Oil, the State and War van Emma Ashford onderzoekt welke rol olie speelt in de buitenlandse politiek van staten. Ze doet dit op een heldere en ook voor geïnteresseerde leken goed te volgen manier. Daar waar de draad dreigt te verdwijnen, komt een handige herhaling of samenvatting.
Het is belangrijk niet alle olielanden over een kam te scheren, maar ze per type te bekijken is een centrale stelling in het boek. De olie exporterende landen worden gesplitst in een drietal typen, waarbij de derde groep een soort bonus type krijgt*:
Typen oliestaten | |
► Olie afhankelijke producent | Olie-inkomsten meer dan 10% BBP. |
► Grote producent |
Jaarlijkse olie-inkomsten meer dan $ 1.000 per inwoner |
► Super producent |
Olieproductie groter dan 2 % van de wereldwijde oliewinning. |
→ Super exporteur |
Meer dan 2% wereldwijde oliewinning en een netto exporteur. |
De schrijfster ontkracht het idee dat olie (of gas) als wapen wordt gebruikt tegen vijandelijke staten en dat waar dit wel gepoogd wordt het vrijwel altijd mislukt. De diffuse manier waarop de oliemarkt wereldwijd is opgezet maakt het moeilijk om olie als wapen te gebruiken.
Het oliewapen definieert ze als de inzet van grondstoffen als een middel bij onderhandelingen door een exporteur, inclusief het gebruik van prijs manipulatie en embargo's. Een handig overzicht (1941-2020) laat zien waar dit gebeurde en of dit het gewenste resultaat opleverde of faalde. In maar een paar kwesties was sprake van een succes, zoals gedeeltelijk de olieboykot tegen Zuid-Afrika.
In alle andere gevallen gaat het deze eeuw om gebruik door Rusland tegen landen voortgekomen uit de Sovjet Unie (met een gezamenlijk leidingennetwerk) en een voormalige bondgenoot Tsjechië. In 2006 zette Rusland het 'oliewapen' in tegen Oekraïne. De kraan werd gesloten, “de eerste oorlog van de 21ste eeuw,” citeert Ashford Le Monde. Maar het zou niet langer dan vier dagen duren en moet volgens de schrijfster, die wars blijkt te zijn van sensatiezucht, op grond van beschikbare informatie niet getypeerd worden als geopolitiek verhaal, maar meer als een voortdurend meningsverschil over prijzen en schulden. Het was het begin van een serie maatregelen, tegen Georgië, Moldavië, Wit-Rusland en Tsjechië. In alle gevallen zou het gaan om geopolitiek vermengd met economie. Ze constateert dat Rusland dan wel agressief was met het gebruik van het energiewapen, maar er weinig succes mee had. Een waarschuwing was het terugblikkend wel, zo erkent ze (het boek verscheen in de zomer van 2022).
Oorlog om olie
Ook oorlog om olie komt maar zelden voor. De twee meest genoemde voorbeelden: de invasie van Irak in Koeweit (1990, per abuis wordt 1991 genoemd); en de Japanse inname van Nederlands Indië in 1942 draaien niet uitsluitend om olie, maar ook om de positie van het regime en nationale veiligheid. “Er is weinig onderbouwing om aan te nemen dat olierijke landen zijn aangevallen voor hun grondstoffen,” stelt de schrijfster. “Staten moeten zich zorgen maken om voldoende middelen voor komende militaire mobilisaties, maar onderzoek suggereert dat methoden die uitgaan van de markt of indirect van aard zijn vaak effectiever zijn dan oorlog.” Kortom je kan olie ook zonder oorlog beheersen.
Gevoelig voor oorlog
Is er dan wel een verband tussen olie enerzijds en buitenlandse en militaire politiek en oorlog aan de andere volgens Ashford? Ja maar mogelijk niet zoals gedacht. Alle olielanden hebben een ding gemeen, ze zijn sneller geneigd om oorlog te gaan voeren dan landen zonder deze rijkdom. Daarvoor zijn verschillende redenen. Een olie producerend land kan de staatskas vullen zonder een beroep te doen op burgers (er hoeft dus niet te kiezen tussen brood of bommen); het kan wapens kopen en er een hoge militaire begroting op na houden. Bovendien valt er door de olie-inkomsten een grotere taart te verdelen. Sterker nog ook als de olie-inkomsten weer teruglopen, dan blijven deze uitgaven overeind en doen dan een excessief beroep op de overheidsinkomsten. De olielanden besteden duidelijk meer dan hun gelijken zonder olie.
Handlangers
Vervolgens kan het geld ook ingezet worden om handlangers te
bewapenen. Het kan daarbij gaan om terroristische organisaties – in
2014 noemde David Cohen staatssecretaris van Financiën in de VS
Koeweit “het epicentrum voor het financieren van terroristische
groepen in Syrië.” Maar die steun is niet beperkt tot
terroristische organisaties ook andere strijdgroepen worden gesteund.
Ook bij steun aan handlangers blijkt dat de uitgaven aanzienlijk
hoger liggen dan bij gemiddelde staten. Olierijke staten namen een
kwart van de totale steun aan dergelijke partijen, 3.948 zaken, voor
hun rekening. Toen in 2014 de olieprijzen gingen dalen nam ook het
aantal voorbeelden van dergelijke steun af.
De rijkdom kan
ook gebruikt worden voor hulpprogramma's (daarmee koop je op een –
doorgaans – niet agressieve manier invloed), voor smeergeld of het
betalen van lobbykantoren. De nette manier.
Vloek
Rijkdom aan
grondstoffen leidt in een groot aantal landen tot conflicten als
gevolg van de zogenaamde grondstoffen vloek. Dat er geen
noodzaak is om een werkend belastingsysteem op te zetten, kan
verklaren waarom landen die voor hun inkomen afhankelijk zijn van
olie vaak een slecht functionerend overheids- en
inlichtingenapparaat. hebben. Dit gebrek aan instituties leidt
vervolgens gemakkelijk tot verkeerde analyses en beslissingen.
Gerelateerd is het probleem dat er gemakkelijk een autoritaire
staatsvorm ontstaat met een petroleider aan de top. Daadkracht wordt
vergroot, maar inzichten uit verschillende hoeken geven vaak betere
resultaten dan beslissingen van enkelingen. Als dit wordt gekoppeld
aan een groot vertrouwen in eigen kracht dan kan dat fout lopen (denk
aan Saoedi-Arabië in Jemen, Rusland in Oekraïne). Een ander nadeel
is dat de nadruk op olie andere sectoren makkelijk kan verdringen. De
remmende werking van een publieke sector bij het voeren van oorlog is
verdwenen in een staat waar de overheid heel veel touwtjes in handen
heeft (bedrijven, ook olieproducenten, kunnen baat hebben bij een
stabiele toegang tot de markt. Ik schreef er
eerder over.) Het ene fenomeen kan het andere versterken.
Militaire macht
De grote en super producenten kunnen die
rijkdom inzetten om landen te beïnvloeden. Super producenten – de
grootste zijn Rusland, Saoedi-Arabië en de VS, samen goed voor 40 %
van de productie – zijn twee maal zo snel bereid om hun militaire
macht te gebruiken en lopen een veel kleinere kans zelf
gesanctioneerd te worden.
Dat verklaart ook waarom staten die grote olierijkdommen en bovendien
machtige bondgenoten hebben eerder geneigd zijn om oorlog te voeren.
Ze kunnen zich meer veroorloven, financieel, maar ook machtspolitiek.
Ook de super exporteurs zijn meer geneigd tot oorlog. Een soepele
toevoer van olie naar de wereldmarkt betaalt zich terug in de vorm
van bescherming. Je ziet dit met name bij landen als Koeweit en
Saoedi-Arabië.
Dus geen oorlog om olie, maar wel door olie.
Schaliegas
Nu verandert de wereld van de olieproductie al
jaren door de winning van schaliegas en het boren in diepzee en
arctische gebieden. Men vermoedt dat schaliegas de aanwezige
wereldolievoorraden met 7 procent kan vergroten. Het ene land
verbiedt fracking (de winning ervan), het andere land staat het
uitgebreid toe. Emma Ashord meent dat hoewel winning door milieu- en
klimaatbezwaren tot nu toe in veel landen beperkt is dat dit niet zo
zal blijven. Dat olie uit de mode is, dat wil ze nog net beweren,
maar echt uit fossiele brandstof stappen doet momenteel alleen
Noorwegen, zo beweert de schrijfster nog. De oorlog in Oekraïne zou
ook dit lichtpuntje doven. Maatschappelijke organisaties spanden
tegen het
zoeken naar nieuwe olie door Noorwegen een rechtzaak aan.
Nieuwkomers
Ze voorziet dan ook een aantal nieuwkomers op
de oliemarkt. Dat is van belang in de context van dit boek. Nog meer
staten zullen geconfronteerd worden met een verandering in het
politieke organisatie die indien niet degelijk opgezet zal leiden tot
een systeem waarbij de rijkdom naar een kleine elite zal gaan en die
landen destabiliseren. Maar vooral ziet ze dat de Verenigde Staten
zijn winning van olie producten heeft verdubbeld tussen 2000 en 2019.
Dat betekent dat het land nu ongeveer een vijfde van de wereldwijde
olie produceert (ongeveer wat het consumeert).
Strategisch
Dat
verandert ook de houding van de VS ten opzichte van het zwarte goud.
Vanaf 1940 was de buitenlandse politiek van de VS gericht op
beheersing van de oliestromen; alleen al vanwege de functie die het
speelt om alle militaire vliegtuigen, marineschepen en tanks mobiel
te houden. Daarom zijn er ook de nauwe banden tussen Washington en
Riyad (waaraan
ook Biden zich niet wil onttrekken);
de Carter Doctrine die waarschuwde dat wie zich zou wagen aan de
olievoorraden in het Midden-Oosten te komen de militaire hand van de
Verenigde Staten zou voelen; en het voeren van verschillende oorlogen
in het gebied. Nu is in geval van een conflict de toevoer binnenlands
gegarandeerd. De VS zal op grond hiervan zijn hegemonie langer kunnen
bewaren; dit wordt nog versterkt aangezien China wel voor een groot
deel afhankelijk is van buitenlandse toevoer.
Samenwerken met
landen die olie exporteren houdt de olie in de handen van bevriende
staten. Dat is deel van een militaire politiek en heeft
machtspolitieke ('defensieve' in de woorden van de schrijfster)
voordelen. Of het hierbij nu gaat om Nazi Duitsland dat Roemenië
bescherming bood in ruil voor toegang tot de olie of de langste
olierelatie uit de geschiedenis die tussen Washington en het huis van
Saud. Dat die relatie niet alleen om olie draait, maar ook om het
controleren van inkomsten uit olie had de schrijfster ook kunnen
betrekken. Als je met petrodollars invloed koopt dan is de vervolg
stap van een supermacht – gericht op het handhaven van zijn
suprematie – hoe je die invloed neutraliseert of naar jouw hand zet
door inkomsten van de olieproducenten jouw kant op te laten komen of
jouw plannen te laten financieren. Die route diept sommige
mechanismen net wat verder uit, waarbij landen in het Midden-Oosten
machtspolitieke projecten van de VS gingen financieren (zie
bijvoorbeeld Oil
money; Middle East petrodollars and the transformation of US empire,
1967-1988
door
David
M. Wight).
Olieprijs
als wapen
Prijs
fluctuaties of stijgingen als gevolg van dreiging worden in Oil, the
State and War wel genoemd, maar doorgaans als opmerking om redenen
voor paniek te ontkrachten: dreigingen hebben slechts effect op de
prijs en niet op toevoer. Als er wel sprake van is dan wordt dit
gebrek snel hersteld. Maar ook de prijsontwikkeling is positief op
moment van schrijven: “Economische
modellen laten zien dat productie in de Verenigde Staten de
olieprijzen laag zullen houden in de nabije toekomst, wat de
wereldwijde dorst lest en de impact van OPEC-lidstaten op de markt
verminderd.”
Ze rekent vervolgens optimistisch voor dat iedere dollar die de olie
goedkoper wordt dit Rusland $2 miljard aan inkomsten scheelt. Voor
een land dat voor gesofisticeerde technologie – wegens
achterstanden – in het Westen moet zijn, zou dat een klap zijn.
Rusland heeft die OPEC-ballon doen barsten.
Verhelderend
Het boek leest makkelijk weg. Baseert zich op duidelijk gegevens, met vaak verhelderende grafieken, en beperkt zich tot het onderzoeken van de rol van olie productie en export op de buitenlandse politiek. Zijwegen worden nauwelijks ingeslagen. Hoewel voorbeelden uit de geschiedenis worden beschreven of aanpalende kwesties zoals de werking van boycots, of liever waarom die vaak niet werken, maar de strikte focus blijft. Dat maakt het lezen misschien minder plezierig, maar het de docerende manier van schrijven maakt wel dat je aan het eind net iets meer weet over welke rol olie wel en niet zou spelen in internationale conflicten.
* Uitkomsten van onderzoek naar deze landen wordt gecontroleerd op de effecten van andere invloeden (zoals geografie, ander grondstofinkomsten, regime typen, de uitzonderlijke gevallen e.d. Het boek bevat zo'n 50 pagina's toelichting op methoden en gebruikte gegevens.