dinsdag 24 december 2019

Drakendoder India?

Dragon On Our Doorstep: Managing China Through Military Power door Pravin Sawhney en Ghazala Wahab beschrijft de rammelende militair strategische positie van India met betrekking tot China. Het boek eindigt met de zin: “We zijn het aan de geschiedenis en geografische ligging van India verplicht een strategische speler op het wereldtoneel te worden.” India is ver van dat doel verwijderd, blijkt uit het boek. Het zou zelfs niet staat zijn een oorlog met Pakistan te winnen. Dat heeft voor een belangrijk deel te maken met het feit dat militaire ontwikkelingen nauwelijks een rol spelen in de landelijke politiek. Er is geen inzicht, maar ook geen organisatie, geen militair industriële basis, en conflicten die het land verzwakken worden niet opgelost.

De schrijvers zijn eigenlijk vooral negatief over de stand van zaken. Het boek is daarmee niet een oproep voor meer geld en middelen, maar voor meer beleid. En een enkele keer voor meer terughoudendheid in militair of repressief beleid. 

Pakistan

De auteurs staan lang stil bij het conflict met Pakistan dat een nauwe bondgenoot is van Beijing (banden die sinds de publicatie van het boek in 2017 alleen maar zijn versterkt). De krijgsmachten van beide worden vergeleken, zowel inbedding in het politieke systeem en aansturing, als kwaliteiten van de luchtmacht, marine, landmacht, veiligheidstroepen, kernwapens als defensie-industriebeleid (dat in India ook al rammelt als een oude bus). Pakistan komt veruit als beste uit de bus, vooral omdat het militair veiligheidsbeleid heeft dat zich richt op macht, terwijl India zich beperkt tot het hebben van een leger en wapens.

Het gewicht van de geschiedenis, de ideologische verschillen en vooroordelen wegen te zwaar om het conflict snel op te lossen. Als een eerste stap pleiten ze voor gelijke wederzijdse ontwapening in de hoogvlakten, daar waar India en Pakistan tegenover elkaar staan. Een dergelijke stap zou in het belang zijn van een oplossing voor Kashmir, de spreekwoordelijke molensteen in het conflict tussen beide landen. Tevens zou dit een halt toe kunnen roepen aan de bewapeningswedloop. Het zou betekenen dat China zijn strategie ten opzichte van India aan zou moeten passen. Het is kortom een noodzaak.

Grenzen

De schrijvers trekken langs de grenzen tussen India en Pakistan (Line of Control, LC) en die tussen China en India (Line of Actual Control, LAC), waarbij het hooggebergte een voorname rol speelt. Grensconflicten rond de LC zijn op te lossen als er een oplossing voor Kashmir zou zijn. De grensconflicten met China zijn dat niet, maar ook dat onderkennen zou al een wenselijke stap zijn. Ze sommen de Indiase zwakheden en de Chinese kracht op (infrastructuur, geografie, wederzijdse afspraken). Het is een tocht die levendig wordt, omdat de schrijvers zelf de buitenposten en militaire bases bezochten. Je wandelt zo nu en dan mee de bergen op naar de besneeuwde passen, waar boven het goed geoutilleerde Chinese leger wacht. Maar het blijft niet bij anekdotische informatie. De landen worden niet gespaard als het gaat om het geven van voorbeelden waar de wedloop op de spits werd gedreven in plaats van afgeremd of gestopt.

De kwestie van de grensconflicten werd eind december nog besproken in een Chinees-Indiase top. Beide zijden verklaarden dat het oplossen van de grensconflicten noodzakelijk is voor het bewaren van vrede en rust. Of daarmee de volgens auteurs, zwakke positie van India is verbeterd, is onduidelijk.

Kernwapens

Opvallend is de visie dat India af zou moeten stappen van zijn drieledige nucleaire politiek: lange afstandsbommenwerpers, nucleaire onderzeeboten en lange afstandsraketten op land. De luchtmacht is te zwak om die taak erbij te hebben en zou ze moeten beëindigen. Die stap zou gebruikt moeten worden om vertrouwenwekkende maatregelen (CBMs) te bespreken met Pakistan. Bovendien zou het afschaffen van de nucleaire luchtmachttaak de kans op een onbedoelde nucleaire escalatie verkleinen, omdat Pakistan niet meer bang hoeft te zijn dat een vliegtuig mogelijk met kernwapens haar luchtruim binnendringt tijdens een conflict. De atoomonderzeeboten moeten vergroot worden en eigenlijk zijn vooral de op land gestationeerde kernwapens waar de schrijvers het meeste fiducie in hebben.

Tibet

Ze lopen ook langs de minder prominente veiligheidsproblemen, zoals de Tibetaanse enclave en regering in ballingschap in India. Het is te verwachten dat de 15e Dalai Lama zal reïncarneren in India. De grote aanwezigheid van het boeddhisme in India, zou Delhi uit moeten spelen om het land status te geven in de Boeddhistische wereldgemeenschap en die van Zuidoost Azië in het bijzonder (waar volgens de auteurs dit geloof dominant is, hoewel je met evenveel recht de Islam er als dominant kan benoemen. Een notie die gezien de huidige aanval op de islam door de Indiase regering niet onbelangrijk is). India doet niets met dit voordeel. Dat zou wel moeten, waarmee religie als politiek middel wordt bepleit. Bijna alsof India met godsdienststrijd nog niet voldoende problemen heeft.

In China heeft president Xi Jinping verklaart dat Tibet sinds de oudheid al deel is van China. Dat dit historisch gezien geen grond heeft, doet er voor Beijing minder toe. In de hoofdstukken rond Tibet worden zowel de Chinese als Indiase positie uiteengezet, waarbij veel aandacht voor de Tibetaanse guerrilla's (de Special Frontier Force, getraind en bewapend door de CIA en haar voorloper, de American Committee for Free Asia) en de buitenlandse invloed op de Dalai Lama.

Verzet

Van het Tibetaanse recht op zelfbeschikking gaat het boek naar de conflicten met de maoïsten in het noordoosten, oosten en meer en meer naar het midden van het land. Ook hier ontbeert het overheidsbeleid inzicht en betrokkenheid. Beleid wordt op afstand gemaakt en al snel wordt niet gekozen voor het verlichten van de zorgen van de bevolking, maar voor repressie door politie en inlichtingendiensten. Dit is verspreid over 15 staten en werkt samen over organisatie en partij politieke en nationale grenzen heen. De harde hand uit Dheli versterkt alleen maar de zaak van het verzet en zo duren de conflicten voort. Bij deze onderdrukking wordt zelfs gebruik gemaakt van inzet van land- en luchtmacht. In 2015-16 werden 116 bataljons paramilitairen (600-1,200 manschappen elk) ingezet om het maoïstische verzet de kop in te drukken. Sensitief beleid en meer bevoegdheden naar lokale bevolking zou veel beter werken, stellen Pravin en Wahab.

De huidige Hindoeïstische regering heeft volgens de schrijvers nog een ander probleem. De BJP staat ideologisch en op een gewelddadige wijze diametraal tegenover de maoïsten. Wetgeving (Right to Fair Compensation and Transparency in LandAcquisition etc. bijvoorbeeld) die de positie van de bevolking in het oosten zou moeten beschermen, wordt afgeschaft.

Het verzet bindt niet alleen manschappen van de Indiase land- en luchtmacht aan binnenlandse veiligheid, het geeft China ook toegang tot India door levering van wapens, het krijgen van inlichtingen en de conflicten tasten de kwetsbare Indiase cohesie aan. Het oplossen ervan is daarom ook gezien vanuit internationaal veiligheidsperspectief belangrijk. Voorlopig lijkt de regering Modi alleen maar olie op het vuur te gooien (lees bijvoorbeeld de visie van Arundhati Roy).

Krijgsmachtonderdelen

De Indiase marine is overvraagd, ze leidt aan ziekte van overstretched commitment, zoals de auteurs het uitdrukken en heeft geen militaire strategie die haalbaar is. De Chinese marine is niet meer weg te denken uit de wateren rond India (zie havens: Gwadar in Pakistan, Hambantota op Sri Lanka, Sonadia in Balgladesh en het Birmese Maday). De Pakistaanse marine opereert in nauwe samenwerking met de Chinese en daarmee is een realiteit ontstaan waar India maar moeilijk mee uit de voeten kan. Daarop zou India moeten reageren.

Het lijkt er echter op dat de marine zich om binnenlands politieke overwegingen meer moet richten op de strijd tegen Pakistaanse infiltranten. Dat is niet verrassend volgens de schrijvers: India is altijd een land geweest dat zijn maritieme taak heeft verwaarloosd. Daar waar sprake was van een positieve beeldvorming van de marine – optreden tegen Pakistan in 1971 – werd dit teniet gedaan op het moment dat Mumbai in 2008 vanuit zee werd aangevallen door aan Pakistan gelieerde terroristen. Niemand had ze zien aankomen. Niemand was voor dat euvel verantwoordelijk. Een tocht langs de betrokken instanties en beleidsvoornemens door de schrijvers, laat ook hier zien dat er ook nadien weinig handen en voeten worden gegeven aan een veiligheidsbeleid in de kustwateren.

Er is evengoed veel kritiek op andere krijgsmacht onderdelen. De luchtmacht zou beter meer piloten op kunnen leiden dan meer staaljagers kopen, en ervoor zorgen dat er voldoende reserve onderdelen zijn zodat de gevechtsvliegtuigen die er zijn beter gebruikt worden. De landmacht doet taken waar ze niet voor bedoeld is (contraguerrilla en politietaken bijvoorbeeld; 30% zit in Jamu & kashmir) en zet zo manschappen en middelen misplaatst in en zorgt voor een verschuiving van de inhoudelijke oriëntatie, waaraan ze toch al een gebrek heeft. Het Indiase leger groeit qua aantallen manschappen (1 miljoen in 1990 en 1,23 miljoen in 2015; een groei met bijna een kwart) en dat in een tijdperk dat geavanceerde technologie eerder dan vele militairen de doorslag zullen geven in een conflict.

Wapenindustrie

De schrijvers vragen in 2013 aan de onderdirecteur van het Russische wapenverkoopbureau Rosobornexport of het klopt dat India verouderde onderzeeboottechnologie uit 1973 was verkocht. Dan antwoord de Rus: “hadden jullie het al?” Na een stilte die een nee verraadde: “in dat geval is dit state of the art voor jullie.” Het is een anekdote die de Indiase industrie zelfs na jarenlang samenwerking met Europese, Israëlische en Amerikaanse partners in zijn hemd zet.

In een recent artikel in The National Interest schrijft Richard A. Bitzinger: “Opmerkelijk is dat het communistische China meer vooruitgang geboekt heeft met het introduceren van vrije markt mechanismes in zijn wapenindustrie.” Het is een sterk ideologisch gekleurde opmerking om de Chinese en Indiase defensie-industrie te vergelijken en wel in het voordeel van de eerste. Voor wie de draak op de deurmat heeft gelezen biedt het Bitzingers artikel geen nieuws.

Als je wilt doen alsof je een binnenlandse wapenindustrie hebt, noem je gewoon alles wat binnenslands wordt gemaakt Indiaas, ook als dat alleen eindassemblage inhoudt. Het maakt dan niet meer uit waar het is ontworpen of wie de rechten op de producten heeft, het klinkt voor de oppervlakkig luisteraar wel goed. India maakt schepen, maar “alle motoren worden geïmporteerd,” klinkt minder succesvol.

De marinebasis in Karwar (waar de organisatie Stop Wapenhandel jaren geleden nog tegen ageerde, omdat de toekomstige nucleaire basis door de Nederlandse Hashkoning met hulp van de Nederlandse staat werd aangelegd) zou uit kunnen groeien tot een belangrijke haven, maar daar moet dan wel in geïnvesteerd worden. In de haven van Pipavav staan grote kranen, maar aan zelfstandig scheepsontwerp is niet gedacht. Ook hier somberheid troef. “Het is is de logica zelf dat een land dat nog niet eens in staat is geweest een 'acceptable' geweer voor zijn militairen te maken, maar moeilijk meer geavanceerde maritieme wapens kan maken, zoals raketten, torpedo's, kanonnen etc. Ad hoc worden vellen ervan (die niet direct worden geïmporteerd) gemaakt in India op basis licenties van Europese of Israëlische bedrijven.” (Ik citeerde dit al eerder in het engelstalige blog: India major customer for EU-weaponry.)

De schrijvers kijken bij de ontwikkeling niet naar de mooie woorden, die bijna dagelijks in de Indiase pers te vinden zijn, maar naar cijfers en welke voordelen India heeft bij de breed uitgemeten samenwerkingsprogramma's met buitenlandse partners en dan valt dat vrijwel altijd tegen. Maar misschien is niet zozeer het opzetten van een wapenindustrie van belang (m.u.v. munitie en andere zaken nodig als een conflict uitbreekt) maar het ontwikkelen van capabele moderne strijdkrachten, schrijven ze bijna hopeloos.

Kashmir

Het belangrijkste voor een geostrategische verbetering van de Indiase positie vis-à-vis China is het oplossen van de kwestie Kashmir. De schrijvers constateren echter dat de politieke leiding zichzelf steeds opnieuw voorspiegelt dat er in Kashmir eigenlijk niet zo veel aan de hand is en dat het onder controle is. Dat draagt het risico in zich dat de rot er insluipt en de zaak permanent verziekt. Het voorkomt ook een remedie. In ieder geval lopen processen steeds vast op een politieke kink in de kabel, bewust of onbewust veroorzaakt, een aanslag, een regeringswisseling e.d. Het wordt tot in detail beschreven. Het is een falend beleid waarvan uiteindelijk de bevolking van Kashmir de dupe is.

In het hoofdstuk rond Kashmir wordt ook aandacht besteed aan het protest en radicalisering. Hoe beoordeel je dit en hoe ga je er mee om. De schrijvers merken op dat India, net als het Westen, de fout maakt om opstandelingen als misleide jongeren te zien of als terroristen, alsof er geen enkele context voor hun handelen zou zijn. Op die manier blijft het op lossen van de grondoorzaken voor de conflicten uit en bestaat het gevaar dat zo'n kwestie alleen maar verergert.
Het is van het grootste belang voor ons om voor de kwestie Kashmir met een permanente oplossing uit te werken, het stoppen met de vervreemding van de moslims in het land, zodat ze niet het terrorisme in getrokken worden en het terugtrekken van de AFSPA-wetten [die bijzondere bevoegdheden aan het leger verlenen]. Infiltratie heeft resultaten, maar beter zou het zijn het vertrouwen op te bouwen met de moslim gemeenschap, zodat ze zullen bijdragen aan een oplossing: Dit zal niet werken als de politie check punten in wijken opzet, lokale mensen mishandelt en ze allen als terroristen behandeld.” Een oplossing van het conflict maakt troepen vrij voor samenwerking en ontwikkeling in de hele regio. Bovendien opent het ruimte voor besprekingen bijvoorbeeld rond de grensgeschillen met China, de 3488 km lange LAC.”
De schrijvers zijn voorlopig ingehaald door de geschiedenis. De Modi regering heeft laten zien dat ze de kwestie niet op wil lossen, maar uit de weg ruimen door juist oude afspraken over het bestuur van Kashmir met voeten te treden. Al in augustus 2016 had Modi gezegd dat India bezet Kashmir terug wil hebben uit Chinese en Pakistaanse handen. De auteurs merken verbaasd op dat China 42.000 vierkante mijl binnen haar grenzen heeft en en China en Pakistan samen 47.645. Het spreekt vanzelf dat China en Pakistan die nieuwe visie uit Delhi niet toejuichen. Hoe dit zich gaat ontwikkelen is moeilijk te voorspellen, maar dat het de veiligheid van India zal vergroten is een gok die lijkt op een extreme bungy jump van grote hoogte aan slap elastiek.

Pravin Sawhney stelde op zijn twitter account dat Modi de veerkracht van de Kashmiris zwaar heeft onderschat “gebogen hoofden betekent niet dat ze hun nederlaag hebben geaccepteerd,” en van normalisering is nog lang geen sprake. Trots, miscommunicatie, ontsporing van op stapel staande initiatieven en onbegrip hebben die oplossing tot nu toe voorkomen. Het moet er toch ooit van komen.

Tenslotte

India moet volgens de schrijvers beseffen dat alleen het roepen dat het een geostrategische speler is geen zin heeft als dit niet ook gestoeld is op economische en militaire macht. Halverwege het boek vatten ze hun programma samen in een paar zinnen:
“India moet zijn eigen militaire macht opbouwen, haar Tibet-politiek herzien, eervol interne opstanden oplossen, bilateraal nauwe banden opbouwen met de VS en tri-nationaal, inclusief Japan, om gezamenlijke dreigingen in Azië, Stille en Indische Oceaan regio, en de Act East Policy versterken door de banden aan te halen met ASEAN en andere aan zee liggende landen.”
Het is zeker geen boek dat geschreven is vanuit de vredesbeweging, alleen al het advies om de kernwapenpolitiek anders in te richten of het gebruiken van religie als machtsmiddel geeft dit aan. Het leeuwendeel van het boek handelt erover dat India nog veel te verbeteren heeft als het gaat om de krijgsmacht en militaire infrastructuur. Het geeft daarmee inzicht in het strategische denken omtrent India, en biedt zelfs enige gedachten rond het oplossen van binnenlandse conflicten en conflicten met Pakistan. De auteurs geven samen het defensie periodiek Force uit, maar dat betekent niet dat ze onderhandelingen, conflictbemiddeling en vertrouwenwekkende maatregelen geen rol laten spelen in hun visie.

Uiteindelijk lijkt geen enkele Aziatische partij belang te hebben bij het ontsporen van de relaties tussen India en China. Het is wel de vraag of India gebaat is bij het maken van beleid vanuit het adagium uit de klassieke oudheid dat wie oorlog wil voorkomen, zich moet voorbereiden op oorlog of door een variant met minder omwegen: dat wie vrede wil zich voor moet bereiden op vrede. Dat hoeft niet op naïeve wijze, maar kan doordacht en in samenwerking met anderen en anders dan het sluiten van nieuwe militaire bondgenootschappen tégen China, waardoor het conflict slechts op de spits wordt gedreven. Dat India zijn interne huishouding niet op orde heeft, hoeft zo'n zoektocht en beleid niet te belemmeren, het kan ook een kans zijn.