteld dat
nationalistische protestacties door de Chinese overheid worden
geïnstigeerd, maar ze ontstaan doorgaans binnen de samenleving. De
Chinese autoriteiten gaan er juist voorzichtig mee om aangezien ze
tot gewenste maar ook ongewenste resultaten kunnen leiden. De Chinese
leiding weegt telkens af of het diplomatieke en binnenlandse beleid
gebaat is bij dergelijke protesten en bepaalt op grond hiervan hoe te
reageren: beheersen of er gebruik van maken.
De protesten zijn sterker
geworden door de nationalistische propaganda van de autoriteiten die
daarmee de legitimiteit van de CCP willen versterken. Ook hier een
leemte in het boek: is er ook sprake van protest gericht tegen de
Chinese politiek in het buitenland, zoals wij in Nederland een
onafhankelijke solidariteits- en vredesbeweging hebben, en zo ja,
welke vorm heeft die dan?
Etniciteit
Free Tibet! Deze leuze is
de bekendste uiting van de etnische onafhankelijkheidsstrijd binnen
China. Naast de protesten van de Tibetanen (6,2 miljoen inwoners)
roeren de Oeigoeren zich (11,5 miljoen). Dit soort protest is veelal
gericht tegen de legitimiteit van de Chinese autoriteiten en kan bij
de CCP en de Han Chinezen in het algemeen op weinig sympathie
rekenen.
Het antwoord van de
autoriteiten op etnische demonstraties is dan ook ongemeen fel. De
Tibetaanse en Oeigoerse protesten en de Chinese reactie halen
regelmatig de westerse kranten. Binnen-Mongoolse (5,9 miljoen
inwoners) protesten worden met meer terughoudendheid bestreden en
lopen ook minder in het oog.
Het aantal inwoners van
deze autonome regio’s is gering (23,6 miljoen op een Chinese
bevolking van 1.400 miljoen inwoners), maar Binnen-Mongolië, Tibet
en Xinjiang vormen samen wel meer dan de helft van het Chinese
grondgebied. Aangezien het grensgebieden betreft zijn ze bovendien
van strategisch belang en dat is reden dat de Chinese autoriteiten er
alles aan doen de protesten de kop in te drukken. Naast keihard
optreden zijn er ook verbeterde contacten met de Centraal Aziatische
landen om de Oeigoeren lost te weken van hun bondgenoten.
Etnische protesten in
Tibet zijn divers in karakter; het beschermen van belangen van de
oorspronkelijke bewoners tegen die van de instromende, vaak rijkere
en beter geschoold, Han Chinezen, tot oproepen voor
onafhankelijkheid. De repressieve autoriteiten houden minder rekening
met dat diverse karakter en van inlevingsvermogen lijkt geen sprake.
In maart 2017 stak bijvoorbeeld een Tibetaanse boer zichzelf in brand
(sinds 2008 de 148ste), maar toen zijn familie hem wilde zien werden
ze in elkaar gemept door de politie. Dat vergroot de sympathie voor
Beijing vanzelfsprekend niet.
Al is de relatie met de
bevolking van Binnen-Mongolië beter, ook binnen die gemeenschap is
sprake van recente frustraties die tot protesten hebben geleid. Daar
zijn verschillende redenen voor. Bijvoorbeeld de politiek waardoor,
zogezegd vanwege milieuredenen, boeren hun vee niet meer mogen laten
grazen op de steppen. De bewoners werden daarom gehuisvest in de
steden en het vee moest in de stallen. China startte daarentegen
grote mijnbouwprojecten op in de regio met grootschalige
milieuvervuiling als gevolg.
De Mongoolse bevolking
protesteerde door gebruik te maken van de mogelijkheden binnen China.
Dat leidde tot een gemengde reactie: meer repressie en beperking van
bewegingsvrijheid. Maar ook het sluiten van de meest vervuilende
mijnen, compensatie voor hen die schade hebben geleden en verbetering
van de bedrijfsvoering, alsmede het bestraffen van Chinezen die zich
te buiten gingen aan geweld tegen de Binnen-Mongolen.
Hong
Kong
Een bijzondere status
heeft Hong Kong. Ook hier zijn protestbewegingen die strijden voor
onafhankelijkheid van China. Anderen willen juist de huidige liberale
situatie handhaven en vrezen voor de toevloed van Chinezen vanuit het
vasteland en alle posities daar tussen in. Er is wel sprake van
samenwerkingsverbanden, zoals het in 2002 gestarte Civil Human Rights
Front dat veertig groepen vertegenwoordigde.
Eisen voor meer autonomie
worden in Beijing steeds vaker als bedreiging ervaren. Sinds 1997
maakt Hong Kong onderdeel uit van China, al is het met een eigen
parlementair systeem dat steeds meer onder druk komt te staan. In
2003 begonnen brede protesten tegen de subversieve wetgeving die Hong
Kong vanuit de CCP werd opgelegd. Een half miljoen inwoners van Hong
Kong demonstreerde dat jaar tegen de wetgeving. Inwoners die aan
Beijing gelieerd waren, begonnen een tegenbeweging. Uiteindelijk
zouden de tegenstanders het eerste pleit winnen en de invoering van
de wet werd uitgesteld.
Ook hier baarde succes
optimisme en nieuwe mogelijkheden en tegenstand. De regering van Hong
Kong zou reageren met het steeds vaker straffen van de leiders van de
straatprotesten. De groeiende kloof tussen arm en rijk in Hong Kong
en de krimpende economie leverden echter brandstof voor meer protest.
Het invoeren van een Chinees leerplan voor Hong Kongse studenten
leidde tot een demonstratie van 400.000 burgers. Ook dit plan zou
uiteindelijk sneuvelen.
In 2013 ging een nieuwe
fase van het protest tegen Beijing in. Het willen integreren in China
en het terugdraaien van liberale democratie door de CCP stuitte op
weerstand onder de bewoners van Hong Kong. In 2013 ontstond een
Occupy-beweging die door de politie met (Brits) traangas
en pepperspray werd bestreden. De demonstranten probeerden zich
hiertegen met paraplu’s te beschermen waarmee de ‘paraplubeweging’
een feit was.
China zag in dat de
repressieve aanpak tot niets leidde en besloot tot een beleid dat
uitging van zo min mogelijk actie gepaard gaande met het creëren van
zoveel mogelijk ongemak voor de bewoners van de stad. Kortom, een
beleid van de lange adem. De demonstranten reageerden ordelijk,
beleefd en netjes en werden voorzien van wat ze nodig hadden door
donaties vanuit de bevolking. Ongeveer 1,2 miljoen bewoners van Hong
Kong hebben aan de protesten deelgenomen. Hoe Jude Woodward dit
volksprotest, in haar eerder hier
besproken boek, onbetekenend kan noemen, is onbegrijpelijk.
Toevoeging juni 2019:
Protesten zouden in juni 2019 groter zijn dan ooit. De politie treed met veel geweld op om aan de protesten een einde te maken. Ze probeert de activisten te delegitimeren door het verhaal te vertellen dat ze zelfs voor zwangere vrouwen geen doorgang in hun blokkade van de regerings gebouwen wilden maken. De activisten op hun beurt stellen dat ze juist geleerd hebben van eerdere protesten dat steun onder de bevolking van groot belang is en daarom orde en netheid in de acties nastreven.
Einde toevoeging
Toevoeging juni 2019:
Protesten zouden in juni 2019 groter zijn dan ooit. De politie treed met veel geweld op om aan de protesten een einde te maken. Ze probeert de activisten te delegitimeren door het verhaal te vertellen dat ze zelfs voor zwangere vrouwen geen doorgang in hun blokkade van de regerings gebouwen wilden maken. De activisten op hun beurt stellen dat ze juist geleerd hebben van eerdere protesten dat steun onder de bevolking van groot belang is en daarom orde en netheid in de acties nastreven.
Einde toevoeging
Xi
Jinping
Sinds 2012 is de kans op
zware straffen voor activiteiten die moeten leiden tot liberalisering
zwaar toegenomen, zoals tegen het georganiseerd verdedigen van
wettelijke rechten en het gebruik van internet-satire en het massaal
versturen van berichten (internetstorm). Ook als die activiteiten
weinig steun kregen (zoals de Chinese Democratie Partij en de
ondertekenaars van het zogenoemde Charter 08 manifest). De toename
van controle en repressie loopt parallel met de opkomst van president
Xi Jinping.
Regelmatig waarschuwt
Wright in haar boek voor de aanpak van deze sterke man. Protesten
worden meer en meer onderdrukt. Repressie bij arbeidsconflicten is
sinds 2012 toegenomen. De schrijfster voorziet dat het sluiten van de
deur voor protest ervoor zal zorgen dat de bevolking andere wegen zal
moeten zoeken en dat de CCP en de Chinese bevolking van elkaar zullen
vervreemden. Die bevolking is eraan gewend geraakt problemen aan te
kaarten en soms een luisterend oor te vinden.
Door de burgerprotesten
zag de CCP in maatschappelijke problemen aan te pakken, voordat er
bedreigende volksbewegingen zouden ontstaan. De autoritaire Xi kan
volgens Wright een situatie creëren waarin de druk zo hoog oploopt
dat die een gevaar voor de CCP zal gaan betekenen, een situatie waar
al bijna dertig jaar geen sprake meer van is. Vele Chinezen hebben
ervaring met protest in de een of andere vorm en daarmee hebben zij
kennis van de actiemiddelen. Dat is een wapen dat zich moeilijk laat
wegstoppen.
Of Teresa Wright gelijk
krijgt, moet nog blijken. Hoe dan ook, met Popular Protest in
China heeft zij een boek geschreven over de positieve effecten
van burgerverzet en de bedreigingen ervan door de aanpak van Xi. Soms
is dat, ver weg van China, enigszins herkenbaar voor een Nederlandse
activist, hoewel door schaal, intensiteit en politieke situatie
tegelijkertijd ook onvergelijkbaar. Toch is het leerzaam, ook voor
activisten hier, en bovendien prettig geschreven.
auteur Teressa Wright
uitgave Paperback, 256 pagina's
uitgever Polity, 2018
prijs 17,75 euro
isbn 9781509503568
Geschreven voor Ravage Webzine