Posts tonen met het label foto's. Alle posts tonen
Posts tonen met het label foto's. Alle posts tonen

zondag 10 februari 2013

Tante Anin en oom Tjoh


‘Ik moest een keer per week het bitter smakende castorolie drinken. Om de darmen schoon te spoelen. Ik haatte die fles.’

Het is het bijschrift van een foto waarop een straathandelaar staat afgebeeld met flessen voor zich op tafel. Het citaat, afkomstig van een bewoner uit het Wageningse verpleeg- en verzorgingshuis Rumah Kita (Ons Huis), wordt vermeld in het boek Tante Anin en oom Tjoh; Levende herinneringen aan verstilde Indische beelden. Vrijwel alle 300 opgenomen foto’s zijn voorzien van dergelijke quotes. In die aanpak zit zowel de kracht als zwakte van het boek.

Het huidige Indonesië was van 1816 tot 1949 een kolonie van Nederland, Nederlands-Indië genaamd. Het fotoboek bevat verder bijzonder weinig tekst. Een kort voorwoord, een inleiding en verder uitsluitend opmerkingen van ‘Tante en Oom’ onder enkele of bij elkaar passende foto’s. De namen ‘Tante Anin en Oom Tjoh’ staan voor de bewoners van het verpleeghuis in Wageningen die de bron waren voor de fotobijschriften. Associaties van oude mensen bij beelden uit hun jeugd.

Door lezing van de bijschriften en het bekijken van de foto’s wandel je als het ware hand-in-hand met Anin en Tjoh door de koloniale geschiedenis. Het boek voelt aan als een lang gedicht, geschreven met talloze opmerkingen van onbekende dichters en geïllustreerd door veelal vergeten fotografen. Dat levert een prettige sensatie op. Het is alsof je als passagier van een schip, trein of kar aan Indonesische beelden voorbij trekt.

Knap beeldmateriaal

Tante Anin is een aanvulling op Photographs of The Netherlands East Indies dat vorig jaar verscheen en waarin zo’n 100 professionele foto’s gemaakt door Nederlanders uit ‘ons’ Indië zijn opgenomen. Wie meer wil weten over de oorsprong van de collectie of de ontwikkeling van de fotografie in Nederlands-Indië haalt meer informatie uit dát boek. Maar als het om de foto’s zelf gaat is het moeilijk om een voorkeur uit te spreken. Tante Anin bevat weliswaar minder ‘hoogstaande’ fotografie, maar levert wel een beter beeld op van het leven in Nederlands-Indië van destijds.

Toch bevat het boek ook technisch knap vervaardigd beeldmateriaal. De groot afgedrukte foto’s bestaan voor een aanzienlijk deel uit 20e eeuwse kiekjes gemaakt door Indische Nederlanders die na veel omzwervingen in het archief van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) terecht zijn gekomen. Indische Nederlanders zijn mensen met een Indisch Nederlandse afkomst of Nederlanders die in Indië geboren zijn en er tijden hebben gewoond. Ze stonden een stapje lager op de ladder binnen de racistische samenleving van Nederlands-Indië. Ze genoten wel bepaalde voorrechten die de Indonesiërs onthouden werden, maar behoorden niet tot de bovenliggende groep. Daarmee stonden ze tussen beide groepen in.

Dat maakt de foto’s interessant, omdat ze je een indruk bieden van dit minder bekende deel van Indië. Er wordt minder geposeerd om een machtig man af te beelden. Het zijn geen kiekjes om een fabriek in beeld te brengen, al zitten die er ook tussen. Niet het beeld zoals de Europeaan dat heeft van de Indonesiër werd destijds vastgelegd, maar beelden ‘op het snijvlak van een Europese en Aziatische identiteit’, zoals op de achterflap van het boek wordt vermeld.

Nadat Kodak in 1888 de eerste camera op de markt bracht met de slogan you press the button, we do the rest, werd fotografie ook voor amateurs toegankelijk. In de collectie van het KIT is dat duidelijk te zien. Er komen foto’s in voor gemaakt door gewone mensen van alledaagse situaties. Door die terloopse kiekjes zonder duidelijke oorsprong ontbreekt wel veelal de kennis over de achtergronden ervan.

Groepsportretten 

De foto’s bevatten een ratjetoe aan alledaagse onderwerpen, zoals de afwas op de achterplaats van de woning en het doen van de was in de rivier. Bij het doorbladeren zie je ook dat sommige onderwerpen bijna als vanzelf terug keren. Er is sprake van groepsportretten op feestjes, in klaslokalen, in een moskee, van gevangenen aan de ketting met bewakers erbij.

Maar ook van een missverkiezing met jonge vrouwen op hoge hakken, waaronder een vrouw met een overduidelijk Europees uiterlijk. Die vrouwen worden in het onderschrift manis (zoetje) genoemd, vergelijkbaar met dushi op de Nederlandse Antillen, een woord dat ook in de Nederlandse straattaal terecht is gekomen. Het boek bevat een groepsportret gemaakt op een katholieke meisjesschool, in aanwezigheid van minimaal vijftig meiden en zes zusters.



Katholieke groepsportretten komen vaker voor in het boek. Vaak met negatieve bijschriften als: ‘Ik ben geen enkel meisje tegengekomen dat daar echt thuishoorde.’ Mogelijk een opmerking die enigszins gekleurd is vanwege de kennis van nu. Op veranda’s van huizen zitten mannen zonder de voorname grote gekrulde snorren die de bovenlip van de elite in Nederlands-Indië sierde. Veel personen hebben een Aziatisch uiterlijk (al staan er vaak blanke leraren voor de klas of is de vader in de familie duidelijk van Europese afkomst).

Door deze groepsportretten zie ik mijn eigen schoolfoto’s terug. Maar ook bij de bewoners van Rumah Kita werkt dat zo. De één voelt de hand van zijn moeder weer door z’n haren strijken, de ander denkt terug aan de de sociale samenstelling en machtsstructuren binnenshuis. Een volgende ruikt weer de weeïge geur van toen. Tevens opgenomen een groepsportret van Indo’s op motoren. Verderop in het boek nozems, eveneens op motoren, met de sigaret nonchalant uit de hoek van de mond hangend alsof we in de jaren ’50 aanbeland zijn. Maar ook hippies met gitaar en bloemen in het haar. Het lijkt alsof Indië zijn tijd vooruit was.



Straat en winkels

Groeps- en straatbeelden vloeien veelal in elkaar over. Straatbeelden in overvloed: de bioscoop, winkels, eethuisjes, straatventers. Blote kindertjes die soep eten met een lepel van een traditioneel geklede straatventer. De man die in zijn mooiste witte pak door een straat loopt waarin fietsen, handkarren, paard-en-wagens en kleine Chinese schoenenwinkeltjes te zien zijn.

Het zijn foto’s die veel vertellen over de producten, voertuigen, kleding en architectuur. Met Chinese, Maleise, Nederlandse, Engelse en Franse reclameteksten. Er is ook een groot aantal foto’s gemaakt van het interieur van de winkels; van een Chinese drogist tot wat bijna een stalletje te noemen is. Het zijn de foto’s die je nu nog steeds zou willen maken.

Familiefoto’s worden vaak gemaakt bij bijzondere gelegenheden. Het is waarschijnlijk daarom dat er veel spel en sport in het boek terug te vinden is, maar ook van verkleedpartijen door meiden en jonge mannen. Er wordt kwasti gespeeld – ‘zo’n typisch familiespel waar jong en oud aan mee kon doen’ – een soort slagbal met een plankje. Een foto van badminton, gemengd dubbel op blote voeten in een tuin, een volkssport die ook nu nog wordt gespeeld in Indonesië.

De elftalfoto van een onbekend voetbalteam met de Nederlandse oud-voetballers Simon Tahamata en Tscheu La Ling. Nee hoor, maar ze zouden het wel kunnen zijn. Ik zie een draaimolen, maar ook een reuzenrad. Je verwacht het niet op een Indische jaarbeurs. Dat sinterklaas een paar maal opduikt is minder verbazingwekkend; veel Nederlanders kunnen niet zonder de goedheiligman en die reist ze dan ook overal achterna. Zo wordt mijn beeld van de koloniale samenleving stukje bij beetje bijgesteld.

Bouwwerken en vervoer

Constructies en architectuur keren ook steeds terug. Een trein die zich op een inventief aangelegde spoorbrug een weg door de wildernis baant. De traditionele van bamboe vervaardigde bruggen doen bijna modern aan, maar de techniek (toeroen menoeroen) bestond al honderden jaren. Mooi ontworpen postkantoren in karakteristiek wit en de haven van Surabaya met de ‘Rotterdam-kade’. Bussen uit de jaren ’30 die een bergpas over rijden. Bij een mooie oude auto uit de jaren ’20 staat wordt vermeld dat er zo onkundig met de auto werd omgegaan dat de onbetrouwbare pronkbeesten een levensduur hadden van een paar maanden.

Het boek bevat vrij veel beeldmateriaal van buiten de stad. Drie jongetjes naast doerians (stinkvruchten) aan een boom, ernaast een familie die de vrucht eet. In het bijschrift een poging de smaak te beschrijven: ‘een mix van vanille, knoflook en oude kaas.’ Er komen verschillende jachtfoto’s voorbij. Ik zie een dode tijger, een krokodil en een wild zwijn (tjeleng), plus een olifant als trekdier. Maar ook een jongetje dat in een sprookjesbos in een slootje zit te turen.



Schepen mogen niet ontbreken in een boek over een archipel van duizenden eilanden: vissersschepen op het strand, radarboten op de rivier. Vanzelfsprekend passeren de schepen van de Koninklijke Pakket Maatschappij (KPM) verschillende malen de revue. Zij brachten post en waren voor het mens en handel de regelmatige verbinding tussen de buitengewesten met de grote stad. Die KPM maakt thans, na verschillende fusies, onderdeel uit van de Deense rederij Maersk.

Wat is het?

De opmerkingen bij de foto’s zijn poëtisch van aard. Vaak heeft de tekst niets met de foto zelf te maken, een voetnoot die iemand uit die tijd nu te binnen is geschoten. Zelf wil ik graag weten wat ik feitelijk zie. Soms ligt dat voor de hand, maar vaak ook niet. Wat castorolie eigenlijk is, wordt niet toegelicht bij de foto die ik eerder beschreef. Het wordt ook wel wonderolie genoemd en is nog steeds te koop, vind ik terug op internet.

Een simpele veerpont zet een auto over. Aan het kenteken met BU zou je kunnen zien waar hij geregistreerd staat, want verschillende steden hebben een eigen lettercode. Een mooi middel om foto's grofweg te lokaliseren. Ik heb BU niet kunnen vinden, maar aangezien die codes nog steeds gebruikt worden moet dat niet zo moeilijk zijn met kennis van het Indonesisch. Het zou veel foto's een plek geven ergens in de archipel.

Zo zijn er veel zinvolle aanvullingen te bedenken. Een mooi wit kantoor van de Nederlandse Lloyd staat voluit op de foto met nonchalant poserend personeel op de balkons en de straat ervoor. Het onderschrift gaat over armoede en niet over de Lloyd. Ook niet over de stad waar dit kantoor van het huidige Delta Lloyd stond. Dat is erg jammer en een gemiste kans.



Op pagina 166 een meisje dat ik herken. Het is Elly Maagdenberg op de veranda van het logement Haverkamp in Jakarta. Een andere foto van haar op die locatie verscheen in een eerder boek van het KIT (p. 129). Die viel me toen al op. Bij de foto in Tante Anin wordt vermeld: ‘[...] In de tuin van ons huis stond een toeriboom met vleesachtige witte bloemen die het goed in groentegerechten deden. Het was sowieso een tijd waarin nog allerlei bladeren en bloesems gebruikt werden in maaltijden. Ze zaten boordevol vitaminen en bestreden kwaaltjes.’

Een mooie tekst, maar op de foto is geen boom te zien. Wel een meisje dat we inmiddels kennen en een locatie die benoemd kan worden. (Vermoedelijk komen de foto's op pagina 204-205 uit hetzelfde fotoboek waaruit de foto van Elly komt.) Het is begrijpelijk dat de samenstellers kiezen voor een bepaalde opzet, maar het is tegelijk jammer dat niet een paar pagina’s zijn gebruikt voor beschrijving en toelichting. Hoewel veel foto’s via omzwervingen en zonder al teveel context in de archieven van het KIT terecht zijn gekomen, telt dat zeker niet voor allemaal.

Snoepwinkel

Het boek oogt als een snoepwinkel, zoveel beelden, ongeordend afgedrukt tussen twee kaften. Dat er niet voor een thematische aanpak gekozen is, vind ik goed verdedigbaar. Het had de poëzie uit het boek gehaald en zou al gauw tot verzakelijking leiden. Op deze manier doet het mij veel meer, een reis naar het verleden. Eigenlijk te veel en te terloops om samen te vatten, voor vrijwel iedere dag van het jaar een foto.

Het boek levert een waardevolle bijdrage aan de Nederlandse koloniale geschiedschrijving die nog steeds gevolgen heeft voor het hedendaagse Nederland. In Tante Anin en oom Tjoh gaat het om ‘ons’ Indië van vroeger, persoonlijk gemaakt door de vermelde associaties. Beelden bij verhalen van mensen die destijds in Nederlands-Indië leefden. Bovendien zijn veel thema’s universeel en zullen eveneens voor anderen herkenbaar zijn. Ook voor het begrip van het huidige Indonesië zijn ze waardevol.

Martin Broek

Geschreven voor Ravagedigitaal
Foto's uit besproken boek.

titel Tante Anin en oom Tjoh; Levende herinneringen aan verstilde Indische beelden
auteur Tjaal Aeckerlin
uitgever KIT Publishers
uitgave Paperback, 304 pagina’s (inkijkexemplaar)
isbn 978 94 6022 170 5
prijs € 29,50

vrijdag 26 oktober 2012

Foto's Nederlands-Indië op de manier van de Europeaan

Photographs of the Netherlands East Indies biedt een uitgebreide inleiding tot een van de belangrijkste collecties van de koloniale fotografie in de wereld. Het vierde deel in een serie van tien boeken die de collecties van het Tropenmuseum en de geschiedenis en verhalen die ermee verband houden bespreken.

Martin Broek

Vanaf mijn bureau staart een vrouw van het Batak Bora volk op Noord-Sumatra me aan. Ze is gefotografeerd in 1918, heeft mannelijke trekjes en lijkt dwars door de fotograaf heen te kijken. Een eeuw nadat de foto is genomen siert ze, traditioneel gekleed en met sieraden getooid, de cover van een onlangs verschenen boek over de fotocollectie Nederlands-Indië van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). Een genot om dit fotoboek te lezen en vooral om te bekijken. Photographs of the Netherlands East Indies bevat 120 foto's, slechts een fractie van de collectie van het Tropenmuseum. Die bestaat namelijk uit 2.645 historische fotoalbums, 325.000 foto's, 120.000 negatieven, 26.000 dia's en 10.000 andere objecten, zoals ansichtkaarten en doorzichtige plaatjes. De enorme collectie is volledig tot stand gekomen door schenkingen. De oudste prent stamt uit 1844. Het is een opgedirkte jongen die erbij staat alsof hij geschilderd wordt.


In 1873 werd de allereerste foto in de collectie opgenomen, een portret van botanist C.L Blume.


Foto's brengen mensen gemakkelijker bij je thuis dan een tekst. Dat is ook met dit boek het geval. Je merkt het al bij het eerste vluchtige doorbladeren, poserende mensen die jou aanstaren. Spontane foto's, zoals we nu veel maken, waren in het begin van de fotografie niet mogelijk; er was sprake van lange belichting en een uitgebreide voorbereiding. Het hele boek bevat slechts één kiekje. Het is Elly Maagdenberg, op de voorgalerij van pension Haverkamp in Jakarta. Maagdenberg werd geboren in 1921, de foto wordt gedateerd tussen 1932 en 1938.


Dit fotoboek past het Amsterdamse Tropeninstituut wonderwel. Het instituut is gevestigd in het grote, uit de koloniale tijd stammende gebouw, waarin ook het Tropenmuseum en het Tropentheater zijn gevestigd. Het museum haalt met exposities, activiteiten voor scholieren en de overbekende opstelling van kleine 'derde wereld' huisjes, werelden en mensen van ver weg dicht naar je toe. Het museum heeft zich in de loop der tijd ontwikkeld van een instelling in dienst van het koloniale beleid, bedoeld om het economische belang van de koloniën te onderstrepen, naar een instelling gericht op ontwikkelingsvraagstukken en met name op het overbrengen van daaraan gerelateerde onderwerpen (op kinderen). Een fotocollectie past daar goed bij. Ze past ook binnen de recente keuze van het museum om zich te richten op wereldcultuur, waarbij een balans wordt gezocht tussen koloniale collecties, etnografie, de culturele erfenis en moderne en populaire kunst.

Door Europeanen, voor Europeanen 

Het boek is meer dan de kaft aangeeft. Het biedt de lezer niet alleen een indruk van de fotocollectie over Nederlands-Indië, het is tevens een beschrijving van het ontstaan van een dergelijke collectie. Bijna een eeuw lang fotograferen in de tropen, van 1844 tot aan de Japanse inval, wordt belicht; de toegepaste techniek en de sociale omstandigheden erachter. In vogelvlucht laat het en passant veel aspecten zien van de Nederlandse koloniale tijd. Volledig is dat beeld niet, in deze omvang is dat onmogelijk. Ruim honderd foto's lijkt veel, maar het gaat om een eeuw fotografie in een uitgestrekte archipel en een scala aan mogelijke onderwerpen. Overigens is het jammer dat het boek geen kaartje bevat waarop zichtbaar is waar de foto's zijn gemaakt. Mijn eerste indruk is dat het vooral beelden zijn vanuit Sumatra, Java en Bali.

Ook fotografen komen in beeld. Zeker in de koloniale beginjaren betreft het veelal pioniers die kort na de belichting glasnegatieven moeten ontwikkelen. Het doet denken aan Jacob Olie, de man die eind 19e eeuw het Amsterdamse stadshart fotografeerde. Olie had een kleine actieradius waardoor zijn foto's vooral beelden rondom zijn woning op de Zandhoek bevatten. Fotografen in Indonesië bezaten vaak een studio in de stad. Toch gingen enkelen ook met mobiele studio's op pad. Enerzijds om de rijken in de eigen omgeving te fotograferen, anderzijds om het landschap, de infrastructuur of de lokale bevolking op de gevoelige plaat vast te leggen. Tijdens het lezen ga je ook beter naar de foto's kijken. Een foto van een huiskamer laat een mix van culturen zien, de begeleidende tekst verduidelijkt het beeld.


In de loop van de tijd worden de huizen qua stijl en inrichting Europeser en geslotener. Interieurs worden ook daarvoor al weinig in beeld gebracht. Waar het wel gebeurd zijn er zelden mensen op te zien. Binnen was vaak onvoldoende licht om niet-stilstaande objecten vast te leggen. De eerste foto's werden genomen door Europeanen voor Europeanen. Het beeldmateriaal was zeker in de begintijd een belangrijk middel om familie, vrienden en zakelijke partners in Nederland te laten zien hoe het hen in Indië verging. Op foto's verschijnen Indonesiërs vaak als entourage van hun heer, of als baboe (oppas) naast een kind. In 1888 verscheen de eerste Kodak-camera waardoor het maken van foto's eenvoudiger en de techniek voor een grotere groep toegankelijker werd. Het aantal amateurfotografen groeide gestaag, het aanbod van foto's nam toe. Nadat begin 20ste eeuw de economie in de archipel opbloeide en het aantal Europeanen navenant toenam, groeide het aantal fotografen nog sterker.


Opbouw


Het boek is Engelstalig en daarmee een aanvulling op de Nederlandstalige website waarop de foto's en beschrijvingen ook te vinden zijn. De opbouw is thematisch. De eerste twee hoofdstukken belichten de wijze waarop er gekeken wordt naar het historische beeldmateriaal uit Nederlands-Indië. Die kijk, de blik, dat perspectief, veranderde in samenhang met de politieke en bestuurlijke ideeën in Indië. In de tijd van het cultuurstelsel, toen het vrijwel uitsluitend een wingewest was met een kleine Europese bevolking, werd er anders gekeken dan in de periode toen de ethische politiek werd geadopteerd. Vanaf de eeuwwisseling werd de bevolking netter behandeld en nieuwe gebieden liefst goedschiks onder Nederlands bestuur geplaatst, terwijl een heel klein deel van de bevolking vaderlijk aan de Europese hand naar ontwikkeling werd gevoerd. Er ontstond zodoende meer ruimte voor een kritische blik.

De volgende hoofdstukken zijn opgebouwd rond de thema's officieel en sociaal leven, bedrijfsalbums, wetenschappelijke foto's, huiselijk leven en portretten. In al die hoofdstukken komt ook de collectievorming aan bod en wordt er beschreven hoe het Tropenmuseum aan zijn enorme verzameling foto's is gekomen. Ook de eigenaardigheden van gevers en fotografen worden besproken. Zoals die van de fotograaf Kassian Céphas, de eerste Indonesiër die professioneel fotograaf werd. Hij maakte prachtige foto's, maar ook eigenaardige. Zo liet hij zich in 1890, poserend bovenop de Boeddhistische 9e eeuwse tempel Borobudur, vast leggen door een medewerker.


Het fotograferen van diezelfde Borobudur was vijftig jaar eerder de eerste betaalde foto-opdracht in dienst van de overheid. Jurriaan Munnich legde de tempel in 1840 vast, maar diens missie mislukte. De Duitse fotograaf Adolph Schaefer deed hetzelfde in 1845, maar ook dat werd geen succes. Pas in de jaren '70 van de 19e eeuw leidde het werk van van achtereenvolgens Isidore van Kinsbergen en J.W. IJzerman tot goede resultaten. Die foto's speelden vervolgens een belangrijke rol in het overhalen van de overheid om de Oudheden van Java op te laten knappen en te onderhouden. De Borobudur behoort inmiddels tot het werelderfgoed.


Koloniaal geweld


Aan oorlogsgeweld valt niet te ontkomen als het gaat om Nederlands-Indië. Er zijn nogal wat militaire operaties geweest. Het boek bevat een paar oorlogsfoto's. Eén daarvan is zeer gruwelijk, vooral omdat hij een beeld laat zien dat op een filmset lijkt. Op de grond liggen lijken van een slachtpartij in Kuta Reh die plaats vond in 1904. Op de achtergrond staan marechaussees te kijken alsof het een jachtpartij betrof. De slachting leeft in Indonesië nog steeds. Begin oktober 2012 twittert een Indonesiër: “De tragedie van Kuta Reh door de meeste Nederlanders nog steeds herinnerd als iets wreed en sadistisch.” Of dat in Nederland ook zo is, mag worden betwijfeld.

Een andere foto toont Nederlandse soldaten die 'Hop naar Soekaboemi EN DAN NAAR HUIS' gaan, zoals de tekst luidt op de zijkant van de legerwagen waarop zij zitten. Het kan duiden op het feit dat ze er zin in hebben. Het kan ook betekenen dat de soldaten geen trek hebben de klus te klaren. Ze zouden daarmee onderstrepen dat naast de duizenden in Nederland, die weigerden als soldaat naar Oost-Indië te gaan, ook bij de uitgezonden troepen de moraal laag was. In de bijgaande tekst wordt vermeld dat legerfotografen de opdracht hadden het geweld niet vast te leggen voor het thuisfront.

bron: klik op foto
De Soekaboemi-foto werd aan het begin van de eerste politionele actie in 1947 gemaakt door legerfotograaf Cees Taillie. Politionele actie wordt in het boek aangeduid met de term 'Police Action', dat een stuk vriendelijker klinkt dan de Nederlandse term welke inmiddels een ruime betekenis heeft gekregen. Aangezien de Engelstalige uitgave voor een internationaal publiek bestemd is, zou enige toelichting niet hebben misstaan. In de inleiding wordt dit manco weliswaar aangestipt, maar bij een zo beladen begrip had iets meer zorgvuldigheid gepast. In de uitgebreide begeleidende tekst over fotograaf Taillie wordt op neutrale wijze vermeld dat de Nederlanders in de periode 1946-1949 hebben geprobeerd de situatie van voorafgaande de Tweede Wereldoorlog te herstellen. Als je goed leest dan constateer je dat dit met militaire macht is gebeurd.

Cees Taillie schaamde zich later zo voor zijn aanwezigheid in Indonesië, in 1945 onafhankelijk verklaard, dat hij overwoog zijn foto's te vernietigen. Gelukkig heeft hij dat niet gedaan en ze in 2004 aan het KIT geschonken.

Geweld komt ook voor in de vorm van straf. Tussen 1880 en 1895 kreeg een medewerker van een tabaksplantage op Sumatra zweepslagen. Het leverde een uitzonderlijk beeld op waarbij geen enkele vorm van protest zichtbaar is. "Als we de foto's moeten geloven dan was er geen sprake van burgerlijke ongehoorzaamheid", vermeldt de begeleidende tekst.


Armoede

Zowel de rijke Europese als de rijke Indonesische bevolking – met name de adel – kon zich fotografie permitteren. Het boek bevat dan ook vooral foto's met rijkdom. Toch zijn er ook verschillende foto's die een arm Nederlands-Indië laten zien. Zoals van een groep mensen in een Karo Batak huis, gemaakt tussen 1914 en 1918 door Tassilo Adam. Adam was een Duitse planter, amateur- en later professioneel fotograaf en filmer, die zoveel mogelijk van de verdwijnende batak samenleving wilde vastleggen.


Hij liet 150 foto's na die al begin vorige eeuw in de collectie van het KIT terecht kwamen. De mensen op de foto hebben allen de ogen gesloten. Dat komt door het felle licht van het verbrandende magnesiumpoeder dat dient als flits. Dergelijke foto's "onderstrepen voor de plaatselijke elite de eigen welvaart, moderniteit en meerderwaardigheid", zo lezen we. Nog opvallender is de foto van een rijtje arbeiderswoningen bij een plantage, genomen in de periode 1905-1915 door farmaceut dr. H.F. Tillema uit Semarang. De huisjes waren weinig beter dan die van arme Indonesiërs. Op de voorgrond een kapotte stoel en een haan, op de achtergrond een bananenplant die dient als voedselbron.


De duidelijk zichtbare armoede deed afbreuk aan het prestige dat Europeanen hoog wilden houden. Tillema was een sociaal bewogen man die door middel van foto's kritiek uitte op het koloniale bewind. Bij een foto van een pakketboot van de KPM vermeldt hij bijvoorbeeld: "Handel en verkeer plaveien de weg voor cholera tot in de verste hoeken."

Foto's werden niet alleen in opdracht gemaakt. Er was ook vraag naar beeldmateriaal om als ansichtkaart naar huis te sturen. Een mooie foto van een ambachtsman, een 'nobele wilde' in traditionele dracht of een mooie vrouw deden het goed als postkaart. Ze leveren een beeld van de inlander dat past bij de wensen van de Europese koper. De foto's zeggen minstens evenveel over de Europeanen die ze kochten als over de mensen die erop afgebeeld staan. Dit soort beelden zijn ook in een Nederlandse variant te vinden. De lantaarnopsteker van Katwijk, de visser uit Urk of de boer uit Hindelopen werden volgens hetzelfde stramien teruggebracht tot de in klederdracht gestoken mens. Je kan je afvragen wat de Indonesiërs zelf hadden vastgelegd als ze de middelen en mogelijkheden hadden gehad om dergelijke postkaarten te maken. In het boek wordt nogal een kwestie gemaakt van dit exotisme. Alsof menig Javaan ook nu nog de bewoner van Papua niet het liefst afschildert als een wilde met peniskoker.

Teuku Umar en Kartini

Zelf werd ik getroffen door de beelden van Teuku Umar en Kartini die bij het doorbladeren opeens van de pagina spatten.
Bron: klik op foto
Umar was een wonderlijke man die een dubbelrol speelde tijdens de strijd om Aceh. Op de foto wordt hij afgebeeld als Achese guerrilla. Volgens het boek is de foto genomen in 1881 (op internet wordt 1876 vermeld). Hij werkte zich later op in het koloniale leger nadat in 1883 een verdrag tussen Aceh en het koloniale bewind werd gesloten. In 1884 laaide de strijd weer op en nam Umar deel aan het neerslaan van de Achese opstand. In 1896 liep hij over en nam 800 handvuurwapens, 25.000 kogels en 18.000 dollar mee. In 1899 werd hij door de Nederlanders gedood. In het boek wordt nadrukkelijk betwijfeld of op de foto wel de bekende Teuku Umar wordt afgebeeld. Het zou een prachtige vondst zijn. Er is alleen een foto van hem bekend die vele jaren later werd gemaakt. Daarnaast wordt hij veelvuldig geportretteerd op geromantiseerde schilderijen.

Kartini is een van de bekendste Indonesische vrouwen. Een adellijke en enigszins tragische vrouw die zich heeft ingezet voor de minderwaardige positie waarin meisjes en vrouwen verkeerden en zich keerde tegen het gedwongen huwelijk waar ze zelf ook voor vreesde. Het boek bevat een mooi citaat van Kartini: "Was ik maar in staat geweest om te fotograferen, waardoor ik foto's had kunnen maken van onze mensen – op een manier die alleen ik kan doen, niet op de manier van de Europeaan. Er zijn zoveel dingen die ik wil laten zien in woorden en in beelden, zodat de Europeaan de ware beelden van ons Javanen kan zien." Kartini wordt afgebeeld samen met haar zussen Kardinah en Roekmini.


Erotiek

Het beeld van een met ontbloot bovenlijf en mooi ogend gevormde Balinese wordt door de schrijvers een erotische prent genoemd. Wat mij betreft gaat het hier om een vrouwenlichaam dat zich heeft losgezongen van de persoon zelf. Mogelijk komt dat ook door de duidelijk zichtbare nabewerking.


Opmerkelijk is ook de ruime datering van desbetreffende foto, tussen 1917 en 1940. Hij is gemaakt door Thilly Weissenborn, een vrouwelijke fotograaf met een eigen fotostudio, de zogenaamde Lux Studio in Garut, West-Java. Weissenborn staat bekend als een fotografe die graag etnische types fotografeerde en daarmee een geïdealiseerde romantische visie op Nederland-Indië vastlegde.

De foto van een meisje, gemaakt door Kassian Céphas, wordt eveneens erotisch genoemd. Geen moment kan ik me daarin mee laten gaan. De foto is ingekleurd op een manier zoals mijn vader een zwart-wit foto van mijn moeder in Egypte liet inkleuren. Het is een gestileerde potloodtekening van een mooi meisje geworden waar alle fotografische kraak-en-smaak uit verdwenen is. Toch is hij bijzonder. Dat komt doordat Céphas de foto van dichtbij heeft gemaakt waardoor de afstand kleiner wordt en de foto intiemer dan gebruikelijk in die tijd.


De meest erotische foto is die van een mooi gevormd mannenlijf op het strand. Misschien is het juist het verrassingselement een dergelijke foto in de collectie aan te treffen die er een extra lading aan geeft. De persoon is Dewa Ketut Beng Gunarsa, partner van amateurfotograaf Spies. Spies was de homoseksuele directeur van de Java Bank in Jakarta, fanatiek fotograaf en medewerker van de CIA. Hij werd in in 1963 in Laos vermoord door communistische soldaten.



Fysische antropologie


In het boek wordt ook aandacht besteed aan fysische antropologie en etnografie. Het betreft hier het meten van etnische eigenschappen van Indonesische volkeren. De slachtoffers van deze 'wetenschap' werden gefotografeerd, het liefst naast een meetlat. Als die niet voor handen was naast een onderzoeker. De afdeling die dit onderzoek voor zijn rekening nam, kreeg in 1953 geen personeel meer en werd in 1962 gesloten. "Geen foto uit de collectie is getraceerd. Aangenomen wordt dat ze verloren zijn gegaan." Toch start de schrijver een ethische discussie over de foto's die de collectie wél bevat. Ze zouden naar racisme rieken en worden niet langer van wetenschappelijke betekenis gezien. "Wat moeten we doen met deze foto's? Dat ze van wetenschappelijke en historische waarde zijn is onweerlegbaar, maar zouden we bij bestudering en publicatie van het beeldmateriaal kunnen stuiten op vergelijkbare problemen als bij de bestudering van menselijke overblijfselen? Zouden dergelijke fysische antropologische foto's, vaak verkregen onder dubieuze omstandigheden en verzameld met een specifieke doelstelling, online moeten worden gezet?" Er wordt gedacht aan teruggave. Maar aan wie? Ook is sprake van vernietiging. Mij doet een dergelijke discussie wat vreemd aan. Het zijn foto's en geen lichaamsdelen. Het zijn voorbeelden uit een 'wetenschappelijke' benadering van de bevolking van de veroverde koloniën. Het verbergen of zelfs vernietigen ervan is vooral het wegwerken van een walgelijke praktijk. Alleen al daarom moeten de foto's bewaard en openbaar toegankelijk blijven.

Kracht

Opvallend is de kracht van de gepubliceerde foto's. Ze vallen op door een heldere compositie en uitstraling. Het is beeldmateriaal dat ook nu nog tot de verbeelding spreekt. De meeste zijn meer dan een eeuw oud en zwart-wit, bruin of sepia. Ze tonen aan dat fotografie meer is dan techniek: het is ook kijken, een gevoel voor emotie en vorm.

Het boek biedt veel meer dan een impressie van de fotocollectie van het KIT. Het gaat voor een deel ook over de geschiedenis van de fotografie. De eerste fotografen maakten onder moeilijke omstandigheden hun beelden. De 120 foto's laten honderd jaar koloniale geschiedenis zien door de ogen van de fotografen en hun opdrachtgevers en het is geschreven door deskundigen die zich een weg hebben gebaand door stapels fotoboeken, losse foto's en daarbij behorende informatie. Het bevat een index, literatuurlijst en notenapparaat. Toch is het daarmee geen boek voor de vakbroeders geworden. De uitgebreide tekst geven de foto's context en daarmee extra kracht. Ga je naar Bali en aanschouw je de medische rituelen, dan kan je de priester die twee keer wordt afgebeeld vermoedelijk moeilijk uit je gedachten zetten.


Toch denk ik bij het woord Batak allereerst aan Tongam, de jongeman die destijds in Jakarta was ondergedoken terwijl ik de stad bezocht. Hij moest zijn voet laten genezen waarop een legerofficier de poot had neergezet van de stoel waarop hij zelf was gaan zitten. Daar kan geen foto tegenop. Wel is bij mijn beeld van de bataks het gezicht toegevoegd van de vrouw op de cover van Photographs of the Netherlands East Indies dat een waar geschenk is, met foto's die spreken.





Photographs of The Netherlands East Indies 

Auteurs: Janneke van Dijk, Rob Jongmans, Anouk Mansfeld, Steven Vink, Pim Westerkamp, Wimo Ambala Bayang

Uitgever: KIT Publishers

Uitgave: Hardcover, 120 pagina's

ISBN: 978 94 6022 193 4

Prijs: € 34,50





Geschreven voor en gedredigeerd door ravagedigitaal.org/
Foto's van collectie.tropenmuseum.nl tenzij anders vermeld

maandag 14 mei 2012

Paradijsvogels in de polder; Papoea's in Nederland

Dit jaar is het vijftig jaar geleden dat enkele honderden Papoea's naar Nederland vluchtten, vanuit Nederlands-Nieuw-Guinea. Zij zijn inmiddels, met vier generaties Papoea's, bijna geruisloos geïntegreerd, zonder hun afkomst te verloochenen.

Aan de prachtige eettafel van een bovenwoning in de Amsterdamse buurt de Pijp zit een grote man. In pak. Ik ben uitgenodigd door een vriend om te komen eten. Hij ook. Het is Viktor Kasiëpo, een leider binnen de Papoea-gemeenschap. Zijn vader is Markus Wonggor Kasiëpo, een van de twee vice-voorzitters van de Nieuw-Guinea Raad die april 1961 door Nederland werd opgericht.

Het is 1994 en Indonesië is volop in beweging. De bevolking is de economische neergang, de wanorde en corruptie beu. Een kleine groep wil ook van de politieke onvrijheid af en komt op voor onderdrukte volkeren. Viktor is die dag bij olieconcern Shell langs geweest. Vandaar dat pak. Maar wel met sandalen eronder waarin blote voeten steken. Hij was er om te praten over Papoea. Je weet immers maar nooit waar de onrust toe leidt. Ik zou hem nog vaker tegenkomen of horen op de radio, met zijn kalme stem, opkomend voor de bevolking van West-Papoea.

Geweld

Zelf zou ik vanaf die tijd regelmatig over West-Papoea schrijven. Ik zou leren over het vertrek van de Nederlanders, de volksraadpleging die Indonesië in 1969 hield onder 1.025 gecontroleerde stamhoofden, nadat velen van hen gedood of verdreven waren. Ik las hoe een land speelbal kan zijn in de internationale politiek, waarbij Nederland de boot miste en zijn laatste kolonie in de Oost verloor.

Via email-berichten volgde ik de strijd rond mijnbouwonderneming Freeport. Een strijd die zich richtte op arbeidsvoorwaarden, werkgelegenheid voor de lokale bevolking, compensatie voor landgebruik en tegen milieuverkrachting. Ik stuitte op de kwestie van de transmigranten. Dat zijn Indonesiërs van elders die bijvoorbeeld een lapje grond hebben gekregen om te bewerken. Maar ook de ambtenaren, politie, ondernemers en militairen zijn grotendeels mensen van buitenaf. Er wonen inmiddels meer migranten op West-Papoea dan dat er Papoea's wonen.

En ik las over het hijsen van de Papoea vlag, de Morgenster genaamd (vaak resulterend in arrestaties en geweld) en over de Organisasi Papoea Merdeka (OPM) die streed voor de vrijheid en onafhankelijkheid voor het westelijk deel van Irian.

De eerste Indonesische gouverneur van Irian schatte in dat tot het jaar 1969 zo'n 30.000 mensen werden vermoord. [1] Een enorm aantal, maar op een bevolking van ruim 300.000 inwoners zelfs onvoorstelbaar. De latere dictator Soeharto verdiende zijn sporen onder andere in de oorlog tegen de Nederlanders in Papoea. Zijn gevechtservaring hier droeg bij aan zijn macht die hem van 1965 tot 1998 president-dictator maakte. Het Indonesische leger en de politie trad onder diens regime met grof geweld op tegen de bevolking van West-Papoea en het nauwelijks bewapende verzet.

Voor een boek over wapenleveranties aan Indonesië schreef ik destijds: 'Robin Osborn, schrijver op het gebied van Indonesische militaire operaties in West-Papoea, verklaarde dat zonder wapens uit het Westen Indonesië de jungle te voet in zou moeten en de onafhankelijkheidsstrijders op gelijke voet zou moeten bestrijden. Kortom zonder helikopters uit het Westen, zonder Bronco vliegtuigen ontworpen om opstanden te bestrijden, zonder marineschepen voor kustbombardementen, was het onmogelijk geweest al de misdaden tegen de bevolking van West-Papoe te begaan.' [2]

Tot op de dag van vandaag duurt het geweld op Papoea voort. Nog dit jaar werden dorpen vernield en mensen verdreven en gedood. Ook de wapenleveranties vanuit het Westen gaan gewoon door.

Morele verplichting

Onlangs verscheen Paradijsvogels in de polder, een fotoboek over het leven van Papoea's in Nederland. Het bevat tien interviews en vooral heel veel foto's van 'Nederlandse' Papoea's. Bij de eerste keer doorbladeren stuit ik op de foto van Viktor. Hij is twee jaar geleden gestorven. Op de foto is hij ouder dan toen ik hem voor de eerste keer zag. Ik hoor zijn stem nog op de radio en ik zie hem nog zitten aan die tafel in de Pijp.

Het boek bevat tevens een interview met zijn dochter Inaria. Zij is strijdbaar als het gaat om West-Papoea: "Ze worden daar nog altijd achtergesteld, soms zelfs vermoord. Het voelt als een morele verplichting. Zij hebben daar de mogelijkheden niet om hun stem te laten horen, wij hier wel. Dan vind ik ook dat ik een steentje bij moet dragen. Onafhankelijkheid blijft het doel. Ik hoop dat ik het nog mee ga maken."

Inaria is begin veertig en zelf nog nooit in West-Papoea geweest. "Tot 2000 was het, voor mij, met mijn achternaam, vrijwel onmogelijk om er heen te reizen en daarna had ik er het geld niet voor", zegt ze tegen Eva Prins, die de interviews maakte. Dat klinkt wrang voor iemand die zich zo heeft ingezet en nog steeds inzet voor het land.

Een ander verhaal, over moeilijk overbrugbare afstanden, wordt door Jim Manusaway verteld. Hij ging naar de middelbare school in Jayapura, de huidige hoofdstad van Papoea. Dat lag op duizend kilometer afstand van zijn ouderlijk thuis en destijds zes weken reizen! Jim is tijdens zijn studie dan ook bijna niet meer thuis geweest. Dergelijke opmerkingen vergroten ongemerkt mijn beperkte begrip van het land. Schrijnend is de opmerking van Jim over zijn vader die in 1965 is overleden: "Ik weet vrijwel zeker dat hij is vermoord, maar ik heb het nooit kunnen bewijzen."

Identiteit

De interviews lezen vlot weg. Ze maken wel duidelijk waarom de Papoea's zo weinig zichtbaar zijn in Nederland. Veelal zijn ze in de jaren '60 naar Nederland gekomen als vluchteling of om te studeren. Het is niet zo'n grote groep. Ze leven verspreid over het land, zijn vaak goed geïntegreerd, hun geschiedenis is in Nederland vrij onbekend en ze trouwen vaak gemengd.

Pamela Pattynama, die het voorwoord voor het boek heeft geschreven, vestigt hier de aandacht op: "Het [boek] vertelt hoe individuen individu kunnen zijn, tot een groep kunnen behoren en zich kunnen mengen. De geschiedenis van de Papoea's is in Nederland relatief onbekend. Dit boek met zijn portretten en persoonlijke verhalen maakt de Papoea-gemeenschap in Nederland daarom los uit een culturele 'onzichtbaarheid'."

Frank Irving, die er pas recent achter kwam dat zijn vader een Papoea was, stelt nuchter vast dat identiteit voor een deel ook tussen je oren zit, "het is maar wat je gelooft. Dat vind ik een bevrijdende gedachte." Irving heeft als enige van de geïnterviewden ook een eigen artikel in het boek, over de vlaggen van Nederland en West-Papoea. Hij heeft niet zoveel met vlaggen, maar toch bewaart hij ze opgevouwen in een kast en komt ze daar een enkele keer tegen. Het zijn tastbare bewaarsels van zijn geschiedenis en identiteit.

Jim Manusaway wilde alles weten over Papoea en studeerde af als cultureel-antropoloog. Hij is wel blij dat hij in Nederland is gebleven. "Hier heb ik kunnen studeren, me kunnen ontwikkelen, dat was me daar niet gelukt." Nederland als vaderland en West-Papoea als moederland met waarden om trots op te zijn, dat is een terugkerende visie. Melvin Ireeuw heeft het nauwelijks over zijn Nederlandse kant. Hij liet een tattoo zetten met de Morgenster en een paradijsvogel. Een foto van zijn rug siert de voorkant van het boek. Het is de enige kleurenfoto.

Intiem

Het boek grijpt me aan. Zijn het de teksten over de Nederlandse Papoea's? Zijn het de foto's die Bodil Anaïs van hen maakte en waarop vriendelijk en innemende mensen staan? Het zal de combinatie zijn, maar de foto's brengen de mensen wel heel dicht bij. Zo dicht dat ze bij je binnen komen en dat je er wel over na moet denken.

De teksten helpen daarbij. Niet alleen de interviews maar ook het voorwoord en de inleiding van Nancy Jouwe (dochter van de andere vice-voorzitter van de Nieuw-Guinea Raad uit 1961, Nic Jouwe). En misschien komt het juist wel omdat de groep Papoea's in Nederland zo klein is, zo'n 1.500 tot 2.000 personen. Het maakt het boek intiem. En vooral daarom is het de moeite waard om het tot je te nemen.

Wat ik dan mis is een inhoudsopgave. Al zou er alleen maar een overzicht in staan van de pagina's met tekst. De bezwaren daartegen liggen voor de hand. Het gaat niet alleen om de tekst, maar zeker ook om de foto's. Doordat mensen moeten zoeken naar tekst, komen ze de illustraties vanzelf tegen. Ik merk dat ik voor het lezen en het bekijken van de foto's dan ook een andere instelling nodig heb. Soms wil ik alleen lezen of kijken, en soms wil ik beide combineren.

Het fotoboek bevat tevens een korte beschrijving van de geschiedenis en politieke verwikkelingen binnen West-Papoea. Als bijlage is een tijdsbalk opgenomen. Hierin gaapt een groot gapend gat tussen 1969 en 1991. Ik zou willen weten hoe dat komt. Er zit ook weer een gat tussen 1991 en 1999. Waren de ontwikkelingen in die periode soms niet belangrijk genoeg, en waarom dan niet?

Papoea's in Nederland zijn door het boek in elk geval dichterbij gekomen. Nu nog zo'n boek over Papoea's in West-Papoea zelf, maar dat zal voorlopig nog niet mogelijk zijn. Daarvoor is de Indonesische onderdrukking van de Papoea's nog te groot.

voetnoten:
1. West Papua: The Obliteration of a People, Tapol Carmel Budiardjo en Liem Soei Liong, 1988 (3e druk);
2. Indonesia; arms trade to a military regime, European Network Against Arms Trade, juni 1997.

titel Paradijsvogels in de polder. Papoea’s in Nederland
auteurs Nancy Jouwe, Eva Prins en Bodil Anais (fotografie)
uitgave Paperback, 96 pagina's
uitgever KIT Publishers i.s.m. Kosmopolis Utrecht
prijs € 17,50
isbn 978 94 6022 185


Bespreking geschreven voor RavageDigitaal

vrijdag 14 januari 2011

Op de foto's Special Forces uit Indonesie

Nederland leverde enige jaren geleden vier kleine fregatten aan Indonesië. Het was bij de Campagne tegen Wapenhandel mijn taak de kritiek hierop zo helder en krachtig mogelijk naar voren te brengen. Met hulp van groepen in het hele land, parlementsleden, plaatselijke filaalhouders van de coöperatieve Rabobank, activisten, NGO's etc. kwamen we een eind. Maar net niet ver genoeg. Op mijn anonieme blog van destijds (wapens en andere ellende) vond ik deze tekst en foto's:

Gelukkig zijn de Nederlandse schepen niet geschikt om deze mannen-uit-een-stuk te vervoeren. Tenminste dat vinden politici. De PvdA vond controle achteraf van de inzet van korvetten daarom dan ook bij nader inzien volstrekt overbodig. De argumentatie die tot dit standpunt leidde was hoogst wonderlijk. Het waren geen technische argumenten die de doorslag gaven. Maar een kwestie van handhaving.
Je kan voorwaarden aan het gebruik stellen, maar omdat Indonesië zich er in eerdere gevallen niet aan hield is dit niet zinnig. Het lijkt erop alsof met de export van de schepen, de straffeloosheid niet de facto maar wel in de praktijk wordt geïmporteerd en zelfs wordt gehonoreerd. Uiterst merkwaardig. Weg meerderheid.

(Een aantal jaren later zou een ambtenaar vertellen dat ze hun uiterste best hadden gedaan de PvdA op de 'juiste' gedachten te brengen.)

Landing met zodiac (Voor de Nederlandse korvetten worden die gemaakt in Zeeland) Tijdens landing. Op de achtergrond een Zodiac. Voor de Nederlandse korvetten worden die gemaakt door De Wolf. Op de pagina van de Campagne tegen Wap[enhandel nog twee foto's met marineschepen vol Nederlandse wapentechnologie op de achtergrond (de KRI Todak en KRI Hadjar Dewantara) tijdens een landing met Zodiacs. Maar de Nederlandse wapensystemen zullen nu in de toekomst alleen nog voor goede doelen gebruikt worden. Laten we het verleden toedekken (daar zijn Nederlanders goed in als het om Indonesie gaat).