Direct na de oorlog werden er
Nederlandse militairen naar Indonesië gestuurd. Enige tienduizenden
jonge mannen weigerden te gaan. Daarvan zouden er
na zware druk, intimidatie en drie maanden werkkamp nog 4.000
overblijven. Deze zogenaamde Indonesiëweigeraars gingen de
gevangenis of het strafkamp in. Daarnaast waren er ook
gewetensbezwaarden die op grond van de Dienstweigerwet van 1923
weigerden het leger in te gaan. Ik sprak met twee van hen: Dick de
Vries en Klaas Feenstra, die elkaar leerden kennen in Lauwerpolder.
Beide mannen deden ruim
drie (in het geval van Klaas bijna vier) jaar lang vervangende
dienst. Bijna zeventig jaar later spreken ze nog met overgave over
die periode tussen 1946 en 1950. Dick ken ik al mijn halve leven.
Klaas Feenstra kwam ik tijdens het interview voor het eerst tegen.
Grotendeels overlappen de verhalen elkaar, maar niet helemaal.
Nieuwersluis
Klaas Feenstra Foto: Martin Broek |
Klaas Feenstra begon in
september 1946 als dienstweigeraar in de Sijpesteinkazerne in Utrecht
werd na enkele weken naar het Depot en Detentiekamp bij Fort
Nieuwersluis gebracht, “aan de overkant van het water,” zoals hij
zelf zegt. Hij had een keurig rekwest geschreven, maar werd toch
opgeroepen. Eind augustus 1946 had de regering besloten om weigeraars
niet meer als burger hun beroep op de wet af te laten wachten. Ze
zaten gevangen als militair en ontvingen soldij. De maatregelen
zouden kort daarop nog verder verscherpt worden. In november 1946
werden drieënveertig dienstweigeraars zelfs naar Indonesië
verscheept om daar pas, in september 1947, te verschijnen voor de
Commissie van Advies inzake Gewetensbezwaren tegen de Krijgsdienst,
voorgezeten door mr. Joseph Jitta.
Het Nederlandse leger had
kort na de oorlog een groot probleem met de dienstweigeraars. Voor de
oorlog deden ongeveer vijftig mannen per jaar een beroep op de
Dienstweigerwet. Tussen 1945 en 1950 waren dat er bijna 2000. Daarvan
werd bijna de helft afgewezen. Daarnaast waren er ook nog de
'Indonesië weigeraars'. PvdA-senator Donkersloot betoogde in de
Eerste Kamer omstandig dat het wel meeviel met aantal
gewetensbezwaarden. (Handelingen Eerste Kamer 25 februari 1947) De
militaire leiding vreesde echter dat “de uitzending van complete
onderdelen naar Nederlands-Indië in gevaar komt”. (De Indonesiëweigeraars)
De gevangenisstraf in
Nieuwersluis was bedoeld om druk op de jonge mannen te zetten en te
schiften tussen gewetensbezwaarden en zij die om politieke,
humanitaire of persoonlijke reden weigerden te scheiden. Die laatsten
werden niet als weigeraar erkend. Aan de gevangenen werd duidelijk
gemaakt dat als weigering plaatsvond op ongeldige gronden kon een
gevangenisstraf worden opgelegd van vier tot acht jaar. Gemiddeld
zaten de mannen een half jaar in Nieuwersluis. Klaas zat er ruim acht
maanden. Hij zou er samen met uiteindelijk 63 anderen in barre
omstandigheden de uitspraak van de Commissie afwachten. Hij heeft nog
alle namen op papier.
Het regime was zwaar. Een
uur luchten per dag en een maal in de drie maanden een kwartier
bezoek (“dat liep dan wel uit”) en twee sigaretten per week “die je
kon ruilen,” weet hij nog. Hij herinnert zich dat hij vegetarisch
eten kreeg en dat ze een schaakspel maakten uit een bezemsteel.
Feenstra ziet Nieuwersluis als minst prettige deel van het
dienstweigeren. “Op een keer kwam generaal Spoor langs om ons te
bekijken. We bleven zitten alsof hij er niet was. Achteraf kregen we
van de militaire bewaker de wind van voren. 'Als hij bij binnenkomst
niet eens groet, dan hoeven wij dat ook niet,' was ons verweer.”
In Partij van den
Arbeid-orgaan Tijd en Taak neemt dominee Buskes het voor de
gevangenen op. Hij vindt het een schandaal dat de dienstweigeraars
gevangen worden gehouden. In de Tweede Kamer haalt CPN'er Antoon
Koejemans de woorden van Buskes aan: “Zo zitten in het Depot en
Detentiekamp te Nieuwersluis op het oogenblik 18 jongens gevangen.
Zij mogen post ontvangen. Zelf mogen zij echter slechts eenmaal in de
veertien dagen een brief schrijven. Alle brieven worden gecensureerd.
Roken is verboden. Tweemaal per dag worden zij gelucht. Als
geestelijk verzorger komt nu en dan een veldprediker die probeert hen
tot andere gedachten te brengen. De Zondag gaat voorbij gelijk de
andere dagen. Hoeveel maanden het duren zal, voordat zij gehoord
worden weet niemand.” (Handelingen Tweede Kamer 20 februari 1947)
Zowel in leeftijd als qua
achtergrond was de groep divers. Klaas laat een foto zien van jonge
mannen: “Ik kwam in een wereld terecht die me ontgroende. Een mix
van fabrieksjongens tot bijna-afgestudeerden, die na de oorlog geen
zin hadden om de studie af te maken en daardoor vrijgesteld te zijn.
Er was één katholiek,” vertelt Klaas Feenstra, die inmiddels
zestig jaar in Eindhoven woont.
Ze zouden niet allemaal
even makkelijk de Commissie passeren. “Ze vroegen je het hemd van
het lijf, maar we oefenden tijdens rollenspelen onderling hoe we de
Commissie moesten benaderen,” herinnert Klaas. Het lag destijds
voor de hand om te zeggen dat je niet in Indonesië wilde vechten,
maar dat was een politieke reden en geen ethische en daarop zou je
afgewezen worden. Voor Klaas was het niet zo'n probleem. Hij wist
waarom hij weigerde. Tijdens zijn jeugd in Leeuwarden was hij stevig
christelijk opgevoed en kon op grond van de Bergrede ( Mattheüs 5-7
en Lucas 6: verzen 17-49) aangeven waarom hij geen militair wilde
worden.
Gewetensbezwaarden en
Dienstweigerwet
Dick de Vries Foto: Martin Broek |
“Ik was twintig
toen de oorlog was afgelopen,” zegt Dick de Vries. Hij wist zeker
dat hij zou weigeren en was bij de eerste groep aan de beurt om op te
komen. “Na de lichamelijke keuring kwam de indelingsofficier en die
vroeg waar wil je worden ingedeeld. 'Ik wil niet ingedeeld worden,'
zei ik. Volgens hem kon dat niet; iedereen die gezond is, moet in
dienst. Ik wist door mijn ouders dat dit niet zo was.” Daarna ging
hij naar huis. Hij werd gekeurd door een psychiater die vier simpele
vragen stelde. “Daarna kreeg ik een oproep en heb ik een rekwest
geschreven. Toen kwam ik voor een Commissie van Onderzoek. Dat waren
zeven mensen achter een tafel met wederom niet al te moeilijke
vragen. Op de vraag of ik wel eens over het antimilitarisme gelezen
had antwoordde ik dat ik de De zondeval van het christendom door de
remonstrant G.J. Heering (1928) had gelezen. Een boek over
geweldloosheid en christendom.” Hij valt nog onder de soepeler
regeling en zal daardoor Nieuwersluis niet zien. Thuis wacht hij op
zijn oproep. Op 27 mei 1947 reist hij naar kamp Lauwerpolder in
Noord-Groningen.
Opmerkelijk genoeg weet
hij zelf niet waarom hij Nieuwersluis oversloeg. Hij meent dat het
komt, omdat hij zich meteen meldt als Gewetensbezwaarde tussen twee
studies door en bovendien is hij goed geïnformeerd. Zijn
remonstrantse ouders werden na de Eerste Wereldoorlog beiden lid van
een vredesorganisatie waar ze elkaar leerden kennen. Ze waren van
daaruit betrokken bij het ijveren voor de Dienstweigerwet van 1923.
“Ik heb daar met hen veel over gepraat,” zegt De Vries. Zijn
vader stond ook onder een verzoek aan de regering tot uitbreiding van
de wet op dienstweigering in 1925, waarvan Heering initiatiefnemer
was. Zijn moeder ontbrak als ondertekenaar. “Ik werd een dag na de
ondertekening geboren, vandaar.” Hij heeft het tijdens het
interview veel over Indonesië als deel van de motivatie voor het
weigeren, maar hij keek destijds wel uit om dat te hard te zeggen.
Met een jaar theologie was de commissie voor hem een makkie.
Ook Feenstra gaat iets
later, in juni 1947, naar Lauwerpolder. Ze staan nog aan het begin
van de ruim drie jaar tewerkstelling.1
Kamp Lauwerpolder
Kamp Lauwerpolder op 27 mei 1947 Foto: collectie Dick de Vries |
Slaapzaal Kamp Lauwerpolder Foto: collectie Dick de Vries |
Op 27 mei 1947 gaat het
kamp Lauwerpolder voor dienstweigeraars open. Het kamp ligt aan de
Waddendijk, vlakbij het Noord-Groningse Usquert. Het is al eerder in
het leven geroepen door de Dienst Uitvoering Werken (D.U.W.) voor
hulp aan de boeren in de omgeving. De destijds bekende journalist A.
Pleysier schrijft in een lang en poëtisch artikel 'Werken voor hetvaderland' over het kamp: “De afzondering van het kamp in het verre
Noorden schijnt geen toeval: gewetensbezwaren moet men aanmoedigen
noch propageren.”
Niewsblad van Friesland 6 juni 1947 |
Het kamp is U-vormigopgebouwd. De kanten zijn de woonbarakken met slaapzalen (voor acht
personen waar er wel 15 sliepen), een huiskamer, wasruimte en een
ziekenzaaltje. In het midden liggen het magazijn, de keuken, de
woning van de kampbeheerder, de kantine en de eetzaal. De
kampbeheerder was tot 1951 Indonesiëveteraan Brandsma. Zijn zoon Janzou trouwen met de dochter van kantinebeheerder Klaas Wit.
'Stiekelen' Foto's: collectie Dick de Vries |
Dick: “Ik was er als
eerste. Ik liftte in die tijd altijd en nu kreeg ik een lift van een
man van Oogstvoorziening die in het kamp moest zijn. Hij zette me
voor de deur af. Ze kwamen arbeiders te kort en daar waren wij voor.
Er was nog een ander kamp. Daar zaten NSB'ers die aan de indijking
van de Waddenzee werkten.”
“Van de Lauwerzee tot
bijna de Dollard zijn de 'dienstweigeraars' – zijzelf protesteren
tegen deze titel – over het uiterste Noorden van de provincie
verspreid,” schrijft Pleysier. Het grootste deel van hen moest
schoffelen (stiekelen), gerst op schoven steken en ander
landbouwwerk. “We werkten in een zwartgemaakte battledress. Ik
moest op de fiets naar een boer. Ik vond er niets aan. Ook 's
zaterdagmorgens moesten we werken en kregen we hele vieze slappe
koffie van de boer,” zegt Klaas Feenstra.
De Waarheid 6 juini 1947 |
Dick de Vries was voor het
boerenwerk niet in de wieg gelegd en had last van bijzonder zware
hooikoorts. Hij deed daarom administratieve taken, maakte schoon,
hielp in de keuken en zette een kleine bibliotheek op. Pleysier noemt
die bibliotheek in zijn artikel: “Maar de bibliotheek – van
geschonken boeken – is te klein en niet bijzonder geschikt.” Henk
Akkerman2, die uitgebreid wordt geïnterviewd in het boek
Dienstweigeraars, is minder kritisch en blij met de bibliotheek, die
naast pacifistische en socialistische boeken, “ook wel literatuur:
van Giesen, en De Ligt tot Troelstra en Vestdijk, zeg maar. En
natuurlijk het scala aan kranten” bevat. Dick de Vries protesteert
tegen het woord klein: “Ik had ruim 100 boeken,” zegt hij.
Onder de
gewetensbezwaarden waren ook volwassen mannen. Zij waren in 1940 al
aan de beurt en zijn in 1946 ruime twintigers. Vaak hebben ze een
gezin, maar zijn als kostwinner door het weigeren jaren uit de
running. Zij krijgen tot een maximum van ƒ 50,-- (€ 21) per week
als vergoeding. De ongehuwden krijgen ƒ 1,-- per dag.
Het Vrije Volk 9 juli 1947 |
In begrotingsbehandelingen
in de Tweede Kamer van het Ministerie van Oorlog blijkt steeds weer
dat het werk van de dienstweigeraars minder oplevert dan begroot. De
mannen worden dan gestraft met kortingen op hun vergoeding en met
overwerk op zaterdagmiddag, om ze aan te sporen tot harder werken. In Lauwerpolder is van een dergelijke werkdruk nog geen sprake.
Het was wel een
dubbelzinnige situatie. De jongens waren goedkope arbeidskrachten en
concurreerden daarmee de landarbeiders eruit, die nog slechter
betaald werden. “Zo werden de dienstweigeraars misbruikt,” aldus
De Vries. Op de vrachtwagen waarmee een deel van de jongens naar de
boeren werd gebracht, werd desondanks de Internationale gezongen, zo
gaat het verhaal. Dick was daar niet bij en kan dat dus niet nagaan,
maar, denkt hij, “het zal vast wel eens voorgekomen zijn”.
Kamer 3, Kamp Lauwerpolder |
Begin juni, twee weken
nadat het kamp was opengegaan, berichtte de Waarheid al over de
erbarmelijke omstandigheden.
Kerk en Vrede vraagt de Minister de situatie te verbeteren, aldus de krant. In juli schrijft dominee Buskes in het Vrije Volk (9 juli 1947): “De jongens, wier gewetensbezwaren erkend zijn, worden te werk gesteld in het kamp Lauwerpolder Usquert. Een vrij groot aantal is kort geleden naar dit kamp vertrokken. Alle leiding ontbreekt er echter. Toen de jongens aankwamen, was er slechts één man, om hen te ontvangen en deze ene wist van niets. Deze tewerkstelling is geheel onvoldoende voorbereid. Aan de materiële - verzorging ontbrak vrijwel alles, om van de geestelijke te zwijgen. Wij vragen: Kan de uitvoering van de dienstweigeringswet niet met wat meer ernst geschieden?”
Lauwerpolder is
ongeschikt voor een verblijf in de wintermaanden, vinden de
tewerkgestelden. In november 1947 breekt een staking uit. De
dienstweigeraars eisen, gesteund door hun huisarts, warmere
dienstkleding. Na twee dagen komen de eerste warme kleren en
hervatten de dienstweigeraars het werk. Maar het kamp zal sluiten en
Lauwerpolder wordt voor dienstweigeraars nooit meer gebruikt.3 Dat
komt goed uit, want als de herfst voorbij is en de gewassen van het
land, hebben de boeren de dienstweigeraars niet meer nodig. In
december gaan ze naar Vledder, een D.U.W. kamp bij Steenwijk in
Drenthe.
Kamp Vledder
Foto's: collectie Dick de Vries |
Bootwerker, violist en theoloog |
Het kamp in Vledder heeft
een pittige geschiedenis. In 1939 werd het gebouwd voor de
werkverschaffing. Daarna werden er Joodse mannen opgesloten voor ze
naar Westerbork werden gebracht. In 1944 wordt het gebruikt voor
ongewapende dienstplicht. In april 1945, nadat het bevrijd was door
de Canadezen, worden er NSB'ers en hun kinderen opgesloten. Na de
oorlog wonen er eerst mensen uit het vernielde Arnhem, daarna komen
de dienstweigeraars. Die gebruiken het kamp tot 1970. Tenslotte is
Vledder een jeugdinternaat geworden.
Kerst in Vledder, 1948 |
Ook in Vledder ligt het
lichamelijk zware werk Feenstra en De Vries niet. Gedetailleerd
beschrijft Feenstra het ontginnen van de hei. De plantjes moesten
ondergespit worden. Daarop zandgrond en helemaal bovenop een laag
zwarte aarde. Een heel karwei. “We hadden een stuk gedaan en het
lag er netjes geëgaliseerd bij. Die nacht stak de wind op en waaide
de hele zwarte laag weg. Werk voor niets gedaan.” In
'Dienstweigeraars' zegt Henk Akkerman dat je tegenwoordig kan zien
dat het zinloos werk was, aangezien nu weer hele stukken bos zijn
geworden.
Kerst in Vledder, 1948 |
De Vries gaat verder met
zijn bibliotheek. In de Friese Koerier van 15 februari 1969 wordt Jan
Roest geïnterviewd, ook een dienstweigeraar. Hij begon in 1947 in
Nieuwersluis. “In zijn vrij tijd was hij in Vledder
bibliothecaris,” schrijft de krant en “Hij zorgde dat de
bibliotheek daar flink van literatuur werd voorzien, uiteraard vooral
van pacifistische aard.” Dick de Vries herinnert zich: “We hebben
heerlijk samengewerkt.” Bij Roest bleef het hangen: van 1956 tot
1963 was hij directeur van de Openbare Bibliotheek in Drachten.
Kerst in Vledder 1948 |
Klaas Feenstra ging helpen
in de ziekenboeg. Hij legde er voor de tweede keer een administratie
aan en heeft nog een lijst met de namen van alle dienstweigeraars op
dat moment. Ik vraag hem er voor te zorgen dat die lijst uiteindelijk
wel goed terecht komt.
Heel even werken beide nog
in een ander kamp: Pikbroek bij Lakenweg. Het kamp in Vledder wordt
steeds voller en de onvrede over het vrij zinloze zware werk neemt
toe. Dick de Vries zegt dat het er verder prettig was, “we waren er
allemaal voor hetzelfde”. Ook Antoon Daniëls, een ongeschoolde
jongeman uit de Amsterdamse Jordaan en Jehova's getuige, stelt in
'Dienstweigeraars': “Een ideale gemeenschap – waarvan ik vóór
die tijd niet het het vermoeden had dat-ie kon bestaan. Vledder had
zoveel inbreng van zoveel verschillende richtingen, maar het was een
hechte gemeenschap op grond van eerbied voor elkaar. (…) Je kan
zeggen dat ik in de jaren dat ik vast zat in de gevangenis
[Nieuwersluis] en in Vledder zeker vijftien jaar heb ingehaald.
Vijftien jaar opgeslurpt in ontwikkeling, denkvermogen en inzicht.
Dat is het grootste wonder dat mij is overkomen.”
Simultaanschaken. |
Wim Platte vertelt
in Indonesiëweigeraars ook positief over het kamp: “Er waren wel jongens
die zeiden dat we in een soort concentratiekamp zaten, maar dat was
niet zo. Er was geen prikkeldraad, geen petten, geen geschreeuw. Ik
vond het een paradijsje. Ik zat in Vledder met een vriend die twee
jaar in Oraniënburg had gezeten. Hij had toen al de 'kampkolder'.”
Wim Platte had zelf tijdens de oorlog in de hel van concentratiekamp
Neugamme gezeten, waar de helft van de de ruim honderdduizend
gevangen om was gekomen.
Kampkrant DOM
De Vries en Feenstra zijn
betrokken bij de kampkrant DOM. Klaas haalt ze uit zijn map met
dienstweigerstukken en ik krijg de twee eerste exemplaren mee (ze
staan inmiddels op het internet). Het idee om een krant op te zetten
ontstond al in Lauwerpolder, maar de eerste lichting moest door de
tweede uit de “dommelende houding” wakker geschud worden. Als er
een stencilmachine beschikbaar wordt gesteld door Tinus van Aken (die
betrokken was bij het blad Jeugdland) en papier door Cok van Hees,
dan is er geen belemmering meer om te beginnen.
Het eerste nummer is een
gevarieerde uitgave met de Ballade van een dienstweigeraar; een
boekbespreking door Wim J. Simons (die niet veel later vader en
uitgever werd); een twee pagina's lange oproep van Dick de Vries om
te gaan corresponderen met jonge mensen in Duitsland (“Zij, die
enigszins Duits kunnen schrijven hebben hier de gelegenheid on te
tonen of al hun theorieën over vrede werkelijk in hun hart leven.”);
een persbericht over het oprichten van een belangenorganisatie voor
dienstweigeraars; een keiharde brief uit Indonesië van een vriend
van een kampbewoner (“Heus we hebben teveel meegemaakt, om iemand
te laten leven die de Republiek helpt, of het zou moeten zijn om de
vrede blijvend te herstellen en te waarborgen.”) en een analytisch
verslag van een IFOR-bijeenkomst door Jan Roest.
In het tweede nummer, uit
juni 1948, twee stukken van Klaas Feenstra. Een over de kunst van het
lezen, waarvoor je open moet staan en “vooruitmaar” niet
betweterig moet zijn. Zijn andere stuk gaat over geruchten in het
kamp. In dat tweede nummer staat ook een artikel van Wim Faassen die
stelt dat “Daar we niet niet weten hoe lang we bij elkaar zullen
zijn, dienen we de oplossing van onze problemen niet uit te stellen,
opdat we onbevredigd weer uit elkaar zouden gaan.” Het is de vraag
of hij het zelf beter maakt met zijn opmerking: “Velen van ons
zouden graag nuttiger werk doen. Dit is echt het werk van mensen, die
ergens tegen zijn, voor
anti-militaristen. Maar zij die meer positief het
gelijk van allen beogen zouden zich veel nuttiger weten bij Hulpwerk
in Indonesië of Duitsland, bij de wederopbouw, of in de verpleging.”
Op zaterdagmiddag moet overgewerkt worden, omdat de doelstellingen
niet gehaald worden en volgens Faassen moeten daarvan niet de zwakken
de schuld krijgen. Al met al schetst het een beeld dat de sfeer, om
het zachtjes uit te drukken, beter kan. Anderzijds wordt door 30 procent van de dienstwiegeraars wel een stempel gebruikt met de tekst "Er is geen uitweg, tenzij door waarheid en geweldloosheid. Dienstweigeraarskamp 'Vledder,'” zo blijkt uit Kamervragen van de Anti Revolutionaire Partij (AR) in maart 1948.
Tewerkstelling
Als in Vledder de
verantwoordelijke ambtenaar uit Den Haag langs komt, vraagt De Vries
een privé onderhoud aan en vertelde dat in Amerika dienstweigeraars
onder andere in ziekenhuizen te werk werden gesteld. Hij had daarover
gehoord van een Amerikaanse kennis die betrokken was bij de Quakers.
Het was een systeem dat zelfs tijdens de Tweede Wereldoorlog bestond
en werd uitgevoerd door The Civilian Public Service (CPS). “Het
leek wel alsof hij dat nog nooit had gehoord. In een mum van tijd was
hij terug met een ziekenhuisdirecteur.” meldt Dick. In december
1947 dacht men nog aan het te werk stellen in de mijnen, aldus een Kamerstuk. Voor mensen die geen zwaar werk konden verrichten werd
ander werk gezocht.
In de Tweede Kamer
komt zinnig werk een beetje als mosterd na de maaltijd aan de orde.
Op 25 januari 1949 merkt PvdA-Kamerlid Vermeer op:
“Mijn vraag is echter of er geen andere wegen zijn om deze krachten
productief te maken. Zij mogen geen voorsprong hebben op jongens die
in dienst zijn, ook daarover moet geen misverstand bestaan. Maar kan
men de onderwijzers onder hen niet verplicht te werk stellen in het
eigen vak? Een aantal van deze jongens wil gaarne werken in de
krankzinnigenverpleging waar men grote tekorten heeft aan personeel.
Een ander aantal heeft zich vrijwillig beschikbaar gesteld voor
medische proeven van professor Van Güse uit Leiden. Laat men
maatregelen nemen om deze jongens op verschillende manieren
productief te maken. Over het algemeen heeft men bij deze groep te
maken met ernstige mensen. De tewerkstelling in Indonesië is een
voorwerp van studie. Ik hoop op een positief resultaat.” Op dat moment werken er al 19 mannen gewetensbezwaarden in de 'krankzinnigenverpleging'
en is de overheid begonnen met een
zinnige tewerkstelling.
Rijks Psychiatrisch
Instituut (RPI)
De Rijks Psychiatrische
Inrichting (destijds nog als Rijkskrankzinnigengesticht) kwam in 1912
naar Woensel bij Eindhoven. Er was al een psychiatrisch instituut in
het Noorden, het zuiden moest de tweede vestiging krijgen. De
burgemeester van Eindhoven had nog een stuk grond en hoopte op
werkgelegenheid. Dertig jaar later, vlak na de Tweede Wereldoorlog,
zag de arbeidsmarkt er heel anders uit. Door de wederopbouw waren
overal arbeidskrachten nodig en de RPI kampte met een groot
personeelstekort. Er zijn genoeg banen die beter betalen en minder
veeleisend zijn. Verpleegsters zitten “te huilen op de rand van de
badkuip,” omdat ze het werk niet meer aan kunnen.
Directeur
Mooij kaart het personeelstekort herhaaldelijk aan in Den Haag. De
oplossing wordt gevonden in de dienstweigeraars. Hier komen het
verhaal van De Vries en dat van het instituut samen. Een psychiater
kwam in Vledder mensen uitzoeken. Er werd een man of 20-25 uitgezocht
daarvan bleven er negen over. Op 16 augustus 1948 begint hun werk in
Woensel. Ze worden in het herdenkingsboek allemaal bij naam genoemd,
over De Vries wordt gezegd: “Dick kwam bij de psychopaten terecht.”
Dick kent het citaat uit zijn hoofd. “Om die psychopaten kon je erg
lachen; het zijn grappige kerels.” Later zou hij als
ontwikkelingspsycholoog directeur worden van het Pedagogisch Centrum
van de gemeente Enschede.
Het
ziekenhuispersoneel moest er aan wennen dat de 'witte soldaten'
kwamen. Ze kregen witte kleding zonder rangonderscheidingstekens en
werden leerling-verplegenden. De verwachting was dat het wel rare
kerels zouden zijn, maar dat viel mee. Er waren wel twee problemen.
Ze waren eigengereid en daar was directeur Mooij niet van gediend.
Verder bieden ze wel verlichting op de mannenafdeling, maar daar
hebben ze op de vrouwenafdeling pas iets aan als - na heftige strijd
met de katholieke bonden - mannelijk personeel doorgeschoven kan
worden naar die afdelingen, op voorwaarde dat die mannen
gediplomeerd, gehuwd en van een bepaalde leeftijd zijn. Al snel waren
de witte soldaten volwaardige leden van het team, en dat voor een
gulden per dag (€ 0,42 ct).
“Daar zat ik naast
een stervende,” zo begon Klaas Feenstra het gesprek. Al na zo'n 4 á
5 weken deed hij alleen nachtdienst, van tien uur 's avonds tot half
acht 's morgens, bij zo'n 32 snurkende kerels. Eén van hen, een
voormalig Belgisch bokser, lag ' in de isoleer'. Klaas vertelt ook
over de oud-organist die kleptomaan was: “In de nacht schreef ik
brieven. Als ik even naar de WC ging dan was daarna mijn pen weg. Ik
pakte hem weer terug. Hij: 'ik geef je een pak op je sodemieter'. Ik
bleef kalm.”
Hij zit er nog steeds kalm
bij en zoekt zijn woorden weloverwogen. “De organist ging dood bij
mijn dienst. Dan ben je 23 jaar. Het was mijn eerste dode en ik zat
er alleen voor. Ik was niet gelovig meer, maar met die man bad ik het
Onze Vader. De mannen die voor twaalven dood gaan worden afgelegd.
Zij die later sterven moeten daarvoor wachten op de ochtendploeg. De
dode blijft dan gedurende de hele nachtdienst liggen.”
In het RPI hebben de
dienstweigeraars een eigen kamer met wastafel. “Dat was gezien de
nachtdiensten en het emotioneel zware werk geen luxe. Ook het eten
was fantastisch en het complex lag in een prachtig park. En je kreeg
een eigen sleutelbos. Het is wel een groot contrast met de eerdere
ervaringen. Ik vond het er prima, je werkte met mensen,” zegt
Feenstra.
De Vries zette een
voetbalelftal op met zijn patiënten. “We vroegen of dat mocht en
kregen een echt doel, shirtjes en schoenen. En ik kreeg de sleutel om
ze op te kunnen halen en was verantwoordelijk.” Het werd een
daverend succes. “Het gaf zin aan je werk,” aldus De Vries, “je
werkte met gewone burgers – je werd bijna een gewone werknemer.” Een
andere dienstweigeraar, Jan Dwars, zette een wandelclub op voor
mannen en vrouwen. Zonder veel opleiding is hij als dienstweigeraar
later doorgegroeid tot directeur van een jeugdinstelling.
Feenstra leerde zijn vrouw
in het RPI kennen. Ondanks de grote inzet kreeg hij zijn diploma
leerling psychiatrisch verpleger niet, omdat de dienstweigeraars twee
weken te laat waren begonnen, waardoor het hele jaar niet meetelde. Dat
viel hem bitter tegen en hij vertrok om bij Philips te gaan werken,
op personeelszaken. Het aanleggen van een administratie in
Nieuwersluis en Vledder zat hem blijkbaar in zijn bloed. Hij zou het
werk tot zijn pensionering blijven doen. De Vries mocht weg toen zijn
studie psychologie begon.
Wat opvalt is dat beide
mannen met plezier terugdenken aan die vormende dienstweigerjaren. Ze
benadrukken dat ze het goed hebben gehad. Feenstra noemt
kameraadschap, vriendschap, inzicht in wat het betekent gevangen te
zitten en mensenkennis. “Schizofrenen kom je overal tegen. Een
directeur van Philips had een dergelijke stoornis. Ik herkende dat
meteen.” De Vries zegt: “Ondanks verschillen in achtergrond was
er ook veel eenheid. Je zat met elkaar in hetzelfde schuitje,
gedeeltelijk op dezelfde ideologische basis.” Dat ze een jaar
langer moesten dan de dienstplichtigen van hun lichting, vindt hij
achteraf terecht. “De jongens in Indonesië hebben het veel
slechter gehad dan wij.”
Door de 'preciezen'
werd gemopperd dat van de principiële weigering op ethische gronden,
zoals die voor de oorlog veel voorkwam, weinig over was. Paul de Groot, Kamerlid van de CPN, constateert zeer terecht dat het grote
aantal dienstweigeraars, juist ook in niet-CPN-kring, als symptoom
van een grote weerzin tegen de Indonesiëpolitiek moet worden
beschouwd. De Vries en Feenstra weigerden dienst in een bijzondere periode.
Martin Broek
Geschreven voor vredesmagazine.nl
Met dank aan Erik de Graaf
(Graafwerk) voor aanvullende informatie.
Noten:
- Dienstweigeraars moesten een jaar langer 'dienen' dan soldaten. In het geval van De Vries en Feenstra ging het om de Zeven December-Divisie die in oktober 1946 naar Indonesië vertrokken en pas in 1949 afzwaaide.
- Henk Akkerman leverde een schat aan fotomateriaal aan het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis.
- Jan Ekema en Teun Juk, samenstellers van "Uithuizer polders in woord en beeld”, schrijven dat er tot 1949 altijd 120 dienstweigeraars aanwezig zijn in kamp Lauwerpolder. De meeste bronnen (inclusief de Handelingen van de Tweede Kamer 23 december 1947) spreken dit tegen.