maandag 7 juni 2021

Boekbespreking: French arms exports; the business of sovereinity door Lucie Béraud-Sudreau

De Franse wapenexportpolitiek is onderdeel van een militaire politiek die uitgaat van een militair soeverein Frankrijk dat eigen wapens kan produceren. Om die productie betaalbaar te houden is export noodzakelijk om een grotere afzet te bereiken van een wapen. Met alleen levering aan eigen nationale strijdkrachten kunnen de doorgaans hoge ontwikkelings- en onderzoekskosten niet worden terugverdiend.

French arms exports; the business of sovereinity door Lucie Béraud-Sudreau is een onderzoek naar de Franse wapenexportpolitiek van de afgelopen zestig jaar. Het is uitgegeven door het International Institute of Strategic Studies, een denktank die dichter bij het Militair Industrieel Complex staat dan bij de critici ervan. Dat perspectief maakt het boek niet minder interessant.

Afhankelijk

Wapenexport creëert sterke banden tussen het leverende en afnemende land. Wapens worden doorgaans geleverd aan Ministeries van Defensie en betaald uit de begroting, en zijn kwesties van nationaal belang. De geleverde spullen moeten onderhouden of opgelapt worden en zijn daarmee een garantie voor continue contacten tussen leverende en kopende land. Binnenlands banen in de wapenindustrie ervoor dat de eigen militaire uitgaven en wapenexport werk opleveren en enorme winsten voor de bedrijven. De Franse overheid heeft vanwege die belangen een systeem opgezet waarbij de wapenpromotie een stuk beter is geregeld dat de wapenexportcontrole. Politiek en samenleving vonden dit wel best. Dit Franse beleid maakte Parijs wel afhankelijk van buitenlandse afnemers, waaronder autoritaire regimes. Frankrijk was voor veel landen tijdens de Koude Oorlog een alternatief voor wapenaankopen in de Verenigde Staten of de Sovjet Unie. Frankrijk heeft zich in het verleden zelfs onttrokken aan wapenembargo's van de Verenigde Naties, zoals bij leveranties naar Zuid-Afrika ten tijde van de Apartheid.

Dubieus

De inleiding van het boek van
Béraud-Sudreau bevat een aantal uitgewerkte voorbeelden van zeer dubieuze leveringen uit het verleden:

* In 1967 werd door president Charles de Gaulle een wapenexportembargo afgekondigd tegen de strijdende partijen in de Zesdaagse oorlog. Toch vertrokken vijf schepen uitgerust met raketinstallaties naar Haifa in Israël. Zo werden de kool en geit gespaard. De Arabische landen kregen als kluif een embargo, de industrie kon 'stiekem' exporteren en Israël kreeg wapens.

* Tijdens de oorlog om de Malvina's/Falklands werd een Brits oorlogsschip getroffen door een Exocetraket, afgevuurd door een Argentijns Super Étendard gevechtsvliegtuig. Het schip zonk. Zowel vliegtuig als raket waren van Franse makelij. Londen vroeg Parijs geen wapens meer te leveren aan de Argentijnen. Toch bleven Franse wapentechnici onderhoud verrichten aan de eerder geleverde raketsystemen.

* Tussen 1983 en 1985 leverde het Franse bedrijf Luchaire 450.000 artillerie granaten aan Iran. Het land was in oorlog met Irak: de levering vond verhuld plaats. Later bleek dat het Franse Ministerie van Defensie toch op de hoogte was: er waren zelfs vermoedens dat de Franse Socialistische Partij geld had gekregen van Iran voor haar verkiezingscampagne. (Frankrijk was met dergelijke leveringen overigens geen uitzondering in Europa. Vanuit meerdere landen ging munitie naar een of beide strijdende partijen in deze oorlog.)

* De levering van fregatten aan Taiwan in 1991 staat ook al in het teken van corruptie. Tussenpersonen in Taiwan werden omgekocht en het is mogelijk dat ook dit gedeeltelijk weer terug vloeide naar Franse politici. In 2010 werd besloten Taiwan te compenseren voor de omkoopbedragen. Wapenbedrijf Thales moest € 170 miljoen betalen en de Franse Staat zelf (namens scheepsbouwer DCN die in staatshanden was) € 460 miljoen.

Deze corruptie leidde ertoe dat president Chirac, na zijn verkiezing in 1995, betalingen verbood aan tussenpersonen die betrokken waren in de verkoop van fregatten aan Saoedi-Arabië en onderzeeboten aan Pakistan. Dit was niet geheel gespeend van eigenbelang, omdat er sterkte vermoedens waren dat zijn tegenstrever Édouard Balladur zijn campagne met smeergeld uit deze laatste affaire betaalde (hij werd onlangs
door de rechter vrijgesproken). Zowel rond de levering aan Taiwan als aan Pakistan vielen doden door verdachte zelfmoorden en een bomaanslag in Krachi op een bus met 15 dodelijke slachtoffers, waaronder elf Franse marine ingenieurs.

Voor de meeste Fransen zijn deze voorbeelden geen nieuws (hoewel Le Monde Diplomatique naar aanleiding van het recente geweld tegen Palestina nog het
"totale embargo" van De Gaulle in 1967 zonder enig voorbehoud noemt). Deze opsomming in een Engelstalig boek zorgt ervoor dat ook een internationaal publiek er kennis van kan nemen.

Grandeur

Het Franse wapenexportsysteem Het begint bij De Gaulle, die de Franse grandeur en invloed in de wereld in ere wil herstellen. Niet alleen met een kernmacht, maar ook door een sterke, zelfstandige en technologisch geavanceerde wapenindustrie. Deze visie werd door de gehele politieke elite gedeeld. In 1961 zette het Ministerie van Defensie een organisatie op (DMA, later DGA) om wapenaankopen te regelen, militair-industriële ontwikkelingen te controleren en uit te voeren en ook om zelf wapens te produceren.

De staatsbedrijven die hiervoor werden opgezet zijn de basis voor de Franse wapenindustrie van vandaag (waar nog steeds sprake is van grote staatsbelangen). De Naval Group is bijvoorbeeld ontstaan uit DMA's Direction des Constructions Navales (DCN). Een heel scala aan exportkantoren werd opgezet (het boek bevat een lijst). Exportkrediet werd verstrekt door COFACE (nu Bpifrance). Het ging zelfs zover dat de staat betaalde voor materieel dat geproduceerd werd maar niet verkocht. Die regel is in 2000 afgeschaft, maar wel bestaat nog steeds artikel 90 dat bepaalt dat een bedrijf dat wapens aan wil passen aan de wensen van een buitenlandse klant, hiervoor een lening kan krijgen en die pas terug hoeft te betalen als de leveringen lopen.

Nobel

Wapenexportpromotie werd vanaf het begin toegejuicht, omdat dit in het belang was van economische groei en modernisering. Franse wapenleveranties kregen een nobel etiket en dienden zelfs de Noord-Zuid relaties. Frankrijk doorbrak er immers het bi-polaire model mee en Parijs koppelde ook geen betuttelende voorwaarden aan de leveringen. Voor een antiwapenhandelactivist iets om even op te kauwen. Een recent voorstel van Greenpeace Duitsland om geen wapens meer te leveren aan landen buiten de EU (en aan EU-landen gelijkwaardige landen) riep immers de vraag op welke machtsverhoudingen daar mee gediend worden. Als hier geen kritiek op de eigen legers aan gekoppeld wordt dan loopt zo'n voorstel politiek mank. Maar een beleid gericht op ontspanning, wapenvermindering, de productie van nuttige goederen en eerlijke handel is ook een weg om de Noord-Zuid relaties te verstevigen, daarvoor zijn geen wapenindustrie en kernwapens nodig. De Franse nobelheid was toch vooral een politiek om het eigenbelang te dienen.

Het Franse wapenexportbeleid bleek succesvol. In 1960 werd 8 procent van de militaire productie geëxporteerd in 1990 is dat 31 procent. Het hele systeem werd ingericht op verkoop; exportcontrole bleef een ondergeschoven kindje. Dit verkoopsysteem wordt in het boek tot in detail uitgewerkt en beschrijft de betrokken instanties, Ministeries, vergadercircuits en machinaties. Als ondanks alles het systeem toch hapert dan kan de president zelf ingrijpen, zoals recentelijk in twee gevallen gebeurde: Zowel François Hollande als Emanuel Macron grepen in toen het Ministerie van Buitenlandse Zaken tegen leveringen aan Saoedi Arabië was.

Industrie en NGO's

Naast het politiek-bestuurlijke systeem zijn er de wapenfabrikanten die belang hebben bij export. Ze hebben veel meer mogelijkheden die belangen te behartigen dan NGO's. De familie Dassault bijvoorbeeld heeft al decennia goede relaties met belangrijke politici, de Dassaults zaten zelf in de politiek. Daar komt nog bij dat de ingenieurs die wapenexport moeten controleren zijn opgeleid aan dezelfde École Polytechnique waar ook het kader van de wapenindustrie vandaan komt. Ze trekken dan ook gemakkelijk samen op.

De antiwapenhandelbeweging is van recente datum, pas na de Koude Oorlog kwam die op. Nog steeds vechten ze hun strijd tegen de stroom in en met weinig middelen. Mensenrechten, ontwikkeling en oorlog en vrede spelen een geringe rol in het Franse wapenhandeldebat, al zie je de laatste jaren toch wel een groeiende invloed. Maar bij de genoemde corruptieschandalen ging het niet over ethiek van de leveringen, maar vooral over binnenlandse politieke intriges.

In het Franse parlement wordt het debat over wapenexport geleid door politici die zich verbonden voelen met de wapenindustrie of met een achterban in gebieden
waar die industrie sterk vertegenwoordigd is of met veel militaire activiteit. Een ambtenaar van het Ministerie van defensie stelde in oktober 2014: "Franse parlementariërs geven geen donder om het controleren van wapenexporten."

Na de Koude Oorlog

Direct na de Koude oorlog, begin jaren negentig, werd de controle op wapenexporten tijdelijk versterkt. De industrie had het tij niet mee. Het Franse verkoopverhaal, onafhankelijkheid van de supermachten, was minder valide geworden. Bovendien had de Verenigde Staten, een korte, succesvolle oorlog gevochten tegen Irak, en waren Amerikaanse wapens daardoor zeer gewild. Frankrijk had in de jaren 1981-1990 16,7% van de Iraakse wapens geleverd en dat was juist geen reclame. Franse wapenexporten namen tussen 1986 en 1995 daarom aanzienlijk sterker af (66%) dan de gemiddeld in de wereld (41%). In 1997 werd daar bovenop zelfs een aantal ambtenaren aangesteld die stonden voor strengere controle op wapenexporten.

De daling zal echter al snel het argument zijn om een nieuw programma op te zetten om de handel in wapentechnologie te vergroten. Onder Sarkozy gaan in de eerste jaren van het nieuwe millennium de sluizen open. De regering en industrie gaan samen aan de slag om van wapenexport "een nationale prioriteit te maken." De defensie attachés aan de ambassades bijvoorbeeld moesten hun werk meer op wapenverkoop afstemmen en kregen daarvoor een training van het DGA. Een Parlementslid wordt gevraagd een rapport te schrijven hoe de wapenindustrie kan worden versterkt. Het zogenaamde Fromion rapport zal een grote invloed hebben bij het versterken van de wapenexportpromotie.

Met Hollande aan het roer leek het beleid te gaan veranderen. Maar al snel bleek ook de socialistische president toe te geven aan druk van de wapenindustrie. Dassault stelde dat het wel Rafale gevechtsvliegtuigen (40 stuks in 5 jaar) moest exporteren om de productielijnen voor de Franse krijgsmacht op te houden. Zo niet, dan moest Frankrijk ze zelf kopen. Het terugbrengen van het begrotingstekort was een prioriteit voor president Hollande en zou hiermee in gevaar komen. Béraud-Sudreau stelt: "Dit is een duidelijk voorbeeld hoe wapenexporten een cruciaal onderdeel zijn binnen de het verstrekken door de Staat van budgetten voor de Franse krijgsmacht; ieder exporttekort moet worden betaald door de belastingbetaler." Onder Hollande werd het overheidsapparaat verder opgetuigd om exporten te versterken, zowel organisatorisch als in personele omvang. Verbetering van exportcontrole bleef ver achter. De politiek van de president resulteerde in een ongezien record van € 16.9 miljard aan wapenexporten in 2015, waaronder grote exporten aan het brute regime van Egypte.

Veranderingen

Drie decennia na de Koude Oorlog bestaat het Franse wapenexportsysteem nog steeds. "Geen anti-wapenhandel eenheid – uit zowel de bureaucratie, en civiele of politieke omgeving – heeft zijn tanden er in weten te zetten," stelt de schrijfster in het slothoofdstuk. De drang om wapens te exporteren is nog steeds stevig verankerd in het Franse politieke systeem. De wapenindustrie is deel van de nationale trots, er is een web aan bureaucratische instituties omheen geweven en er is nauwelijks parlementaire controle (en als het daar wel besproken wordt zijn de kritische partijen en de invloed van maatschappelijke organisaties te klein om de gevestigde politiek mee te krijgen). "Onder de opeenvolgende presidenten Jacques Chirac, Nicolas Sarkozy en François Hollande veranderde er weinig in de basis uitgangspunten – en Emanuel Macron volgt tot dusver een gelijkaardige koers." Toch ziet ze de Franse wapenexportpolitiek wel degelijk veranderen.

De nieuwe internationale omgeving vraagt om verandering. Er is een proces gaande om wapenexporten te reguleren en tegelijkertijd integreren de militaire industrieën van de Europa steeds verder. De Franse president Macron steunt de wapenindustrie dan wel, maar is ook gericht op Europese samenwerking. Dat gaat gepaard met structurele banden tussen bedrijven, zoals bijvoorbeeld tussen het Duitse Krauss-Mafei Wegmann en Franse Nexter en met gezamenlijke wapenproductie in Europa die sinds vorig jaar wordt ondersteund door het Europese Defensie Fonds. Tot nu toe heeft Frankrijk Duitsland altijd de schuld gegeven bij onenigheid rond wapenexport, maar je zou ook kunnen stellen dat de "Franse starheid" en "gebrek aan politiek debat rond wapenexporten" de obstakels voor verdergaande samenwerking met Duitsland vormen, stelt de schrijfster.

Verbetering

De recente afspraken tussen Duitsland en Frankrijk rond de gezamenlijke programma's voor een nieuwe tank (MGCS) en luchtgevechtssysteem (FCAS) worden genoemd als voorbeeld van verbetering. Die afspraken houden kort door de bocht in dat bij een aandeel van minder dan 20 procent de exportbevoegdheid wordt verlegd naar het assemblerende land.

De schrijfster bepleit ook veranderingen in het Franse politieke systeem. Er moeten "alternatieve stemmen in de formulering en toepassing van het wapenexportsysteem" gehoord worden. Nu is het een "systeem achter gesloten deuren." Concreet betekent dit meer Parlementaire controle, door bijvoorbeeld het opzetten van een Parlementaire Commissie in het centrale orgaan dat gaat over de Franse wapenexporten, de Inter-Ministriële Commissie voor de Beoordeling van de Export van Wapens (in het Frans afgekort tot CIEEMG). Het Parlement zou ook zijn eigen jaarlijkse wapenexportrapport kunnen maken, naast dat van het Ministerie om meer greep krijgen op het wapenexportbeleid, en de bevolking beter te informeren, zo stelt ze.

Vooral moet het beleid verlegd van het nastreven van eigen wapenexportsuccessen naar samenwerking met Europese partners. Ook vanuit de militaire industrie zelf komen oproepen tot samenwerking.
Onlangs verklaarde Lorenzo Mariani, de CEO van MBDA Italia (MBDA is dé Europese raketproducent) dat: "geen enkel land of bedrijf heeft de capaciteit of economische macht om te gaan met nieuwe technologiën: samenwerking, vooral op Europees niveau is een fundamenteel gegeven, en het Europees Defensie Fonds zal een balngrijke rol spelen." Meer Europese samenwerking en gecoördineerde controle daarop zou ook de kans verminderen dat bedrijven Europees gaan winkelen om wapenexportvergunningen te krijgen in het ene land als het in het andere niet lukt. Zeker bij grensoverschrijdende militair-industriële samenwerking is betere afstemming noodzakelijk. Welke kant dit opgaat, in de richting van de traditionele Franse wapenexportpromotie of naar de Noordwest Europese strengere controle, zal door de politiek bepaalt worden.

Verdragen

Het VN-wapenenhandelverdrag (ATT) krijgt nogal wat aandacht in het boek, ruimschoots meer dan het Europese Gemeenschappelijk Standpunt op dit gebied. Niet altijd helemaal correct. Anders dan de schrijfster beweert is de Britse Campaign Against Arms Trade (CAAT) geen pleitbezorger van het ATT dat door andere, minder in wapenhandel gespecialiseerde NGO's wordt gepromoot. Ze noemt dit onder andere in verband met het proces uit 2018-19 tegen tegen de Britse overheid vanwege wapenexporten naar Saudi-Arabië. Ook in verband met de huidige rechtszaak wordt het ATT door CAAT niet genoemd. Je kan blijkbaar ook het voortouw nemen in wapenhandelprotest als je deze tendens van internationale verdragen niet volgt. Béraud-Sudreau geeft zelf een goede reden. Ze wijst op de paradoxale situatie dat terwijl Franse organisaties pleiten voor de ATT, in Frankrijk zelf de controle afneemt. De Franse NGO's waren vooral bezig met internationale campagnes voor het ATT en volgden niet de concrete binnenlandse politiek. Door hun beperkte middelen konden ze zich niet op beide richten.

De Franse Regeringsvisie op de Europese Gedragscode Wapenexporten was niet dat deze bedoeld was om wapenleveranties aan voorwaarden te binden, stelt de schrijfster, maar een middel om een gelijkspeelveld in Europa tot stand te brengen bij wapenexporten. Bovendien leidde de Europese richtlijn Intra Cummunity Transfers (ICT) om militaire export binnen de Europese Unie te versimpelen tot een afname van de Franse controles; van een gelaagde controle naar controle in één stap. De Fransen kozen ervoor om het systeem niet alleen voor intra-Europese, maar ook bij export naar bestemmingen buiten Europa toe te passen. NGO's als Oxfam en Amnesty hadden het nakijken.

Toekomst

Dit heldere boek, van taal en opzet, is ook belangrijk voor de Nederlandse situatie. Politici van de VVD pleiten
voor het verlaten van een strikte Nederlandse toepassing van de wapenexportrichtlijnen, omdat Frankrijk toch doet waar het zin in heeft en daarbij wordt gevolgd door Duitsland. Ook de Europese VVD-stroman van de Nederlandse wapenindustrie bond in Brussel geheel buiten de orde de kat de bel aan. Niet alleen zijn dit nogal rammelende – en op de wensen van de industrie gerichte – woorden van de Liberalen, de grote lijnen die Béreau-Sudreau laat zien, geven aan dat ook Frankrijk, weliswaar weerbarstig, onvermijdelijk op een strenger wapenexportbeleid afstevent. Niet in de eerste plaats vanwege ethische of morele principes, maar omdat de samenwerking met andere partijen in Europa dit noodzakelijk maakt.

In Frankrijk zelf is het klimaat voor wapenexporten sterk aan het veranderen. Een enquête van Amnesty International Frankrijk liet eind mei zien dat er ruimte is voor meer controle. Een meerderheid van 80 procent van de Fransen vindt dat ze niet voldoende geïnformeerd wordt over wapenexporten en 70 procent vindt dat er meer debat over moet komen. Het beleid dat 60 jaar geleden op de helling werd gezet is ook moreel en ethisch aan verbetering toe.

Verder lezen ook in het Engels: Parliamentary oversight of arms exportshaving an impact, by The Observatoire des armements