Posts tonen met het label ravagedigitaal. Alle posts tonen
Posts tonen met het label ravagedigitaal. Alle posts tonen

zaterdag 22 juni 2013

Grondstoffenroof

Het leegplunderen van Afrika is niet iets van van vandaag en gisteren. Raf Custers heeft de afgelopen decennia daarvan beschreven, waarbij de nadruk wordt gelegd op de ontwikkelingen in Congo.

Half juni berichtten de media over de fusie tussen de twee Canadese uranium mijnbouwmaatschappijen Mega Uranium en RockgateCapital Corporation. In de zijlijn van het nieuws was even aandacht voor de optie die Rockgate heeft in Zuidwest Mali. Het bedrijf bezit het volledige recht op drie gebieden met een enorme oppervlakte van 225 km² welke uranium, zilver en koper bevatten. Een studie naar de mogelijkheden zal eind 2013 afgerond zijn.

Ik heb net het boek Grondstoffenjagers van Raf Custers uit en vraag me daardoor meteen af hoe de contracten eruit zien. Wat houdt Mali er aan over, behalve vervuiling en een leeggeroofd gebied? Zou er gebruik kunnen worden gemaakt van de voordelige regeling in Mali, waarbij mijnbouwbedrijven de eerste vijf jaar zijn vrijgesteld van belastingen waardoor een premie kan worden gezet op het binnen een paar jaar leeghalen van een mijn?

Schaarste

'Luxe vreetmaterialen', zo noemt Custers de grondstoffen die worden toegepast. Zo bevat een auto een zestigtal uiteenlopende materialen, de meeste van minerale oorsprong. Als ik even over mijn bureau heen kijk in mijn kamer zie ik koper, zink en aluminium. Welke materialen mijn computer en telefoon bevatten, weet ik niet eens. Zo'n telefoon is bovendien een wegwerpproduct, maar ook daar vallen grondstoffen uit te halen.

Recyclebedrijven brengen in verhouding meer edele metalen voort dan goud- of platinamijnen: per ton ruw erts tref je in de mijnen 5 gram goud aan, maar een ton schakelborden van pc's bevat al gauw 200 tot 250 gram. Een ton telefoons levert zelfs 300 tot 350 gram goud op. Een ton autokatalysatoren bevat 2 kg platina. Recyclebedrijven zien er niet voor niets heil in deze waardevolle stoffen eruit te halen.

De vraag naar mineralen neemt steeds meer toe. Volgens Custers is het de olie van de toekomst. Mogelijk. Al deel ik niet zijn optimisme dat olieproducten minder gevraagd zullen worden en mineralen die positie overnemen. Wel wordt de toegang tot minerale grondstoffen steeds belangrijker. Volgens Custers bezet Afrika een sleutelpositie in de mondiale grondstoffenstroom.

Het is om die reden dat Africom, het Amerikaanse militaire commando, zich in Afrika steeds verder uitbreidt. Gek genoeg wordt dit commando maar één keer vermeld in het boek van ruim 250 pagina's. De auteur richt zich vooral op de duistere wegen van de mijnbouw zelf, niet op de harde hand die de onzichtbare hand van de 'vrije' markt kan bijsturen indien 'nodig'.

On the road

Custers reisde juni 2008 vanuit Italië naar Tanger in Marokko. Hij bezocht er protesterende lokale vissers die hun gronden leeggevist zien, maar te maken hebben gekregen met de harde hand van de Marokkaanse koning als ze voor hun rechten opkomen. De vissers willen een stuk van de opbrengst terugkrijgen, 'maar zo zit economie en politiek niet in elkaar. Als het volk niet op tafel slaat, heeft het niet veel te zeggen', doceert Custers een oude les. Hij schudt ze uit de losse pols per dozijn het boek in.

Custers trok vervolgens zuidelijker, naar de haven waar het Marokkaanse fosfaat het land verlaat. Het wingebied, de Westelijke Sahara – in 1974 omschreven als het rijkste gebied van Noordwest Afrika – blijft dor, evenals grote delen van Marokko. De mineralen bezorgen andere landen een bloeiende landbouw. De vraag naar biomassa stuwde de vraag en prijs van fosfaat op. Marokko breidt de winning daarom uit. Het heeft een grote Franse lening gekregen en werkt samen met het Amerikaanse bedrijf Bunge aan een kunstmestfabriek, voor de export.

In Mali ontmoette hij allereerst stakende mijnwerkers uit de goudmijnen van Morila. Ze werken lange dagen maar hun premies worden hen onthouden. Morila wordt beheerd door Société Anonyme Morila, dat onderdeel uitmaakt van de Franse bouwgroep Bouygues. Eenvoudig zijn eigendomsverhoudingen nooit, ook hier niet. SA Morila is voor 40 procent in handen van twee mijnbouwondernemingen uit Zuid-Afrika, Randgold en AngloGold. Mali is voor 20 prcent eigenaar.

Het ontrafelen van bedrijfsstructuren is een constante in het boek. Dat is noodzakelijk voor het begrijpbaar maken van de verbanden en achtergronden van de grondstoffenroof. Randgold begon met een concessie en verkocht vervolgens de helft voor 100 miljoen euro aan AngloGold. Een makkelijk verdiende winst van 100 miljoen. De Malinese staat is de zwakke schakel in de keten van goudwinning. Dat blijkt o.a. uit de verzuchting van de minister van Financiën in 2008 in het parlement: "Alleen de mijnbouw firma's weten hoeveel goud ze produceren."

Mali zette eind jaren '90 in op grootschalige goudmijnbouw om de exportsector van het land te versterken. Afspraken over arbeidsrechten en het voorkomen van milieuvervuiling werden gemakshalve vergeten. De onteigening van lokale bewoners werd niet geregeld. Hoe met kinderarbeid om te gaan? Geen woord. AngloGold heeft wel een cyanide-verdrag ondertekend, maar Randgold, mede-eigenaar van de mijn, niet. Zo zijn er altijd mazen te vinden als er geen scherpe wetgeving bestaat, zeker in zwakke staten.

Custers vindt dat er meer aan kleinschalige traditionele mijnbouw gedaan moet worden. Dat kan genoeg opleveren aan goud voor toepassingen waar het moeilijk kan worden vervangen. Hebben we meer goud nodig, dan kan beter de voorraad van de Nederlandse Bank worden omgesmolten. De Malinese stakers waren in 2008 hun geloof in de overheid verloren. De minister nam het tijdens hun strijd op voor de investeerders en niet voor de stakers. 'Het reizend goudcircus keert Mali langzaam de rug toe', constateert Custers.

Congo

In Lulingu (Oost-Congo) bezocht hij een project waar de lokale bewoners 1.300 dollar samen hadden gebracht om de oude waterkrachtcentrale te kunnen repareren. Het zal best een fors bedrag zijn geweest, maar tussen de miljardencontracten die de pagina's vullen is het zeer bescheiden.

'Congo schuift op, van een land in oorlog maar een land in opbouw'. Met deze woorden begint Custers het deel over over Congo. Die hoopvolle grond spoelt onder je voeten vandaan als het gaat over de Canadese goudmijnbouwonderneming Banro die de concessies voor dertig jaar gewoonweg eigendommen noemt en met arrogantie stelt dat ze ook eindeloos zullen zijn, want ze zijn opnieuw verlengd.

Er werken bij Banro geen lokale bewoners, het bedrijf bouwt een energiecentrale alleen voor zichzelf. De lokale arbeidskrachten die er zijn, werken in de beveiliging en verdienen tien maal minder dan de buitenlanders. Custers: 'De opbrengsten vloeien naar investeerders in het verre buitenland, die hier nooit een voet aan de grond zullen zetten. 'Banrostan' is een eiland van welstand, in een zee van onderontwikkeling.'

In 2007 licht de Congolese staat Banro door. Het bedrijf houdt even haar hart vast, maar komt er goed vanaf met een minimale compensatie. Congo kan rekenen op 4 procent van de netto winst en Banro zal een royalty van 1 procent op de goudopbrengsten betalen. Ook andere bedrijven krijgen met een doorrekening te maken. De regering van Congo bekijkt zestig eerder afgesloten mijnbouwcontracten waarbij ze zich afvraagt of ze er zelf voordeel van heeft.

Vanaf april 2007 worden de contracten verdeeld in drie categorieën: A = goed, B = heronderhandelbaar en C = annuleren. De laatste groep telt 22 contracten. Categorie B is goed voor de rest, 38 contracten. Geen enkel contract wordt goed bevonden. De herwaardering begint nadat zelfs de Wereldbank vast heeft gesteld dat Congo zijn reserves op een dusdanige manier verspeelt dat het niet redelijk meer is. Het onderzoek levert Congo meteen al 307 miljoen dollar aan achterstallige betalingen op.

Maar de hardste noten moeten dan nog gekraakt worden. Custers beschrijft die strijd tot in detail. Het gaat om de Canadese firma First Quantum Minerals (FQM) en het Zweeds-Amerikaans-Congolese Vennootschap Tenke Fungurume Mining (TFM). Beide bedrijven zijn bezit van partijen uit onder andere Zuid-Afrika, de VS en Canada. Zelfs de Wereldbank heeft een aandeel van 7½ procent in FQM.

TFM heeft Belgische directeurs in dienst. Congo overspeelt zijn hand bij deze herwaardering. TFM is meer dan een mijnbouwonderneming: 'Wie Tenke Fungurume controleert, heeft een hefboom met directe invloed op de kopermarkt.' De bedrijven vechten terug – volgens de FinancialTimes in het geval van TFM met steun van de Amerikaanse overheid. Congo gaat akkoord met een zwak aftreksel van wat het oorspronkelijk vroeg. De westerse greep op de grondstoffen is nog steeds stevig.

China

Het duurt lang voordat China wordt genoemd. In de media lijkt het welhaast alsof het Aziatische continent inmiddels de enige speler is op de Afrikaanse grondstoffenmarkt. Bij Custers lijkt pagina's lang het tegenovergestelde het geval. Dat de grootmacht in grondstoffen geïnteresseerd is, ontkent de schrijver overigens niet. China blijkt de grootste koper van aluminium ter wereld, 41 procent van de totale vraag in 2010, aldus Custers in een hoofdstuk over aluminiumsmelterij in Zuid-Afrika.

Custers ziet juist de voordelen van de new kid in town: 'De opkomst van de Chinese draak maakt het oude Europa radeloos en het jonge Afrika assertief.' China rooft geen grondstoffen, ze betaalt ervoor, sluit contracten af en versterkt zodoende de positie van Afrika. De doorrekening in 2007 is er een voorbeeld van. De auteur heeft ook kritiek: 'Duurzaam beheer van grondstoffen is niet China's grootste talent.' Mijn gedachten gaan uit naar het Chinese optreden in andere landen, maar visies op zijn kop zetten is een goed ontwikkeld talent van de schrijver.

China heeft – weinig duurzaam – tot voor kort zijn eigen grondstoffen verkocht. 'De VS lieten hun eigen reserves liggen en importeerden in 1999-2000 al 90 procent van de zeldzame aardmineralen rechtstreeks of onrechtstreeks vanuit China', zo haalt Custers het mineralen jaarboek 2010 van de U.S. Geological Survey aan. In 2006 stelde China exportquota in waarna je de poppen aan het dansen had. De prijzen stegen en de EU en VS stapten met een klacht naar de Wereld Handels Organisatie (WHO).

China heeft ook Congo weten te vinden. Beide landen tekenden in september 2007 een protocol voor economische samenwerking. Het gaat hierbij allereerst om de aanleg van infrastructurele projecten die door Congo worden bepaald. Deze worden betaald met een deel van de opbrengsten die een Chinees-Congolees bedrijf haalt uit mijnbouw op een viertal consessies. De winsten worden na  afbetaling verdeeld na ratio van investeringen. Een derde daarvan gaat naar Congo, twee derde naar China.

Custers fileert het protocol en de opvolgers ervan. Ze zien er op het eerste gezicht lucratiever uit dan de overeenkomsten die ik eerder in het boek tegenkwam met Canadese en Amerikaanse mijnbouwgiganten. Het protocol komt niettemin onder internationaal vuur te liggen. Het gevolg is dat de investeringen in de infrastructuur gehalveerd zullen worden. Tegelijkertijd is ook sprake van een versterking van de Congolese situatie. 'Hebben de Chinese ondernemingen Congo gerold?', zo tempert Custers zijn eigen enthousiasme voor de Chinese inbreng lichtelijk. De vraag is nog niet gesteld of hij masseert hem meteen weer weg.

Kritiek op boycot

Het slot van Grondstoffenjagers staat in het teken van kritiek op de boycot van Congolese mineralen, omdat de opbrengsten ten goede komen aan de oorlogsvoering. Custers maakt duidelijk dat deze boycot zeker niet alleen door ethische motieven ingegeven is. 'Ethische prietpraat', zo omschrijft hij het. Bedrijven zoals de Canadese firma Commerce Resources Corporation hebben zelfs baat bij de boycot. Ze kunnen zich zo een groter deel van de markt verwerven en door het geringere aanbod liggen de prijzen hoger.

Custers schuwt het niet om heilige huisjes omver te trekken. Belangrijker voor hem is dat de boycot Congo zelf in de problemen brengt. Custers houdt van het land, dat merk je in dit deel van boek het sterkst. Niet van het land dat ogenschijnlijk wordt bestuurd door warlords, ook niet van het land dat een strategisch belang heeft, maar van het Congo van de mensen. Hij ziet dat westerse bemoeienis, en vooral Amerikaanse, het land meer kwaad doet dan goed. "Willen ze soms dat mensen zich aan gaan sluiten bij een militie?", vraagt John Kanyoni, een jurist in de mijnbouwsector, zich af.

Niet alleen banen verdwijnen, maar ook de middelen om de overheid en het land op orde te krijgen. Congo heeft bijvoorbeeld een programma voor stabilisering en reconstructie in oorlogsgebieden (STAREC). Dat programma kon zich verheugen in bijvoorbeeld de steun van de observatiemissie van de Verenigde Naties (MONUC). En dan biedt het land ook nog plaats aan de Internationale Conferentie van Landen van de Grote Meren-regio (ICGLR) waarbij elf landen zijn aangesloten.

Juni dit jaar kwam de ICGLR in Kampala bijeen om een oplossing te zoeken voor de rebellen van M23 die actief waren in Oost-Congo. De bijeenkomst werd gesteund door EU en VN. Custers: 'ICGLR-landen vullen hun concepten nuchter in, zonder het hysterische gekrijs van Enough. […] Een concreet project is om een Independent Mineral Chain Auditor (IMCA) op te richten. Een supranationale 'inspecteur-generaal' die in opdracht van de elf lidstaten naar de mijnen en de commercialisering van mineralen zou kijken.'

Enough is een NGO die onder andere door John Pendergast is opgezet. Pendergast is gepokt en gemazeld in de Afrikaanse politiek van de Democratische Partij van de Verenigde Staten. Hij adviseerde eerder de presidenten Clinton en Obama en minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton. Enough zette zich in voor een boycot van de mineralen van Congo. 'Met succes', stelt Custers, 'want tegen Congo's export van mineralen is een feitelijk embargo ingesteld. Humanitair? Tienduizenden mijnwerkers zijn de dupe.'

De doelstelling van Enough is het losweken van Oost-Congo uit handen van de centrale overheid en het veiligstellen van de minerale bodemschatten voor het westen, meent Custers. Alles wat Pendergast en zijn Enough doen en denken kan op zijn minachting rekenen. In plaats van gebalanceerde journalistiek bedrijft hij hier propaganda.

Uitverkoop

Grondstoffenroof is het thema van het boek. Custers schrijft in dienst van de minder bedeelden en zet mechanismen uiteen die hun belang in de weg staan, vanuit het gezichtspunt van de mijnbouw. Het boek is rijk aan feiten en materialen. Custers laat doorgaans die feiten voor zichzelf spreken.

Maar ook zijn visie: 'De [wereld]bank hoort in arme landen voor ontwikkeling te zorgen. Maar duwt beslissingen door die juist het tegengestelde resultaat hebben. Dat gebeurde ook toen, met een nieuw plan voor de mijnsector. In 1992 publiceerde de Wereldbank namelijk een strategie voor de sector van mijnen in Afrika. […] de echte boodschap was dat de staat moest opkrassen.' Die privatisering leidde in het toenmalige Zaïre tot een uitverkoop, waarbij rijkdom verdween in de zakken van president Mobutu en zijn generaals, maar vooral toch ook in de zakken van de buitenlandse ondernemingen.

Af en toe betrekt Custers zonder bewijs stellingen die bedrijven in diskrediet brengen. Het mag voor de hand liggen dat ze mazen in de wet zoeken en zo voordelig mogelijk hun mineralen exporteren door slinkse trucs toe te passen, bijvoorbeeld door onkosten te overschatten en opbrengsten te onderschatten. (p. 149) Als je dit niet aan kunt tonen, dan kan je het beter niet opschrijven. Ook zonder die suggestie kan je duidelijk maken dat bedrijven die royalty's moeten betalen op gedolven mineralen, gecontroleerd moeten worden.

Het leegplunderen van Afrika is niet iets vanvan vandaag en gisteren. Het proces is al ruim een eeuw aan de gang. Custers heeft de afgelopen decennia daarvan beschreven, waarbij de nadruk wordt gelegd op de ontwikkelingen binnen Congo. Mijnbouwondernemingen uit de hele wereld proberen een slaatje te slaan uit de rijkdommen van het continent. Dat de Afrikanen delen in de natuurlijke rijkdom van hun land blijft intussen een toekomstdroom, stelt Custers al bij aanvang van het boek.

Maar wie neemt de concessies van de nieuwe Canadese uraniumreus Rockgate in Zuidwest Mali onder de loep?

Martin Broek

titel Grondstoffenjagers
auteur Raf Custers
uitgever EPO, 2013 isbn=9789491297427
uitgave paperback (15 x 22,5 cm) - 264p.
isbn 9789491297427
prijs € 21.50

Geschreven voor Ravage-webzine

vrijdag 26 oktober 2012

Foto's Nederlands-Indië op de manier van de Europeaan

Photographs of the Netherlands East Indies biedt een uitgebreide inleiding tot een van de belangrijkste collecties van de koloniale fotografie in de wereld. Het vierde deel in een serie van tien boeken die de collecties van het Tropenmuseum en de geschiedenis en verhalen die ermee verband houden bespreken.

Martin Broek

Vanaf mijn bureau staart een vrouw van het Batak Bora volk op Noord-Sumatra me aan. Ze is gefotografeerd in 1918, heeft mannelijke trekjes en lijkt dwars door de fotograaf heen te kijken. Een eeuw nadat de foto is genomen siert ze, traditioneel gekleed en met sieraden getooid, de cover van een onlangs verschenen boek over de fotocollectie Nederlands-Indië van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). Een genot om dit fotoboek te lezen en vooral om te bekijken. Photographs of the Netherlands East Indies bevat 120 foto's, slechts een fractie van de collectie van het Tropenmuseum. Die bestaat namelijk uit 2.645 historische fotoalbums, 325.000 foto's, 120.000 negatieven, 26.000 dia's en 10.000 andere objecten, zoals ansichtkaarten en doorzichtige plaatjes. De enorme collectie is volledig tot stand gekomen door schenkingen. De oudste prent stamt uit 1844. Het is een opgedirkte jongen die erbij staat alsof hij geschilderd wordt.


In 1873 werd de allereerste foto in de collectie opgenomen, een portret van botanist C.L Blume.


Foto's brengen mensen gemakkelijker bij je thuis dan een tekst. Dat is ook met dit boek het geval. Je merkt het al bij het eerste vluchtige doorbladeren, poserende mensen die jou aanstaren. Spontane foto's, zoals we nu veel maken, waren in het begin van de fotografie niet mogelijk; er was sprake van lange belichting en een uitgebreide voorbereiding. Het hele boek bevat slechts één kiekje. Het is Elly Maagdenberg, op de voorgalerij van pension Haverkamp in Jakarta. Maagdenberg werd geboren in 1921, de foto wordt gedateerd tussen 1932 en 1938.


Dit fotoboek past het Amsterdamse Tropeninstituut wonderwel. Het instituut is gevestigd in het grote, uit de koloniale tijd stammende gebouw, waarin ook het Tropenmuseum en het Tropentheater zijn gevestigd. Het museum haalt met exposities, activiteiten voor scholieren en de overbekende opstelling van kleine 'derde wereld' huisjes, werelden en mensen van ver weg dicht naar je toe. Het museum heeft zich in de loop der tijd ontwikkeld van een instelling in dienst van het koloniale beleid, bedoeld om het economische belang van de koloniën te onderstrepen, naar een instelling gericht op ontwikkelingsvraagstukken en met name op het overbrengen van daaraan gerelateerde onderwerpen (op kinderen). Een fotocollectie past daar goed bij. Ze past ook binnen de recente keuze van het museum om zich te richten op wereldcultuur, waarbij een balans wordt gezocht tussen koloniale collecties, etnografie, de culturele erfenis en moderne en populaire kunst.

Door Europeanen, voor Europeanen 

Het boek is meer dan de kaft aangeeft. Het biedt de lezer niet alleen een indruk van de fotocollectie over Nederlands-Indië, het is tevens een beschrijving van het ontstaan van een dergelijke collectie. Bijna een eeuw lang fotograferen in de tropen, van 1844 tot aan de Japanse inval, wordt belicht; de toegepaste techniek en de sociale omstandigheden erachter. In vogelvlucht laat het en passant veel aspecten zien van de Nederlandse koloniale tijd. Volledig is dat beeld niet, in deze omvang is dat onmogelijk. Ruim honderd foto's lijkt veel, maar het gaat om een eeuw fotografie in een uitgestrekte archipel en een scala aan mogelijke onderwerpen. Overigens is het jammer dat het boek geen kaartje bevat waarop zichtbaar is waar de foto's zijn gemaakt. Mijn eerste indruk is dat het vooral beelden zijn vanuit Sumatra, Java en Bali.

Ook fotografen komen in beeld. Zeker in de koloniale beginjaren betreft het veelal pioniers die kort na de belichting glasnegatieven moeten ontwikkelen. Het doet denken aan Jacob Olie, de man die eind 19e eeuw het Amsterdamse stadshart fotografeerde. Olie had een kleine actieradius waardoor zijn foto's vooral beelden rondom zijn woning op de Zandhoek bevatten. Fotografen in Indonesië bezaten vaak een studio in de stad. Toch gingen enkelen ook met mobiele studio's op pad. Enerzijds om de rijken in de eigen omgeving te fotograferen, anderzijds om het landschap, de infrastructuur of de lokale bevolking op de gevoelige plaat vast te leggen. Tijdens het lezen ga je ook beter naar de foto's kijken. Een foto van een huiskamer laat een mix van culturen zien, de begeleidende tekst verduidelijkt het beeld.


In de loop van de tijd worden de huizen qua stijl en inrichting Europeser en geslotener. Interieurs worden ook daarvoor al weinig in beeld gebracht. Waar het wel gebeurd zijn er zelden mensen op te zien. Binnen was vaak onvoldoende licht om niet-stilstaande objecten vast te leggen. De eerste foto's werden genomen door Europeanen voor Europeanen. Het beeldmateriaal was zeker in de begintijd een belangrijk middel om familie, vrienden en zakelijke partners in Nederland te laten zien hoe het hen in Indië verging. Op foto's verschijnen Indonesiërs vaak als entourage van hun heer, of als baboe (oppas) naast een kind. In 1888 verscheen de eerste Kodak-camera waardoor het maken van foto's eenvoudiger en de techniek voor een grotere groep toegankelijker werd. Het aantal amateurfotografen groeide gestaag, het aanbod van foto's nam toe. Nadat begin 20ste eeuw de economie in de archipel opbloeide en het aantal Europeanen navenant toenam, groeide het aantal fotografen nog sterker.


Opbouw


Het boek is Engelstalig en daarmee een aanvulling op de Nederlandstalige website waarop de foto's en beschrijvingen ook te vinden zijn. De opbouw is thematisch. De eerste twee hoofdstukken belichten de wijze waarop er gekeken wordt naar het historische beeldmateriaal uit Nederlands-Indië. Die kijk, de blik, dat perspectief, veranderde in samenhang met de politieke en bestuurlijke ideeën in Indië. In de tijd van het cultuurstelsel, toen het vrijwel uitsluitend een wingewest was met een kleine Europese bevolking, werd er anders gekeken dan in de periode toen de ethische politiek werd geadopteerd. Vanaf de eeuwwisseling werd de bevolking netter behandeld en nieuwe gebieden liefst goedschiks onder Nederlands bestuur geplaatst, terwijl een heel klein deel van de bevolking vaderlijk aan de Europese hand naar ontwikkeling werd gevoerd. Er ontstond zodoende meer ruimte voor een kritische blik.

De volgende hoofdstukken zijn opgebouwd rond de thema's officieel en sociaal leven, bedrijfsalbums, wetenschappelijke foto's, huiselijk leven en portretten. In al die hoofdstukken komt ook de collectievorming aan bod en wordt er beschreven hoe het Tropenmuseum aan zijn enorme verzameling foto's is gekomen. Ook de eigenaardigheden van gevers en fotografen worden besproken. Zoals die van de fotograaf Kassian Céphas, de eerste Indonesiër die professioneel fotograaf werd. Hij maakte prachtige foto's, maar ook eigenaardige. Zo liet hij zich in 1890, poserend bovenop de Boeddhistische 9e eeuwse tempel Borobudur, vast leggen door een medewerker.


Het fotograferen van diezelfde Borobudur was vijftig jaar eerder de eerste betaalde foto-opdracht in dienst van de overheid. Jurriaan Munnich legde de tempel in 1840 vast, maar diens missie mislukte. De Duitse fotograaf Adolph Schaefer deed hetzelfde in 1845, maar ook dat werd geen succes. Pas in de jaren '70 van de 19e eeuw leidde het werk van van achtereenvolgens Isidore van Kinsbergen en J.W. IJzerman tot goede resultaten. Die foto's speelden vervolgens een belangrijke rol in het overhalen van de overheid om de Oudheden van Java op te laten knappen en te onderhouden. De Borobudur behoort inmiddels tot het werelderfgoed.


Koloniaal geweld


Aan oorlogsgeweld valt niet te ontkomen als het gaat om Nederlands-Indië. Er zijn nogal wat militaire operaties geweest. Het boek bevat een paar oorlogsfoto's. Eén daarvan is zeer gruwelijk, vooral omdat hij een beeld laat zien dat op een filmset lijkt. Op de grond liggen lijken van een slachtpartij in Kuta Reh die plaats vond in 1904. Op de achtergrond staan marechaussees te kijken alsof het een jachtpartij betrof. De slachting leeft in Indonesië nog steeds. Begin oktober 2012 twittert een Indonesiër: “De tragedie van Kuta Reh door de meeste Nederlanders nog steeds herinnerd als iets wreed en sadistisch.” Of dat in Nederland ook zo is, mag worden betwijfeld.

Een andere foto toont Nederlandse soldaten die 'Hop naar Soekaboemi EN DAN NAAR HUIS' gaan, zoals de tekst luidt op de zijkant van de legerwagen waarop zij zitten. Het kan duiden op het feit dat ze er zin in hebben. Het kan ook betekenen dat de soldaten geen trek hebben de klus te klaren. Ze zouden daarmee onderstrepen dat naast de duizenden in Nederland, die weigerden als soldaat naar Oost-Indië te gaan, ook bij de uitgezonden troepen de moraal laag was. In de bijgaande tekst wordt vermeld dat legerfotografen de opdracht hadden het geweld niet vast te leggen voor het thuisfront.

bron: klik op foto
De Soekaboemi-foto werd aan het begin van de eerste politionele actie in 1947 gemaakt door legerfotograaf Cees Taillie. Politionele actie wordt in het boek aangeduid met de term 'Police Action', dat een stuk vriendelijker klinkt dan de Nederlandse term welke inmiddels een ruime betekenis heeft gekregen. Aangezien de Engelstalige uitgave voor een internationaal publiek bestemd is, zou enige toelichting niet hebben misstaan. In de inleiding wordt dit manco weliswaar aangestipt, maar bij een zo beladen begrip had iets meer zorgvuldigheid gepast. In de uitgebreide begeleidende tekst over fotograaf Taillie wordt op neutrale wijze vermeld dat de Nederlanders in de periode 1946-1949 hebben geprobeerd de situatie van voorafgaande de Tweede Wereldoorlog te herstellen. Als je goed leest dan constateer je dat dit met militaire macht is gebeurd.

Cees Taillie schaamde zich later zo voor zijn aanwezigheid in Indonesië, in 1945 onafhankelijk verklaard, dat hij overwoog zijn foto's te vernietigen. Gelukkig heeft hij dat niet gedaan en ze in 2004 aan het KIT geschonken.

Geweld komt ook voor in de vorm van straf. Tussen 1880 en 1895 kreeg een medewerker van een tabaksplantage op Sumatra zweepslagen. Het leverde een uitzonderlijk beeld op waarbij geen enkele vorm van protest zichtbaar is. "Als we de foto's moeten geloven dan was er geen sprake van burgerlijke ongehoorzaamheid", vermeldt de begeleidende tekst.


Armoede

Zowel de rijke Europese als de rijke Indonesische bevolking – met name de adel – kon zich fotografie permitteren. Het boek bevat dan ook vooral foto's met rijkdom. Toch zijn er ook verschillende foto's die een arm Nederlands-Indië laten zien. Zoals van een groep mensen in een Karo Batak huis, gemaakt tussen 1914 en 1918 door Tassilo Adam. Adam was een Duitse planter, amateur- en later professioneel fotograaf en filmer, die zoveel mogelijk van de verdwijnende batak samenleving wilde vastleggen.


Hij liet 150 foto's na die al begin vorige eeuw in de collectie van het KIT terecht kwamen. De mensen op de foto hebben allen de ogen gesloten. Dat komt door het felle licht van het verbrandende magnesiumpoeder dat dient als flits. Dergelijke foto's "onderstrepen voor de plaatselijke elite de eigen welvaart, moderniteit en meerderwaardigheid", zo lezen we. Nog opvallender is de foto van een rijtje arbeiderswoningen bij een plantage, genomen in de periode 1905-1915 door farmaceut dr. H.F. Tillema uit Semarang. De huisjes waren weinig beter dan die van arme Indonesiërs. Op de voorgrond een kapotte stoel en een haan, op de achtergrond een bananenplant die dient als voedselbron.


De duidelijk zichtbare armoede deed afbreuk aan het prestige dat Europeanen hoog wilden houden. Tillema was een sociaal bewogen man die door middel van foto's kritiek uitte op het koloniale bewind. Bij een foto van een pakketboot van de KPM vermeldt hij bijvoorbeeld: "Handel en verkeer plaveien de weg voor cholera tot in de verste hoeken."

Foto's werden niet alleen in opdracht gemaakt. Er was ook vraag naar beeldmateriaal om als ansichtkaart naar huis te sturen. Een mooie foto van een ambachtsman, een 'nobele wilde' in traditionele dracht of een mooie vrouw deden het goed als postkaart. Ze leveren een beeld van de inlander dat past bij de wensen van de Europese koper. De foto's zeggen minstens evenveel over de Europeanen die ze kochten als over de mensen die erop afgebeeld staan. Dit soort beelden zijn ook in een Nederlandse variant te vinden. De lantaarnopsteker van Katwijk, de visser uit Urk of de boer uit Hindelopen werden volgens hetzelfde stramien teruggebracht tot de in klederdracht gestoken mens. Je kan je afvragen wat de Indonesiërs zelf hadden vastgelegd als ze de middelen en mogelijkheden hadden gehad om dergelijke postkaarten te maken. In het boek wordt nogal een kwestie gemaakt van dit exotisme. Alsof menig Javaan ook nu nog de bewoner van Papua niet het liefst afschildert als een wilde met peniskoker.

Teuku Umar en Kartini

Zelf werd ik getroffen door de beelden van Teuku Umar en Kartini die bij het doorbladeren opeens van de pagina spatten.
Bron: klik op foto
Umar was een wonderlijke man die een dubbelrol speelde tijdens de strijd om Aceh. Op de foto wordt hij afgebeeld als Achese guerrilla. Volgens het boek is de foto genomen in 1881 (op internet wordt 1876 vermeld). Hij werkte zich later op in het koloniale leger nadat in 1883 een verdrag tussen Aceh en het koloniale bewind werd gesloten. In 1884 laaide de strijd weer op en nam Umar deel aan het neerslaan van de Achese opstand. In 1896 liep hij over en nam 800 handvuurwapens, 25.000 kogels en 18.000 dollar mee. In 1899 werd hij door de Nederlanders gedood. In het boek wordt nadrukkelijk betwijfeld of op de foto wel de bekende Teuku Umar wordt afgebeeld. Het zou een prachtige vondst zijn. Er is alleen een foto van hem bekend die vele jaren later werd gemaakt. Daarnaast wordt hij veelvuldig geportretteerd op geromantiseerde schilderijen.

Kartini is een van de bekendste Indonesische vrouwen. Een adellijke en enigszins tragische vrouw die zich heeft ingezet voor de minderwaardige positie waarin meisjes en vrouwen verkeerden en zich keerde tegen het gedwongen huwelijk waar ze zelf ook voor vreesde. Het boek bevat een mooi citaat van Kartini: "Was ik maar in staat geweest om te fotograferen, waardoor ik foto's had kunnen maken van onze mensen – op een manier die alleen ik kan doen, niet op de manier van de Europeaan. Er zijn zoveel dingen die ik wil laten zien in woorden en in beelden, zodat de Europeaan de ware beelden van ons Javanen kan zien." Kartini wordt afgebeeld samen met haar zussen Kardinah en Roekmini.


Erotiek

Het beeld van een met ontbloot bovenlijf en mooi ogend gevormde Balinese wordt door de schrijvers een erotische prent genoemd. Wat mij betreft gaat het hier om een vrouwenlichaam dat zich heeft losgezongen van de persoon zelf. Mogelijk komt dat ook door de duidelijk zichtbare nabewerking.


Opmerkelijk is ook de ruime datering van desbetreffende foto, tussen 1917 en 1940. Hij is gemaakt door Thilly Weissenborn, een vrouwelijke fotograaf met een eigen fotostudio, de zogenaamde Lux Studio in Garut, West-Java. Weissenborn staat bekend als een fotografe die graag etnische types fotografeerde en daarmee een geïdealiseerde romantische visie op Nederland-Indië vastlegde.

De foto van een meisje, gemaakt door Kassian Céphas, wordt eveneens erotisch genoemd. Geen moment kan ik me daarin mee laten gaan. De foto is ingekleurd op een manier zoals mijn vader een zwart-wit foto van mijn moeder in Egypte liet inkleuren. Het is een gestileerde potloodtekening van een mooi meisje geworden waar alle fotografische kraak-en-smaak uit verdwenen is. Toch is hij bijzonder. Dat komt doordat Céphas de foto van dichtbij heeft gemaakt waardoor de afstand kleiner wordt en de foto intiemer dan gebruikelijk in die tijd.


De meest erotische foto is die van een mooi gevormd mannenlijf op het strand. Misschien is het juist het verrassingselement een dergelijke foto in de collectie aan te treffen die er een extra lading aan geeft. De persoon is Dewa Ketut Beng Gunarsa, partner van amateurfotograaf Spies. Spies was de homoseksuele directeur van de Java Bank in Jakarta, fanatiek fotograaf en medewerker van de CIA. Hij werd in in 1963 in Laos vermoord door communistische soldaten.



Fysische antropologie


In het boek wordt ook aandacht besteed aan fysische antropologie en etnografie. Het betreft hier het meten van etnische eigenschappen van Indonesische volkeren. De slachtoffers van deze 'wetenschap' werden gefotografeerd, het liefst naast een meetlat. Als die niet voor handen was naast een onderzoeker. De afdeling die dit onderzoek voor zijn rekening nam, kreeg in 1953 geen personeel meer en werd in 1962 gesloten. "Geen foto uit de collectie is getraceerd. Aangenomen wordt dat ze verloren zijn gegaan." Toch start de schrijver een ethische discussie over de foto's die de collectie wél bevat. Ze zouden naar racisme rieken en worden niet langer van wetenschappelijke betekenis gezien. "Wat moeten we doen met deze foto's? Dat ze van wetenschappelijke en historische waarde zijn is onweerlegbaar, maar zouden we bij bestudering en publicatie van het beeldmateriaal kunnen stuiten op vergelijkbare problemen als bij de bestudering van menselijke overblijfselen? Zouden dergelijke fysische antropologische foto's, vaak verkregen onder dubieuze omstandigheden en verzameld met een specifieke doelstelling, online moeten worden gezet?" Er wordt gedacht aan teruggave. Maar aan wie? Ook is sprake van vernietiging. Mij doet een dergelijke discussie wat vreemd aan. Het zijn foto's en geen lichaamsdelen. Het zijn voorbeelden uit een 'wetenschappelijke' benadering van de bevolking van de veroverde koloniën. Het verbergen of zelfs vernietigen ervan is vooral het wegwerken van een walgelijke praktijk. Alleen al daarom moeten de foto's bewaard en openbaar toegankelijk blijven.

Kracht

Opvallend is de kracht van de gepubliceerde foto's. Ze vallen op door een heldere compositie en uitstraling. Het is beeldmateriaal dat ook nu nog tot de verbeelding spreekt. De meeste zijn meer dan een eeuw oud en zwart-wit, bruin of sepia. Ze tonen aan dat fotografie meer is dan techniek: het is ook kijken, een gevoel voor emotie en vorm.

Het boek biedt veel meer dan een impressie van de fotocollectie van het KIT. Het gaat voor een deel ook over de geschiedenis van de fotografie. De eerste fotografen maakten onder moeilijke omstandigheden hun beelden. De 120 foto's laten honderd jaar koloniale geschiedenis zien door de ogen van de fotografen en hun opdrachtgevers en het is geschreven door deskundigen die zich een weg hebben gebaand door stapels fotoboeken, losse foto's en daarbij behorende informatie. Het bevat een index, literatuurlijst en notenapparaat. Toch is het daarmee geen boek voor de vakbroeders geworden. De uitgebreide tekst geven de foto's context en daarmee extra kracht. Ga je naar Bali en aanschouw je de medische rituelen, dan kan je de priester die twee keer wordt afgebeeld vermoedelijk moeilijk uit je gedachten zetten.


Toch denk ik bij het woord Batak allereerst aan Tongam, de jongeman die destijds in Jakarta was ondergedoken terwijl ik de stad bezocht. Hij moest zijn voet laten genezen waarop een legerofficier de poot had neergezet van de stoel waarop hij zelf was gaan zitten. Daar kan geen foto tegenop. Wel is bij mijn beeld van de bataks het gezicht toegevoegd van de vrouw op de cover van Photographs of the Netherlands East Indies dat een waar geschenk is, met foto's die spreken.





Photographs of The Netherlands East Indies 

Auteurs: Janneke van Dijk, Rob Jongmans, Anouk Mansfeld, Steven Vink, Pim Westerkamp, Wimo Ambala Bayang

Uitgever: KIT Publishers

Uitgave: Hardcover, 120 pagina's

ISBN: 978 94 6022 193 4

Prijs: € 34,50





Geschreven voor en gedredigeerd door ravagedigitaal.org/
Foto's van collectie.tropenmuseum.nl tenzij anders vermeld

woensdag 5 oktober 2011

Boekebespreking: Autismevriendelijk onderwijs


Autisme en normale begaafdheid in het onderwijs levert inspiratie aan iedereen die les geeft aan (rand)normaal begaafde leerlingen met autisme. Vertrekkend van de autistische manier van waarnemen en informatie verwerken, schetst Vermeulen de krijtlijnen voor een autismevriendelijke onderwijsstijl.

“Mijn zoon weigert mensen aan te kijken. Hij heeft geen interesse in ze.” Aan het woord is een moeder die boos is dat haar kind van een jaar of tien geen oogcontact met anderen wil maken. Of de achterliggende oorzaak autisme is, weet ik niet. Ik ben geen psycholoog, noch psychiater. Het is wel een kenmerk dat bij autisme past.

Wat de oorzaak ook is, de anekdote maakt duidelijk hoe problematisch autisme voor mensen kan zijn. Ze worden beoordeeld op grond van een dominante manier van denken en handelen. Er wordt van hen verwacht wat ze niet kunnen.

Zelf lijd ik ook aan dit 'oogcontact euvel'. Er is een enkeling die het ziet. Gelukkig maar, want mensen zien het als een blijk van betrouwbaarheid als je hen – maar niet te lang – in de ogen aankijkt. Ik heb geleerd hoe ik kan wegkijken zonder dat het echt opvalt, maar dat was een lange en soms zeer onplezierige weg.

Extra gewicht

Ik ken de frustraties en onmacht die autistische trekken veroorzaken. Een autist torst extra gewicht mee als hij door de wereld stapt. Het grootste deel van de mensen met autisme functioneert – al dan niet met hulp – in de normale maatschappij en moet zich daaraan aanpassen. Vaak meer dan prettig of mogelijk is. Maar het wordt van hen gevraagd: hoe langer hoe meer en in een steeds dynamischere samenleving.

De diagnose autisme wordt gesteld op grond van afwijkingen op het vlak van omgang en communicatie met anderen en een sterke stroefheid in interesses en reacties. Zulk gedrag is niet altijd waarneembaar. De sociale vaardigheidsregels kunnen worden aangeleerd. Ze zijn daarmee nog niet precies op het sociale verkeer afgestemd. Het finetunen kost veel tijd en energie.

Autisme is een biologische afwijking en geenszins het gevolg van een slechte opvoeding, verwaarlozing of traumatische levensgebeurtenissen. Erfelijkheid is de voornaamste bepalende factor voor autisme. Autisten hebben het moeilijk met zich voor te stellen wat er in anderen omgaat. Ze missen daarvoor veelal de verbeeldingskracht.

Het is geen kwestie van intelligentie. Net als bij alle anderen heb je intelligente en minder slimme autisten. Wél kunnen bepaalde gebieden sterk ontwikkeld zijn (ook waardevolle), zoals: een sterk geheugen voor feiten, technisch lezen, oog voor details, omgaan met techniek, volhouden, perfectionisme, rechtvaardigheidsgevoel en eerlijkheid en objectiviteit.

Autisme op school

Bovenstaande omschrijving haal ik uit de eerste hoofdstukken van Autisme en normale begaafdheid in het onderwijs geschreven door Peter Vermeulen. De academische kennis van Vermeulen wordt aangevuld met de praktijkervaring van Annemarie Mertens en Kobe Vanroy, beiden werkzaam als onderwijzeres. Ook de vragen van onderwijzers die een cursus volgden bij Vermeulen's werkgever Autisme Centraal, zijn verwerkt in het boek.

Vermeulen is geen wetenschapper in een ivoren toren, maar iemand uit de praktijk. Hij luistert ook naar hen die die autisme aan den lijve ondervinden, zoals de mensen met autisme, de behandelaars en onderwijsgevenden. Het boek gaat niet over autisme in het algemeen maar zoals, de titel al omschrijft, over autisme in het onderwijs. Specifiek over de basis- en middelbare school voor leerlingen van vier tot zestien jaar.

Voor mensen in die leeftijdsgroep is de school naast thuis de plaats waar ze het langst vertoeven. Dat betekent dat ze ook daar de zorg moeten krijgen waar ze behoefte aan hebben. Confectie-onderwijs lijkt efficiënt, maar kinderen met een ander maatje hebben meer aan onderwijs dat hen past. Dit is voor de auteurs een reden om uitgebreid stil te staan bij hun behoeften. (Ik zal die in deze bespreking niet meer dan aanstippen.) Naar schatting zijn er in Nederland en Vlaanderen 10.000 leerlingen met de diagnose autisme, een groep die naar verwachting zal groeien.

De eerste bladzijde van het boek bevat een lijst met een tiental publicaties die de Vlaamse uitgeverijen EPO en Acco publiceerden over autisme. EPO nam bijna al deze boeken voor zijn rekening. Ik ken de uitgeverij van linkse boeken over vrede en veiligheid en besprak er zelfs een aantal van. Daar ligt ook mijn deskundigheid. Dit boek ligt op het terrein van onderwijs en geestelijke gezondheidszorg, een vlak waarop ik leek ben met enige affiniteit met het onderwerp 'autisme'.

De vraag waarmee ik dit boek dan toch ben gaan lezen luidt: waarom geeft een linkse uitgeverij een serie boeken uit over autisme? De inleiding bevat meteen al een verklaring: 'De maatschappij is er voor iedereen; voor de mensen die grotendeels in het straatje van de dominante cultuur en structuur passen, maar ook voor hen die daar moeite mee hebben of het niet kunnen. Ook zij hebben immers recht op een plek en aandacht.' Dat lijkt me een sociale visie en nog geen linkse of progressieve, maar een dergelijke notie maakt wel onderdeel uit van een links gedachtegoed.

Extra inspanningen


Het boek bevat anekdotes om de theorie te verhelderen. Ook de autist zelf komt zo min of meer aan het woord. Sander bijvoorbeeld, die zijn balpen niet meer wil gebruiken omdat er geen bal inzit. Iedereen die met autisten te maken heeft gehad zal dit voorbeeld in de een of andere vorm herkennen. Het vervolg ligt echter wat minder voor de hand. De leerkracht van Sander haalt de pen uit elkaar en legt de werking uit. Sander gebruikt zijn pen weer. Prachtig die individuele aandacht, maar in de kantlijn noteerde ik hierbij: 'hoeveel tijd heb je?' Dat is een vraag die steeds weer terug kwam tijdens het lezen.

'Vele handen maken licht werk en twee weten meer dan één. Een autisme vriendelijke omgeving vraagt naast creativiteit uiteraard ook wat energie: die elementen krijgen meer kans als verschillende personen het autisme project van de school dragen', zo lees ik. Het is bijna alsof het probleem wordt geconstateerd en daar automatisch een optimaal antwoord op volgt. Verschillende personen die samen aan een project werken, houdt een overlegstructuur in. Dat betekent tijd en kosten voor de school.

Maar hier blijft het niet bij: 'De bereidheid om bij te leren over autisme en creatief na te denken over hoe een school door aanpassingen autismevriendelijk gemaakt kan worden zijn daarentegen wel basisvoorwaarden.' Niet alleen in en buiten de klas is er extra aandacht nodig, maar ook voor extra scholing. De vraag is waar de handen en hersens vandaan komen in een tijd dat de kosten van het onderwijs onder druk staan en er gekapt wordt in de subsidies voor rugzakjes van individuele leerlingen.

Gedeeltelijk is de oplossing gelegen in een overkoepelende voorlichtingscampagne. Hierdoor kunnen snel kennis en methoden worden overdragen: 'Het gedrag en de reacties van de leerling met autisme worden er beter door begrepen.' Dit geldt bij een juiste informatie overdracht alleen voor docenten en kader, maar ook voor medeleerlingen.

'De medeleerlingen zijn niet blind en meestal zien ze wel dat de leerling met autisme een buitenbeentje is, maar ze weten niet wat erachter zit en vallen net als ongeïnformeerde leerkrachten terug op hun eigen referenties voor de interpretatie van het anders zijn.' Dat leidt tot belachelijk maken; hij is gek, dom, vervelend etc. Om pesten en uitsluiting te voorkomen is het goed om ook hen te informeren, want dan begrijpen andere leerlingen het gedrag van de leerling met autisme beter. Zo kan pesten gemakkelijker bespreekbaar worden gemaakt.

Kosten

Autisten vergen nogal wat van hun schoolomgeving: inlevingsvermogen, geduld, methoden, speciale aandacht en kennis en tijd. De bezuinigingen op het onderwijs zetten deze aspecten onder druk. De schrijvers doen bijna alsof al die tijd en aandacht de gewoonste zaak van de wereld is. Op nog geen anderhalve pagina gaan de auteurs in drie punten direct in op het kostenaspect van autismevriendelijk onderwijs:

1. De basiskennis is niet zo ingewikkeld en vraagt vooral het in willen leven hoe de leerling met autisme de wereld ervaart. Die 'empathie kost geen geld en er kruipt ook niet veel tijd in';

2. Van een dergelijk onderwijssysteem profiteren ook andere leerlingen: 'Voor zover wij weten heeft nog nooit een leerling geklaagd over te veel duidelijkheid en gevraagd naar meer verwarring en onduidelijkheid in de klas';

3. Het aantal leerlingen met autisme zal naar verwachting toenemen: 'Het werken aan een autismevriendelijke school is daarom op lange termijn de investering waard.'

Het zijn woorden die minder overtuigen dan de notie dat iedereen er bij hoort. Dat een andere manier van denken ook tot andere resultaten leidt, kan economisch weleens veel belangrijker zijn dan de kosten op school. “In en rondom Eindhoven wonen opvallend veel autisten. Volgens autisme-experts is er een verband met de hightechsector. 'Autisme is geen ziekte. Ik spreek liever over kansen'”, zo schreef Julie Wevers drie jaar geleden in NRC-Handelsblad.

Twee sporen

Het boek is zakelijk geschreven, maar bevat impliciet de oproep dat niet minder zorg, maar meer aandacht naar deze groep uitgaat. 'Leerlingen met autisme vragen om een autisme vriendelijke schoolcultuur', vatten de auteurs het hoofdstuk 'Autistisch denken' samen. In de kantlijn reageer ik met: 'Of moeten ze leren hoe ze uit de wanorde orde kunnen destilleren met zo min mogelijk verrassingen.' Niet overal zullen ze immers een vriendelijke omgeving tegenkomen.

Het is ook wat de schrijvers voorstellen als onderdeel van een tweesporenbeleid: de school moet zich aanpassen aan de leerling en de leerling met autisme moet vaardigheden worden aangeleerd waarmee hij zich kan aanpassen aan de leeromgeving. Dat tweede spoor is op de lange termijn goed voor de leerling zelf, maar ook voor de maatschappij waar hij of zij moet functioneren. 'Een leerling met probleemgedrag doet niet moeilijk, maar heeft het moeilijk. Het gaat meestal om onmacht, niet om onwil!' Hij moet wel meer dan een ander leren hoe, maar dat betekent niet dat hij uiteindelijk minder zal presteren.

Het boek is geschreven voor onderwijzers. In hun werk komen ze autisme zeker tegen. Leerkrachten kunnen er een hele berg praktische ideeën uithalen die ik in deze bespreking links heb laat liggen. De aanpak op school is niet alleen een zaak voor de remedial teachers, het is een zaak voor de hele school. Het boek is dan ook voor alle onderwijsgevenden aan vier- tot 16-jarigen.

Maar ook mensen die zich keren tegen de groeiende vraag naar begeleiding van speciale leerlingen zouden tot zich door kunnen laten dringen wat een autist op zijn weg door school en maatschappij aan hindernissen moet overwinnen of... juist bij problemen weigert die hindernissen te over te gaan; met alle problemen van dien.

Verplichte literatuur voor de mensen op het ministerie die denken dat er bezuinigd kan worden op voorzieningen voor deze groep. Het boek maakt klip-en-klaar duidelijk dat er juist heel wat nodig is voor een volwassen begeleiding. Naast praktische tips geeft het boek theoretische inzichten om autisme spectrum stoornissen te begrijpen. Het is echter vooral een enthousiast pleidooi voor het opzetten van een volwaardig autismevriendelijk schoolsysteem. Daarmee worden de kansen van hen in de samenleving die er mee kampen vergroot.


titel: Autisme en normale begaafdheid in het onderwijs, 2010
auteurs: Peter Vermeulen, Annemarie Mertens en Kobe Vanroy
uitgeverij: EPO i.s.m. Autisme Centraal (Vlaamse Dienst Autisme, partner binnen Vijftact vzw) en uitgeverij Acco
uitvoering: paperback (12,5 x 20 cm) - 224p.
ISBN: 9789064457159
prijs: € 19,-

Geschreven voor Ravage Digitaal

vrijdag 29 oktober 2010

Slagveld Uruzgan

In Als een nacht met duizend sterren toont journalist Joeri Boom hoe ingewikkeld het is om de krankzinnige werkelijkheid van een oorlog te vatten. Zeker als daar militairen uit eigen land bij betrokken zijn, en voorlichters over je schouder meekijken.

door Martin Broek (geschreven voor Ravagedigitaal)

De titel Als een nacht met duizend sterren klinkt oosters, maar is afkomstig van Larry, de commandant van de Luchtmobiele compagnie in Chora, Afghanistan. Larry's manschappen en Afghaanse militairen vochten in de provincie Uruzgan drie dagen lang tegen een overmacht van Talibanstrijders. Het gaat bij de 'sterren' om explosies, mondingsvuur en lichtspoormunitie in de lucht.

Joeri Boom had de titel ook kunnen halen uit een interview met een militair op Kamp Holland die hem niet vertrouwt. Journalisten zijn er immers om militairen te naaien. Boom legt de man uit dat hij al zijn woorden voor publicatie eerst moest voorleggen aan de afdeling voorlichting van Defensie. De geïnterviewde militair reageert verbaasd: "Ze moeten met hun poten van mijn woorden afblijven."

Minder dichterlijk, maar wel een uitspraak die de lading beter zou dekken van een boek over oorlog, journalistiek, soldaten en Afghanen. Boom reisde in de periode 2006-2010 zes keer embedded, het onder de hoede van Defensie meereizen met de militairen en daar verslag van doen, mee met de Nederlandse troepen en verbleef twee keer onder de hoede van de gouverneur in Uruzgan. Hij was, voordat Nederland de ISAF-troepen naar Afghanistan stuurde, al vier keer eerder in Afghanistan.

Veld of bureau

Boom beschrijft zijn belevenissen vanaf zijn verblijf op Kabul Military Airport, waar gewacht moet worden op transport. Er zijn niet genoeg stoelen om de journalist en verse troepen naar de bestemming in Uruzgan te brengen. Dit wegens gebrek aan luchttransportcapaciteit, zo praat Boom de wapenindustrie en defensievoorlichters na.

Ik herinner mij een artikel uit die tijd in het militaire weekblad Defense News waarin werd betoogd dat er wél voldoende capaciteit was, maar dat dit rond Afghanistan inefficiënt werd ingezet. Mijn archief is sindsdien elders achter gebleven en ik kan het niet een-twee-drie nazoeken. Bureaujournalistiek of archiefonderzoek is minder spectaculair dan zelf met de militaire troepen op pad gaan of onafhankelijk te reizen door oorlogsgebied, maar kan ook de gangbare meningen en veronderstellingen bijstellen.

Ook in dit boek staan voorbeelden van bureaujournalistiek. Talibanleider Mullah Omar wordt vanuit boekenwijsheid met een B-potlood zacht grijs ingekleurd: 'Met een klein groepje getrouwen bevrijdde hij twee meisjes in een dorpje vlak bij Kandahar, die door een krijgsheer waren ontvoerd. Hij hing de krijgsheer op aan de loop van een tank. Vervolgens bevrijdde hij met zijn mannen een jongetje dat door een krijgsheer seksueel werd misbruikt'. Daarmee worden de scherpe zwarte kanten niet weg gegumd, maar zo'n alinea zet neer dat het absolute kwaad en het absolute goed niet bestaan. Die notie is zeker niet in een land, waar de strijd al zo lang en zo hevig woedt, onmisbaar.

Boom zal later zelf zo'n jongetje tegen komen. Hij is de seksslaaf van de commandant van een politiepost. De commandant werkt samen met de Nederlanders. We kunnen er niets tegen doen, zegt de Nederlandse commandant van het opbouw team (PRT). Zijn troepen zijn het daar niet mee eens en vinden dat je dergelijk misbruik niet toe kan laten. Ze zeggen het dan zelf wel op te lossen.

De PRT-commandant vreest een ruige aanpak door de Nederlandse soldaten en kiest eieren voor zijn geld. Hij haalt de jongen weg en brengt hem terug naar zijn ouders. Een ander jongetje van een hogere politie commandant wordt een paar dagen later gevonden met kogels door zijn lijf. Boom vermoedt dat de politiecommandant zo voorkwam dat de jongen naar de Nederlanders vluchtte. Het is een afschuwelijke petit story in een boek vol gruwelen. Bureau en veldwerk vullen elkaar hier naadloos aan.

Koffiezettende journalist

Het is niet alleen rottigheid, er zijn ook sfeertekeningen die me opvallen: 'De pantserwagen heeft iets gemoedelijks'. Want binnen in de pantserwagen hangt de geur van koffie. Alles aan het voertuig lijkt in de ogen van Boom onbeholpen en van speelgoed. De motor gromt vriendelijk; het is nog net geen teddybeerachtig brommen.

De journalist gaat hier van het geijkte pad af: de pantserwagen is geen wapentuig, maar een lobbes. Het is niet objectief afstandelijk, maar inlevend beschreven. Ik kan het hebben, omdat hier geen voorlichter aan het woord is of een Mat Herben, maar een journalist die zich verplaatst in zijn omgeving. Sterker nog, teksten als deze nemen me daardoor mee naar de soldaten, zonder dat ik het gevoel heb verneukt te worden door iemand die me voor hun kant wil winnen.

Niet veel later in het boek speelt het voertuig, de koffie en de 220 volt voor het waterkokertje weer een rol: 'Nu zoeken mijn handen werktuigelijk naar zakjes oploskoffie, zoals ik al vele malen heb gedaan, deze patrouille. We worden aangevallen en ik zet koffie. Maar goed dat ik niet in het leger ben gegaan. Als journalist ben ik trouwens ook niks waard. Geen idee wat het vuur aanricht in het dorp beneden'.

Het komt wel vaker voor in het boek dat Boom zichzelf over de knie legt. Dat zal hem wel scherp houden, maar nodig is dat meestal niet. Ook hier volgt de zin: 'De Nederlanders beantwoorden het Talibanvuur nu al bijna een kwartier met zware machinegeweren en mortieren en vuren recht het dorp in. Ik zie lichtspoormunitie verdwijnen in de richting van een groepje qala's'. [ommuurde Afghaanse huizen, MB]

Hij weet niet wat het vuur uitrichtte en of er burgers gewond door zijn geraakt of zelfs gedood. Boom breekt wel met het schone beeld en laat zien dat er hard gevochten wordt. En dat steeds opnieuw. Eén keer is een incident, twee keer is twee incidenten, maar alle incidenten die Boom bij elkaar beschrijft ontdoen het woord van zijn propagandistische kracht.

En die koffie? Ze zullen er wel over gegrapt hebben. Zo in de trant van: We hadden onze eigen schrijvende koffiezetter bij ons. Later in het boek noemt hij zichzelf al een meester-koffiezetter. Hij doet ook steeds meer gevechtservaring op. Dat zal hem van pas komen.

Weeïge geur van oorlog


Boom gaat op pad met het Nederlandse Operational Mentoring and Liason Team (OMLT). Het is de OMLT die het Afghaanse leger moet leren vechten tegen de 'taliban' (wat student betekent). Met hen wil Boom mee. Ook hier zoekt hij buiten de poort van Kamp Holland de gevolgen en uitwerking van de gevechten aan de andere kant. Ook nu weer beschrijft hij specifieke gebeurtenissen. Hij aanschouwt de kraters van de pantserhouwitser die van veertig kilometer afstand zijn 155mm granaten afvuurt. Dat zijn granaten met de doorsnee van een middelgrote pan.

Ik weet nog dat het Kamerlid Remi Poppe (SP), waar ik destijds voor werkte, schande sprak van de beschietingen die Boom hier beschrijft. Boom aanschouwt de effecten van de granaten die net boven de grond zijn geëxplodeerd. Boven de grond smoren ze niet in een krater, maar hebben de ruimte om zoveel mogelijk slachtoffers onder de strijders te maken. Dat gebeurt overigens wel in een woonomgeving; de muren dragen er de sporen nog van.

Op zijn laatste reis onder de hoede van de Nederlandse militairen ziet hij de granaten met eigen ogen inslaan. 'De granaat explodeert meer dan honderd meter van het doel. Opnieuw komt een pantserhouwitser-granaat aangieren. Ik duik in elkaar. Waar zal dat ding neerkomen? Zwarte rook en de dreun van een explosie, op veilige afstand. "En nog eens mis. Corrigeert iemand dat vuur, eigenlijk?", zegt de militair met de verrekijker'.

Dit klinkt en ruikt als oorlog. In Wikileaks-documenten lees ik over een misser op 50 meter. Met die misser is wel het doel vernietigd, rapporteren de militairen. Je zou de buurman zijn… Overigens mogen dergelijke projectielen militair gezien ruim naast hun doel vallen, omdat ze ook dan (gedeeltelijk) hun werk nog doen. Afwijkingen worden gemeten in het zogenaamde Circulair Error Probable (CEP): 50 meter voor een 155mm houwitser granaat is gebruikelijk. [Zie ook: The Year in Defense 2009 Review Edition, p. 89.]

Boom vertelt ook dat Afghaanse burgers opgeroepen werden hun huizen te verlaten tijdens de slag om Chora in Uruzgan. Maar ook hoe ze weer werden opgeroepen terug naar huis te keren. De Taliban zouden verdreven zijn. De volgende dag bombardeerde ISAF de huizen. Er waren Talibanstrijders achtergebleven die op de Nederlanders schoten. In een qala werden daarbij zes burgers, waaronder twee kinderen, gedood. Boom ruikt later de weeïge geur van lijken onder het puin.

Als embedded journalist toont Boom de oorlog wel van de andere kant. Zelf zegt hij dat hij in Afghanistan is geweest om te controleren of er gevochten wordt volgens de regels. Het is een opvatting van de taak van een journalist, er zijn er meer te bedenken. Het is wel een belangrijke, maar ze zou even goed de taak van een NGO kunnen zijn of een Afghaanse politieke organisatie, het bestuur etc.

Dilemma's

Boom's werk geeft mij meer dan een indruk. De halve ezel op het binnenterrein van het huis van een Afghaanse krijgsheer wordt een metafoor die bij mij makkelijker blijft hangen dan dertig doden. Het boek leest lekker spannend weg, maar creëert ook een genuanceerder en dieper beeld van die oorlog daar op 8.000 kilometer van hier. Hij vertelt een verhaal dat overkomt. Als journalist kan je meer willen, maar velen komen zover niet.

Naast een job als koffiezetter krijgt de journalist steeds meer taken toebedeeld. Boon wordt bijna een van de mannen. Hij jaagt gesprekken aan en biedt informatie over de politieke situatie in Afghanistan en Nederland. Ook een persoonlijk dilemma komt steeds dichter bij. Tijdens gevechtsoperaties zou hij zonder een geweer een blok aan het been van de militairen kunnen zijn, hoe zeer hij ook verklaart zijn eigen boontjes wel te kunnen doppen.

Hij krijgt les in het gebruik van een Diemaco geweer en Glock pistool. Zo kan hij zichzelf verdedigen, mocht dat voor zelfverweer noodzakelijk zijn. Pas als het zover is dat hij zichzelf moet verdedigen, krijgt hij ook echt een wapen in handen, zo spreken zij met hem af. Een op voorhand aangeboden Kalasjnikov wijst hij krachtig van de hand. Het is een werkbare afspraak.

Als ze een mogelijke verkenner van de Taliban pakken, blijkt de vriendelijke journalist onder druk zijn eigen principes te vergeten. De man weigert te praten. Waarom laten ze dat niet door het Afghaanse leger oplossen, denkt Boom even. Iedereen weet sinds de tv-uitzending van Reporter van begin oktober wat dat betekent.

Maar ga er maar aanstaan. Misschien ben je omsingeld door tientallen strijders en in groot gevaar. De gevangen man weet van de hoed en de rand en kent daarmee jouw situatie en de mogelijke gevaren beter dan jijzelf. Hem even helpen met praten, lijkt dan aanlokkelijk. Het is bijzonder eerlijk om dit op te schrijven en je niet boven jezelf te plaatsen. Je maakt je daarmee kwetsbaar en waarschuwt jezelf en anderen hierop bedacht te zijn.

Sympathieën

Zijn volgende nevenfunctie is wacht lopen samen met een militair, gevolgd door deelname aan een aanvalsactie. Is er bij een tegenaanval dan nog steeds sprake van zelfverdediging? Moet je als journalist niet juist mee om hier verslag van te doen? Wat als het Taliban zouden zijn geweest die Nederlanders aan gingen vallen? Dan zou Boom zich aan de operatie onttrokken hebben, zegt hij zelf. Hoe onafhankelijk is hij nog? In dit stuk van het boek staat de rol van de oorlogsjournalist die onafhankelijk wil zijn op scherp. Hij stelt zich daarover veel vragen.

Het dwingt ook mij om hier scherp over na te denken. Thuis aan de eettafel. Dat wel. Het boek is nu spannend. Is het oorlogsromantiek waar ik me op verantwoorde wijze mee verlekker of gaat het echt ergens over, zoals ik wil denken. Die mannen waar Boom mee op pad gaat, worden zijn kameraden. Hij beschrijft ze met gevoel. Harde kerels worden mensen. Ze maken wrange en zieke grappen over Afghanen. Zo gaat dat, denk ik tijdens het lezen.

Is het erg dat ik sympathiseer met deze mensen? Nee, het verstevigt mijn mening dat een militair die buiten zijn boekje gaat weliswaar aangepakt moet worden, maar een soldaat gaat op pad met een politiek mandaat en opdracht. Je moet een militaire of militaire operatie niet op het niveau van de individuele soldaat beoordelen, maar op het niveau van de verantwoordelijken hoger in de keten van besluitvorming. Je kan er beter over schrijven als je mee gaat. Echter als je hetzelfde doet met de 'vijand', om aan als objectieve journalist de andere kant van het verhaal te beschrijven dan wordt je hard aangepakt. Het leger stelt scherpe grenzen aan de onafhankelijkheid.

Het belangrijkste dilemma is het al dan niet accepteren van dat wat bij controle door voorlichters sneuvelt. Hier noemt Boom de meest wezenlijke kritiek op embedded journalism; je broodheren bepalen wat operationele informatie is die geschrapt moet worden uit artikelen, radio- en tv-programma's. Vaak hoeven ze daarvoor niet eens wat te doen. De journalist gaat er al rekening mee houden tijdens het schrijven, rapporteren of filmen. Hij is immers bang de volgende keer niet mee te mogen naar Kamp Holland of uitgesloten te worden van die ene missie die mooie beelden of verhalen oplevert.

Ook Boom maakt zich er aan schuldig. Het komt ook voor dat hij er lak aan heeft en naar de redactie stuurt wat hij verantwoord en nodig acht. Het zijn spannende episodes in het boek, maar ook duidelijke waarschuwingen voor de valkuilen die er zijn. Die waarschuwing lijkt gericht op collega-journalisten, maar is ook een waarschuwing aan de consumenten van oorlogsnieuws: er is vaak sprake van passieve en actieve censuur.

De 'mannen'


Boom bouwt zijn beeld van de oorlog niet alleen op rond gewapend 'spektakel', maar ook met sferen, geuren, gesprekken, overwegingen, voettochten en mensen. Die soldaten zijn niet alleen Joeri's stoere kameraden. (Als hij in Nederland hoort van een hinderlaag met Nederlandse doden informeert hij via Hyves gelijk naar zijn maten van het OMLT.) Het zijn ook mensen waar de twijfel uit spreekt als er bommen zijn gegooid op vluchtelingen, terwijl de man in uniform vol probeert te houden dat het Taliban waren: "Wij doen zo iets niet."

De gesprekken die Boom met de soldaten op missie voert gaan over van alles. De zenuwen zijn constant tot het uiterste gespannen. Jij die een van ons bent geworden, wat zou je doen als wij een dorp uitmoorden, willen de militairen van hem weten. Zijn antwoord draait niet om de hete brei heen: 'Ik schrijf alles op, met naam en toenaam'. Dat is niet alleen goed omdat het een moreel ethische verplichting is. Het is ook goed omdat je daarmee laat zien dat je eerlijk bent, op je woord te vertrouwen. Geen diplomaat, maar een kerel (m/v). Een dergelijke opstelling betekent ook dat je meer te horen krijgt. Als je een van hen bent, hoor je ook de klachten.

De soldaten klagen erover dat naar buiten toe wordt gedaan alsof het om een opbouwmissie gaat, terwijl zij steeds moeten vechten. Ook de opbouwers zelf klagen. Zo krijgt Boom een e-mail van een PRT-medewerker (Provinciaal Reconstructie Team). Hij schrijft aan zijn baas: 'Op dit moment ben ik al drie maanden hier en het enige contract dat ik uit TK [Tarin Kowt met Nederlandse basis] gekregen heb is de verlenging van een lopend contract. (…) Natuurlijk snap ik dat de papierwinkel in TK ook moet draaien, en dat er tientallen officieren hiermee het dagelijks brood voor hen en hun familie verdienen (…) Die hele papierwinkel, inclusief de acht handtekeningen van diverse functionarissen eronder, draagt uiteindelijke helemaal niets bij aan de eindoverwinning. Ook niet een beetje.' Zo’n briefje zegt alles. De ironie, het harde oordeel en de frustratie. Het is het beeld van een militair die wel wil, maar niet kan en mag.

Er is ook afkeer van de gevechten. De militair die een tegenstander doodde en alleen aan de journalist (die zou toch weer vertrekken) vertelde hoe hij zich voelde. "Als ik geweten had dat het zo walgelijk zou zijn, zou ik een ander beroep gekozen hebben." Zelfs aan zijn partner wil hij het niet vertellen. Post Traumatisch Stress Syndroom (PTTS) schiet me bij het lezen van deze passage gelijk in het hoofd. PTTS is de moordenaar die jaren huwelijken kapot maakt en mensen sloopt. Iemand die niet praat is eerder zelf slachtoffer van het syndroom. Het maakt me beroerd om dat te beseffen.

Unembedded

Buiten de kazerne onderdak vinden in Uruzgan is niet gemakkelijk. Boom en zijn fotograferende collega Jeroen Oerlemans proberen het eerst bij Abdul Khaliq 'Mudjahid' stamleider in de Chora vallei en tevens parlementslid in Kabul. De man ziet er de waarde van in, maar er zijn ook bergen moeilijkheden. Na een eerdere toezegging gaat een verblijf onder zijn hoede toch niet door.

Als Boom en Oerlemans uiteindelijk onderkomen hebben gevonden bij Assadullah Hamdan, de gouverneur van Uruzgan, kan de journalist verder met zijn onderzoek naar de aanleg van een verkeersweg, die geen onverdeeld succes blijkt te zijn. De beheersing ervan levert geld op en de strijd erom loopt hoog op. De verkeersweg draagt ook bij aan corruptie en de versterking van de positie van Matiullah Khan, een bekend mensenrechtenschender en de belangrijkste uitbater van veilige doorgang.

Toen Boom eerder nog embedded over de man schreef, werd het stuk uit zijn artikel geschrapt op grond van operationele overwegingen. Zijn oordeel hierover luidt: 'Dat het de voorlichters slecht uitkomt dat bekend wordt dat de Nederlanders samenwerken met een misdadige krijgsheer is logisch, maar door dat uit mijn stuk te verwijderen onder verwijzing naar operationele veiligheid schenden ze de afspraken met de pers. De ingreep lijkt bedoeld om de missie acceptabel te houden voor het Nederlandse publiek. Dat is een politiek doel'.

Hij laat de kritiek op Khan staan en stuurt het stuk naar de redactie van de Groene Amsterdammer. Defensie moest reageren. Even was de in het Communicatieplan Uruzgan verwoorde 'regie van de media-inzet' de Defensievoorlichting uit handen geglipt. Een journalist die de censuur aan zijn laars lapte omdat die in zijn ogen niet terecht was. Boom beek even geen acteur die in het mediastuk van Defensie op wilde treden. Sterker nog, het lijkt er op dat het feit dat voorlichters hem dwars zaten een impuls was om verder te zoeken.

Redactie


Boom zoekt ook naar de achtergronden van een militaire inval in een ziekenhuis. Dat is een schending van het oorlogsrecht. Het wordt aan alle kanten ontkend, maar stukje bij beetje wordt die ontkenning van zijn kracht ontdaan. Dat er aan Nederlandse kant niemand is bestraft na een zo ernstig vergrijp, gaat er bij de Afghaanse artsen maar moeilijk in: "En dat in een democratie als die van jullie." Het zal het vertrouwen in de Nederlanders niet groter maken. In het boek van Boom zijn beide kwesties prachtig en stap voor stap beschreven. Beide voorbeelden geven aan dat de oorlog anders is dan de voorlichters ons willen doen geloven.

Op de redactie van de Groene Amsterdammer worden geen kritische vragen gesteld, schrijft Boom. Dat vind ik opmerkelijk. Hoe kan je oorlogsverslaggever zijn voor een intellectueel weekblad, terwijl er geen ruggesteun is georganiseerd vanuit de redactie? Die ruggesteun kan bestaan uit kritisch commentaar, vragen, luisteren e.d., een soort debriefing, maar ook uit een collega die op een minder spectaculaire wijze de oorlog volgt en wijst op leemtes in de verslaglegging en vragen oppert die er zijn. Een soort journalistieke buddy.

Als Boom zaken uit een radio-interview weglaat, omdat hij de Defensievoorlichting in zijn nek voelt hijgen, dan zou hij daarnaar gevraagd moeten worden. Het maakt niet alleen het redactionele beleid sterker, maar je journalist ook minder kwetsbaar om blinde vlekken te ontwikkelen. Het is bovendien goed om er boven op te zitten als iemand halsbrekende toeren uithaalt. Ook journalisten kunnen zich in de oorlog verliezen.

Boom mepte een keer van zich af in een Amsterdams café. Voor zover ik hem ken, vind ik dat niet bij hem passen. Het lijkt me eerder iemand die met een gulle lach en een mooie opmerking deëscaleert. Voor hem is het duidelijk dat hij na het kroeggevecht over zijn eigen grenzen is gegaan.

Oorlog dichtbij

Ontdaan leg ik het boek weg als ik een flink stuk gelezen heb, en ik vraag me af waarom. Dat er flink gevochten is in Afghanistan wist ik al langer. Dat het een militaire operatie betrof waar de opbouw ten eerste een contraguerrilla doel heeft en dat er alleen maar meer Talibanstrijders bij zijn gekomen in de loop der jaren ook. Bovendien had ik een groot deel van de tekst al gelezen in de Groene Amsterdammer.

Mijn emotie heeft te maken met de journalist die met zijn grote hoeveelheid tekst de oorlog van zeer dichtbij, menselijk, vol twijfel, maar toch met grote daadkracht volgt, overdenkt en beschrijft. Uruzgan komt dichtbij; ik proef de oorlog in al zijn heroïek en narigheid. Het is zo'n boek dat je met een rot gevoel weglegt en juist dáárom moet lezen.

Waar ik geen antwoord op heb gekregen is waarom het overgrote deel van de pers tevreden lijkt te zijn met enkel een embedded indruk. Honderden journalisten zijn er geweest en slechts negen (waarvan drie vrouwen) unembedded. Maar hoewel Boom terecht zeer kritisch is over het embedded naar de oorlog gaan, vind ik het boek er eerder wel dan niet voor pleiten. Als het goed en met empathie gebeurt dan levert het informatie op die voor een oordeelsvorming over de oorlog van belang is.

Waar de grens ligt als het gaat om beperkingen, het frustreren of censureren van je werk is een journalistieke afweging. Een afweging die iedere journalist moet maken. Los daarvan moet het niet alleen blijven bij aan het handje lopen. Een stevige controle van de Haagse politiek, het duiken in archieven, het lezen van vakbladen, het doorspitten van documenten en zeker ook onderzoek doen zonder bemoeienis van Defensie of overheid in het oorlogsgebied zijn hierbij onmisbaar.

Als een nacht met duizend sterren levert inzicht in de afwegingen van één journalist. Een boek met een beschouwing van de overwegingen van een deel van de journalisten die embedded al dan niet buiten de kazernepoort keken, zou op dit boek een mooie aanvulling zijn.

Zaterdag 30 oktober 2010 besteedt radioprogramma Argos aandacht aan Afghanistan, de oorlog en de onderzoeksjournalistiek. 12:15-13:00 uur op Radio 1.


Als een nacht met duizend sterren, oorlogsjournalistiek in Uruzgan, Joeri Boom,
Podium, 2010, 9789057593710, paperback, 353 pg., € 21,50