zaterdag 13 augustus 2022

Boekbespreking: Oorlog en olie

Oil, the State and War van Emma Ashford onderzoekt welke rol olie speelt in de buitenlandse politiek van staten. Ze doet dit op een heldere en ook voor geïnteresseerde leken goed te volgen manier. Daar waar de draad dreigt te verdwijnen, komt een handige herhaling of samenvatting.

Het is belangrijk niet alle olielanden over een kam te scheren, maar ze per type te bekijken is een centrale stelling in het boek. De olie exporterende landen worden gesplitst in een drietal typen, waarbij de derde groep een soort bonus type krijgt*:

Typen oliestaten

► Olie afhankelijke producent

Olie-inkomsten meer dan 10% BBP.

► Grote producent

Jaarlijkse olie-inkomsten meer dan $ 1.000 per inwoner

► Super producent

Olieproductie groter dan 2 % van de wereldwijde oliewinning.

→ Super exporteur

Meer dan 2% wereldwijde oliewinning en een netto exporteur.

Olie als wapen
De schrijfster ontkracht het idee dat olie (of gas) als wapen wordt gebruikt tegen vijandelijke staten en dat waar dit wel gepoogd wordt het vrijwel altijd mislukt. De diffuse manier waarop de oliemarkt wereldwijd is opgezet maakt het moeilijk om olie als wapen te gebruiken.
Het oliewapen definieert ze als de inzet van grondstoffen als een middel bij onderhandelingen door een exporteur, inclusief het gebruik van prijs manipulatie en embargo's. Een handig overzicht (1941-2020) laat zien waar dit gebeurde en of dit het gewenste resultaat opleverde of faalde. In maar een paar kwesties was sprake van een succes, zoals gedeeltelijk de olieboykot tegen Zuid-Afrika.
In alle andere gevallen gaat het deze eeuw om gebruik door Rusland tegen landen voortgekomen uit de Sovjet Unie (met een gezamenlijk leidingennetwerk) en een voormalige bondgenoot Tsjechië. In 2006 zette Rusland het 'oliewapen' in tegen Oekraïne. De kraan werd gesloten, “de eerste oorlog van de 21ste eeuw,” citeert Ashford Le Monde. Maar het zou niet langer dan vier dagen duren en moet volgens de schrijfster, die wars blijkt te zijn van sensatiezucht, op grond van beschikbare informatie niet getypeerd worden als geopolitiek verhaal, maar meer als een voortdurend meningsverschil over prijzen en schulden. Het was het begin van een serie maatregelen, tegen Georgië, Moldavië, Wit-Rusland en Tsjechië. In alle gevallen zou het gaan om geopolitiek vermengd met economie. Ze constateert dat Rusland dan wel agressief was met het gebruik van het energiewapen, maar er weinig succes mee had. Een waarschuwing was het terugblikkend wel, zo erkent ze (het boek verscheen in de zomer van 2022).

Oorlog om olie
Ook oorlog om olie komt maar zelden voor. De twee meest genoemde voorbeelden: de invasie van Irak in Koeweit (1990, per abuis wordt 1991 genoemd); en de Japanse inname van Nederlands Indië in 1942 draaien niet uitsluitend om olie, maar ook om de positie van het regime en nationale veiligheid. “Er is weinig onderbouwing om aan te nemen dat olierijke landen zijn aangevallen voor hun grondstoffen,” stelt de schrijfster. “Staten moeten zich zorgen maken om voldoende middelen voor komende militaire mobilisaties, maar onderzoek suggereert dat methoden die uitgaan van de markt of indirect van aard zijn vaak effectiever zijn dan oorlog.” Kortom je kan olie ook zonder oorlog beheersen.

Gevoelig voor oorlog
Is er dan wel een verband tussen olie enerzijds en buitenlandse en militaire politiek en oorlog aan de andere volgens Ashford? Ja maar mogelijk niet zoals gedacht. Alle olielanden hebben een ding gemeen, ze zijn sneller geneigd om oorlog te gaan voeren dan landen zonder deze rijkdom. Daarvoor zijn verschillende redenen. Een olie producerend land kan de staatskas vullen zonder een beroep te doen op burgers (er hoeft dus niet te kiezen tussen brood of bommen); het kan wapens kopen en er een hoge militaire begroting op na houden. Bovendien valt er door de olie-inkomsten een grotere taart te verdelen. Sterker nog ook als de olie-inkomsten weer teruglopen, dan blijven deze uitgaven overeind en doen dan een excessief beroep op de overheidsinkomsten. De olielanden besteden duidelijk meer dan hun gelijken zonder olie.

Handlangers

Vervolgens kan het geld ook ingezet worden om handlangers te bewapenen. Het kan daarbij gaan om terroristische organisaties – in 2014 noemde David Cohen staatssecretaris van Financiën in de VS Koeweit “het epicentrum voor het financieren van terroristische groepen in Syrië.” Maar die steun is niet beperkt tot terroristische organisaties ook andere strijdgroepen worden gesteund. Ook bij steun aan handlangers blijkt dat de uitgaven aanzienlijk hoger liggen dan bij gemiddelde staten. Olierijke staten namen een kwart van de totale steun aan dergelijke partijen, 3.948 zaken, voor hun rekening. Toen in 2014 de olieprijzen gingen dalen nam ook het aantal voorbeelden van dergelijke steun af.

De rijkdom kan ook gebruikt worden voor hulpprogramma's (daarmee koop je op een – doorgaans – niet agressieve manier invloed), voor smeergeld of het betalen van lobbykantoren. De nette manier.

Vloek
Rijkdom aan grondstoffen leidt in een groot aantal landen tot conflicten als gevolg van de zogenaamde grondstoffen vloek. Dat er geen noodzaak is om een werkend belastingsysteem op te zetten, kan verklaren waarom landen die voor hun inkomen afhankelijk zijn van olie vaak een slecht functionerend overheids- en inlichtingenapparaat. hebben. Dit gebrek aan instituties leidt vervolgens gemakkelijk tot verkeerde analyses en beslissingen. Gerelateerd is het probleem dat er gemakkelijk een autoritaire staatsvorm ontstaat met een petroleider aan de top. Daadkracht wordt vergroot, maar inzichten uit verschillende hoeken geven vaak betere resultaten dan beslissingen van enkelingen. Als dit wordt gekoppeld aan een groot vertrouwen in eigen kracht dan kan dat fout lopen (denk aan Saoedi-Arabië in Jemen, Rusland in Oekraïne). Een ander nadeel is dat de nadruk op olie andere sectoren makkelijk kan verdringen. De remmende werking van een publieke sector bij het voeren van oorlog is verdwenen in een staat waar de overheid heel veel touwtjes in handen heeft (bedrijven, ook olieproducenten, kunnen baat hebben bij een stabiele toegang tot de markt. Ik schreef er eerder over.) Het ene fenomeen kan het andere versterken.

Militaire macht
De grote en super producenten kunnen die rijkdom inzetten om landen te beïnvloeden. Super producenten – de grootste zijn Rusland, Saoedi-Arabië en de VS, samen goed voor 40 % van de productie – zijn twee maal zo snel bereid om hun militaire macht te gebruiken en lopen een veel kleinere kans zelf gesanctioneerd te worden.

Dat verklaart ook waarom staten die grote olierijkdommen en bovendien machtige bondgenoten hebben eerder geneigd zijn om oorlog te voeren. Ze kunnen zich meer veroorloven, financieel, maar ook machtspolitiek. Ook de super exporteurs zijn meer geneigd tot oorlog. Een soepele toevoer van olie naar de wereldmarkt betaalt zich terug in de vorm van bescherming. Je ziet dit met name bij landen als Koeweit en Saoedi-Arabië.
Dus geen oorlog om olie, maar wel door olie.

Schaliegas
Nu verandert de wereld van de olieproductie al jaren door de winning van schaliegas en het boren in diepzee en arctische gebieden. Men vermoedt dat schaliegas de aanwezige wereldolievoorraden met 7 procent kan vergroten. Het ene land verbiedt fracking (de winning ervan), het andere land staat het uitgebreid toe. Emma Ashord meent dat hoewel winning door milieu- en klimaatbezwaren tot nu toe in veel landen beperkt is dat dit niet zo zal blijven. Dat olie uit de mode is, dat wil ze nog net beweren, maar echt uit fossiele brandstof stappen doet momenteel alleen Noorwegen, zo beweert de schrijfster nog. De oorlog in Oekraïne zou ook dit lichtpuntje doven. Maatschappelijke organisaties spanden tegen het zoeken naar nieuwe olie door Noorwegen een rechtzaak aan.

Nieuwkomers
Ze voorziet dan ook een aantal nieuwkomers op de oliemarkt. Dat is van belang in de context van dit boek. Nog meer staten zullen geconfronteerd worden met een verandering in het politieke organisatie die indien niet degelijk opgezet zal leiden tot een systeem waarbij de rijkdom naar een kleine elite zal gaan en die landen destabiliseren. Maar vooral ziet ze dat de Verenigde Staten zijn winning van olie producten heeft verdubbeld tussen 2000 en 2019. Dat betekent dat het land nu ongeveer een vijfde van de wereldwijde olie produceert (ongeveer wat het consumeert).

Strategisch
Dat verandert ook de houding van de VS ten opzichte van het zwarte goud. Vanaf 1940 was de buitenlandse politiek van de VS gericht op beheersing van de oliestromen; alleen al vanwege de functie die het speelt om alle militaire vliegtuigen, marineschepen en tanks mobiel te houden. Daarom zijn er ook de nauwe banden tussen Washington en Riyad (
waaraan ook Biden zich niet wil onttrekken); de Carter Doctrine die waarschuwde dat wie zich zou wagen aan de olievoorraden in het Midden-Oosten te komen de militaire hand van de Verenigde Staten zou voelen; en het voeren van verschillende oorlogen in het gebied. Nu is in geval van een conflict de toevoer binnenlands gegarandeerd. De VS zal op grond hiervan zijn hegemonie langer kunnen bewaren; dit wordt nog versterkt aangezien China wel voor een groot deel afhankelijk is van buitenlandse toevoer.

Samenwerken met landen die olie exporteren houdt de olie in de handen van bevriende staten. Dat is deel van een militaire politiek en heeft machtspolitieke ('defensieve' in de woorden van de schrijfster) voordelen. Of het hierbij nu gaat om Nazi Duitsland dat Roemenië bescherming bood in ruil voor toegang tot de olie of de langste olierelatie uit de geschiedenis die tussen Washington en het huis van Saud. Dat die relatie niet alleen om olie draait, maar ook om het controleren van inkomsten uit olie had de schrijfster ook kunnen betrekken. Als je met petrodollars invloed koopt dan is de vervolg stap van een supermacht – gericht op het handhaven van zijn suprematie – hoe je die invloed neutraliseert of naar jouw hand zet door inkomsten van de olieproducenten jouw kant op te laten komen of jouw plannen te laten financieren. Die route diept sommige mechanismen net wat verder uit, waarbij landen in het Midden-Oosten machtspolitieke projecten van de VS gingen financieren (zie bijvoorbeeld
Oil money; Middle East petrodollars and the transformation of US empire, 1967-1988 door David M. Wight).

Olieprijs als wapen
Prijs fluctuaties of stijgingen als gevolg van dreiging worden in Oil, the State and War wel genoemd, maar doorgaans als opmerking om redenen voor paniek te ontkrachten: dreigingen hebben slechts effect op de prijs en niet op toevoer. Als er wel sprake van is dan wordt dit gebrek snel hersteld. Maar ook de prijsontwikkeling is positief op moment van schrijven: “
Economische modellen laten zien dat productie in de Verenigde Staten de olieprijzen laag zullen houden in de nabije toekomst, wat de wereldwijde dorst lest en de impact van OPEC-lidstaten op de markt verminderd.” Ze rekent vervolgens optimistisch voor dat iedere dollar die de olie goedkoper wordt dit Rusland $2 miljard aan inkomsten scheelt. Voor een land dat voor gesofisticeerde technologie – wegens achterstanden – in het Westen moet zijn, zou dat een klap zijn. Rusland heeft die OPEC-ballon doen barsten.

Niet alleen blijkt voorspelling van de prijsontwikkeling niet te kloppen (zie grafiek), prijspsychologie kan ook een wapen zijn. Prijsstijgingen wegen op de economie, niet alleen vertraagt dat veel productie processen, maar het is ook op het niveau van individuele huishoudens te voelen. Het geeft de superexporteur Rusland een voet tussen de voordeur en op sociale media. Bovendien heeft het prijsmechanisme ook invloed op andere delen van de militaire politiek. Zo geven de extra inkomsten het land meer mogelijkheden de wereld af te schuimen op zoek naar wat het door Westerse boykot maatregelen mist. De schrijfster noteert zelf dat Poetin zijn leger kon moderniseren door de hoge olieprijs in het begin van de eeuw en dat de hoge olieprijs tijdens de Golfoorlog in 1990 hele economieën raakte. Nu wordt dat moeilijker, maar de verkoop van de duurdere brandstoffen geven wel armslag.

Verhelderend
Het boek leest makkelijk weg. Baseert zich op duidelijk gegevens, met vaak verhelderende grafieken, en beperkt zich tot het onderzoeken van de rol van olie productie en export op de buitenlandse politiek. Zijwegen worden nauwelijks ingeslagen. Hoewel voorbeelden uit de geschiedenis worden beschreven of aanpalende kwesties zoals de werking van boycots, of liever waarom die vaak niet werken, maar de strikte focus blijft. Dat maakt het lezen misschien minder plezierig, maar het de docerende manier van schrijven maakt wel dat je aan het eind net iets meer weet over welke rol olie wel en niet zou spelen in internationale conflicten.

* Uitkomsten van onderzoek naar deze landen wordt gecontroleerd op de effecten van andere invloeden (zoals geografie, ander grondstofinkomsten, regime typen, de uitzonderlijke gevallen e.d. Het boek bevat zo'n 50 pagina's toelichting op methoden en gebruikte gegevens.