Posts tonen met het label recensie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label recensie. Alle posts tonen

donderdag 1 januari 2015

De Groote Klassenoorlog 1914-1918

Herdenkingsmonument in Rue, 31 juli 2014, blog.

Om een omverwerping van de heersende orde te vermijden, kwamen adel en burgerij begin vorige eeuw uit bij oorlog. Oorlog moest de revolutie en de democratisering tegenhouden. Maar het liep anders dan de elite verwacht had.

door Martin Broek

De Groote Oorlog gaat over de plaatsbepaling van wat nu de Eerste Wereldoorlog heet. Het boek is een baksteen dik, niet vast te houden tijdens het lezen en zit barstensvol feiten. Er zijn alleen al 1002 eindnoten… Het lezen ervan is als het overzwemmen van een oceaan vol feitenparels. Iedere parel is mooi, maar iets minder en iets meer oever zou ook mooi zijn geweest.

De Canadese schrijver en historicus van Vlaamse afkomst, Jacques R. Pauwels, vangt aan met de Verlichting in 1789, ‘de mars naar meer democratie en de ontvoogding van de kleine man.’ Hij kan het niet laten ook terug te grijpen op oorlogen die aan de Verlichting vooraf zijn gegaan: de zevenjarige oorlog (1756-1763) en de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783). Die zorgden voor een fiscale crisis en creëerden een revolutionaire situatie. Oorlog baart oorlog, zo wil de schrijver benadrukken.

De centrale stelling van het boek is dat de Eerste Wereldoorlog is begonnen om deze vrijheden de kop in te drukken. Die oorlog was bedoeld om de arbeidersbeweging – die door de reactionairen als te sterk werd verondersteld – te disciplineren en onder controle te krijgen. Pauwels gaat daarin verder. De ‘contrarevolutionaire, antisocialistische’ wereldlijke en geestelijke elite wilde de oorlog gebruiken om de macht van adel, kerk en staat met krijgsmacht en kapitaal weer te herstellen. In die context hadden generaals er geen probleem mee op een dag duizenden mannen de dood in te jagen.

Bewijzen

Pauwels voert een karrenvracht aan personen aan om zijn stelling te onderbouwen, zoals Alexis de Tocqueville, die uit de Franse revolutie leerde dat oorlog er toe kan dienen ‘sociale conflicten te neutraliseren.’ De overdaad aan citaten en opgevoerde personen wordt gebruikt om te overtuigen. Maar is dat nodig? Wel als je gaat geloven in je eigen these dat de Eerste Wereldoorlog een klassenoorlog was en dat je dit tegen de klippen op wilt bewijzen. Dat officieren uit de betere standen kwamen en neerkeken op de soldaten hoeft toch niet te verbazen? In 1980 nog werd ik zelf door een officier geacht zijn schoenen te poetsen, iets wat ik weigerde, maar de man met de gouden strepen op zijn epauletten probeerde het wel. Die bewering van klassenonderscheid tussen rangen en standen wordt pagina’s lang onderbouwd.

Socialisten

Regelmatig moet ik tijdens het lezen van De Groote Klassenoorlog denken aan het boekenplankje vrijwel tegen het plafond boven mijn bureau dat werk bevat van Karl Liebknecht, Rosa Luxemburg en Henriëtte Roland-Holst. En, onvermijdelijk, ook Vladimir Iljitsj Lenin, de man die in het namenregister van Pauwels tot de best bedeelden behoort. Maar Jaurès, de Franse socialist tegen de oorlog die werd vermoord bij het uitbreken ervan – ontbreekt op mijn plank. Allen hebben zich ingezet om de arbeidersbeweging tegen de oorlog en het bestrijden van de eigen klasse te keren en mechanismen van het militarisme te duiden. Ik lees in de biografie van Roland-Holst over Rosa Luxemburg: ‘De val van het proletariaat in den huidigen wereldoorlog is zonder voorbeeld, die val is een onheil voor de menschheid. Maar verloren zou het socialisme enkel zijn, zoo het internationale proletariaat de diepte van dien val niet meten, niet daaruit leren wilde.’

Het doet me ook denken aan de slogan die ik wekelijks voorbij fiets ter hoogte van station Sloterdijk in Amsterdam: ‘No war, but class war‘. Het mocht niet zover komen. De klassen zouden elkaar tussen 1914 en 1918 wereldwijd op dood en leven bestrijden waarbij zo’n 10 miljoen Europeanen om zouden komen. En met het leren wilde het ook niet erg lukken. ‘Bij het uitbreken van de oorlog jubelt de elite, en met reden: aan de stakingen en andere sociale problemen komt plots een einde. De ware of vermeende revolutionaire bedreiging gaat in rook op’, zo begint Pauwels aan het hoofdstuk De godsvrede en het einde van de politiek.

Daarin komt aan de orde het stemmen voor de oorlogsbegroting in Duitsland, de union sacrée (waarin tegenstellingen tussen socialisten en elite werden bevroren) of de censuurwetgeving Defence of the Realm (DORA) in het Verenigd Koninkrijk (wetgeving die nog tot in de jaren ’60 werd gebruikt tegen stakingen). Protesten van de socialisten bleven goeddeels uit. Die zouden de oorlog dan ook verzwakt uitkomen. De vakbonden verdubbelden hun ledental in de oorlogsjaren wél.

Vlaams vluchteling na de val van Antwerpen, oktober 1914. Detail van brons door Albert Termote uit 1923, geplaatst in 1924 door Comite voor de Vluchtelingen.  (zie)                                                                                     Foto: Martin Broek

Animo

Er is een mythe ontstaan rondom de Eerste Wereldoorlog, namelijk dat er sprake van een groot enthousiasme was om te strijden. Dit enthousiasme zou echter van zeer korte duur zijn. Pauwels voert tal van citaten aan om dit duidelijk te maken. Aan Franse zijde vielen in de eerste maand 300.000 doden en gewonden, van de Britse troepen was tegen het einde van 1914 een derde gesneuveld. Dergelijke cijfers geeft het boek ook voor de oorlog in Oostenrijk-Hongarije, Servië, België etc. Generaals beschouwden dit als een ‘malthusiaanse manier om de al te talrijke massa’s uit te dunnen’, aldus de stevige woorden van Pauwels, zonder bronvermelding dit keer.

Om de soldaten aan het front te houden, was stevige propaganda nodig. Pauwels onderscheidt hierin vier stromen: de eigen nederlagen werden verzwegen, de anderen waren de oorzaak van de oorlog, ‘onze’ strijd was rechtschapen, en na de overwinning zou alles beter worden. ‘Wij krijgen noch brieven noch kranen te zien (…) wij marcheren stom en stilzwijgend als slaven van de oorlogsgod’, citeert de schrijver een Franse soldaat. Voor de soldaten speelden drie mechanismen waardoor ze aan het front bleven: dwang, plichtsbesef en kameraadschap. Op de laatste dag vielen nog eens 2.738 doden, meer dan tijdens de landing bij Normandië in 1944.

Pauwels beschrijft ook de verbroedering die op het slagveld ontstond tussen de militairen van verschillende partijen die de in totaal 40.000 km lange loopgraven aan het front bevolkten. Niet alleen de kerstvoetbalwedstrijd van 1914 wordt genoemd, maar ook contacten op dagelijkse basis, zoals bij de Fontaine Père Hilarion waar zowel Franse als Duitse soldaten hun water haalden. Een paar pagina’s later citeert de schrijver een Franse soldaat die zich herinnert dat hij een exemplaar van het tijdschrift Le Petit Parisien inruilde voor een Duitse krant. Het zijn dit soort geluiden over de oorlog die de hoop op een betere wereld bij mij zelfs nu nog, een eeuw later, levend houden.

Koloniën

Het deel van WOI waar geen sprake was van loopgraven lijkt vaak aan de aandacht van de publieke opinie te ontsnappen. De Somme en Ieper zijn WOI, Turkije al veel minder. Pauwels is een uitgesproken links en ook internationalistisch schrijver. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij stilstaat bij een andere reden van de oorlog, namelijk het graaien naar elkanders koloniën en het sneuvelen van soldaten in den vreemde: ‘De Eerste Wereldoorlog als laatste fase van de wedloop om Afrika.’ Soldaten uit de koloniën werden ingezet, maar met weinig respect behandeld.
Ook hier baart de oorlog weer nieuwe conflicten. De door de officieren onderdrukte Ieren zouden zich nog verder van de Britten afkeren. De Japanse veroveringen in Azië resulteerden in de wedijver tussen Tokio en Washington die uiteindelijk tot oorlog met de VS zou leiden. Het verband kan niet ontkend worden, maar dit is een voorbeeld van ‘grote halen snel thuis’ hetgeen in het boek regelmatig voorkomt.

Verderop in het boek wordt het ontstaan van het huidige China aangehaald als resultaat van de Russische revolutie, ook al mogelijk gemaakt door WOI, en een erfenis van een revolutie onder leiding van Mao’s communisten. Tegen welke prijs laat de schrijver weg. Bovendien kan je veel grote geopolitieke en economische processen afleiden uit de wereldoorlog van 1914-1918. Je kan beter niet te grote slagen maken als je zo’n grabbelton – om het wat respectloos te zeggen – gebruikt.
In het hoofdstuk De lange schaduw van De Groote Oorlog brengt Pauwels ons echter met rasse en niet altijd even adequate schreden terug tot op de dag van vandaag in de eindeloze oorlog tegen het terrorisme. Dan haak ik af.

Feiten

Krijgsgevangenen trokken na 20 november 1918 uit Duitsland naar huis. In Enschede werden er tot 20 januari 1919 80.000 Werden opgevangen. (zie)
Foto: Martin Broek






Ook Bismarck komt een paar keer in het boek aan de orde met een krachtige uitspraak. De Duitse industriëlen en landadel vonden elkaar, het was het samengaan van ‘rogge en ijzer’. Verderop in het boek haalt Pauwels Bismarck aan als hij zegt dat Duitsland door de oorlog zijn eenheid in het midden van de 19e eeuw had verwezenlijkt door ‘bloed en ijzer’. Alweer zo’n twee woorden slogan die blijft hangen. Door de veelheid aan feiten ga je dit soort patroontjes herkennen.

Een heel ander feit is de creatie van de Sacré Cœur basiliek die werd gebouwd om vergiffenis te vragen voor de zonden die Frankrijk had begaan, zoals de Commune van Parijs (1871) en de scheiding van kerk en staat (1905), aldus de schrijver. Wederom geen bronvermelding. Jammer, ik voel me dan niet helemaal senang om dit als feit op te voeren. Het kerkgebouw was in 1914 klaar, ‘net op tijd om de mensenmassa’s te ontvangen die door de oorlog God zouden terugvinden’, schrijft Pauwels.

Dat de cavalerie het in de tijd van het machinegeweer nog maar slecht deed, las ik deze zomer al in de New York Times, maar dat aan het Turkse front paarden nog wel eens bruikbare wapens waren, lees ik in De Groote Klassenoorlog. Pauwels voegt daar bovendien aan toe dat het op de blubbervelden van weinig nut was. De Britser generaal Haig weigerde echter afstand van zijn paarden te doen, toen hem bevolen werd om ze te laten verschepen naar Palestina. Zo verknocht was hij aan zijn bereden militairen.

Onlangs besprak ik voor Ravage het boek De kracht van het paradijs over Europa van Jonathan Holslag. Holslag beschrijft een gordel van onzekerheid die om Europa heen ligt. Pauwels haalt een revolutionaire gordel aan voor WOI die van Spanje, via Italië en de Balkan naar Rusland leidde. Het zijn dit soort schematische wetenswaardigheden die het tot een rijk boek maken. In dit kader past dan weer het feit dat de Italiaanse socialistische partij als enige tot het einde tegen de oorlog gekant bleef. Een partij waaruit ene Mussolini, de uitgever van de krant Avanti, vertrok om zijn eigen partij te stichten. Waaruit de schrijver constateert dat het fascisme voortkomt uit de Grote Oorlog.

Ik kan wel genieten van de kleine feitjes, zoals de theoretische voettocht van België naar Zwitserland door de 40.000 km aan loopgraven. Het geeft mij – hoe banaal ook – een beeld van WOI dat ik voorheen nog niet had. Of dat Thomas Mann het uitbreken van de oorlog zag als ‘zuivering, verlossing van het giftige gemak van de vrede’. Deze schrijver wordt aangehaald om de sfeer in zijn tijd te duiden. Maar dat Mann zich later zou afkeren van die mallotige romantiek, vermeldt Pauwels niet. Is het soms omdat Pauwels zijn betoog ermee zou ontkrachten, indien de schrijver weer op zijn poten wordt gezet?

Liederen

Los van alle gegevens over propaganda, repressie, oorlogshandelingen en machtsspelletjes, valt het boek op door het grote aantal versjes en gedichten dat is opgenomen. De teksten zijn zowel pro als contra de oorlog; kwaad en vriendelijk, ironisch of direct. De teksten zijn divers en ook hier uitbundig veel en altijd vertaald.

In Flanders Fields van John McCrae ben ik door Pauwels opeens heel anders gaan interpreteren. McCrae was een Canadese luitenant-kolonel en bewonderaar van het Britse empire. Hij zag de animo voor de oorlog afnemen en schreef daarom een van de bekendste oorlogsverzen, bedoeld om de soldaten niet alleen moed in te zingen, maar ook aan het front te houden. Meeleven met de soldaten is prima, maar waarom Take up our quarrel with the foe (Neem ons gevecht met de vijand weer op) als versregel? Pauwels verwijst bovendien naar werk van Paul Fussell die dit gedicht ontlede en brandmerkte als een bijzonder krachtig en literair instrument voor oorlogspropaganda.

Er zijn versjes bij waar de schrijver geen genoeg van krijgt. Het valt op zodra je alweer de naam Georg Willis en het gedicht Any soldier to his son tegenkomt. Het zou prettig zijn geweest als Pauwels bij zo’n tweede, derde of vierde keer had vermeld dat het gedicht dit of dat onderstreept. Het zou het leesplezier hebben vergroot. Maar mooi zijn ze vaak wel. Ik kies er één uit:

Tien miljoen soldaten zijn ten oorlog getrokken.
En zullen misschien nooit terugkeren.
Tien miljoen harten van moeders moeten breken
Voor beminden die nutteloos sterven.
Het hoofd gebogen in verdriet
Hoorde ik een moeder eenzaam in haar oude jaren
Mompelen doorheen haar tranen:

Ik heb mijn jongen niet grootgebracht om soldaat te zijn,
Ik heb hem grootgebracht om mijn oogappel te zijn,
Wie heeft het lef om hem een geweer te geven,
Om te schieten op de lieve jongen van een andere moeder?
Laat de naties hun geschillen door bemiddelingen oplossen,
Het zwaard en het kanon hebben hun tijd gehad,
Er zou geen oorlog gevoerd worden,
Indien alle moeders zouden zeggen,
Ik heb mijn jongen niet grootgebracht om soldaat te zijn.

[Oorspronkelijke tekst Alfred Bryan, muziek Al Piantadosi (1915). (Wordt niet vermeld in boek) Zie ook hier. Vertaling Pauwels.]

Twijfel

Heb ik met dit boek nu wezenlijk veel bijgeleerd? Wist ik dan al niet dat militarisme disciplineert, dat de krijgsmacht en er is om de heersende macht haar binnenlandse en buitenlandse politiek uit te laten voeren? De Groote Oorlog als klassenoorlog om het proletariaat weer onder controle te krijgen, daarvan neemt de schrijver gelukkig af en toe zelf wat afstand. Internationale concurrentie om toegang tot grondstoffen (zoals olie, ja toen al), wedijver tussen industriële supermachten (Engeland en Duitsland) en koloniale politiek blijken ook belangrijke drijfveren te zijn geweest.

Even lijkt Pauwels van zichzelf te schrikken en aan zijn eigen stellingen te twijfelen als hij schrijft: ‘Het was de bedoeling om (…) een oorlog uit te lokken. De term ‘uitlokken’ is misschien enigszins overdreven. Maar de Europese elite stuurde zeker aan op oorlog en schuwde het risico ervan niet langer.’ Hier ben ik hem kwijt. ‘Uitlokken’ of erop ‘aansturen’ (wat een meer omvattende benadering lijkt), wat maakt het uit? Een paar bladzijden later schrijft hij weer dat de Duitse adel ‘aasde’ op de oorlog. Ja, mijn beeld van de Eerste Wereldoorlog is veranderd door het boek.

Tijdens het lezen van De Groote Klassenoorlog bekeek ik tevens de catalogus Oorlogsprenten van Jan Sluijters, gemaakt in het kader van een tentoonstelling in Museum de Fundatie in Zwolle. De prenten dienden als cover voor de Nieuwe Amsterdammer. Ze vertellen in detail, woord en beeld veel over de afschuw van en reden voor de oorlog. Het boek van Pauwels is rijker aan feiten. Bovendien: het hoeft niet in een keer uit. Een vat vol schatten blijft. Toch, waarom niet meer in voetnoten gestopt – welke dwaas heeft er voor gezorgd dat deze plaatsmaakten voor eindnoten, zodat ik de hele tijd zit te bladeren – en meer de grote lijn bewaakt? Had er niet het een en ander op een website gekund, eventueel met filmpjes, gedichten, verhalen van elders en activiteiten rond de herdenking of tegen oorlog?

Al voor ik De Groote Klassenoorlog ging lezen en bespreken, wist ik dat ik de cover zou noemen. Die is prachtig, met het futuristische schilderij uit 1915 La Mitrailleuse van Christopher Nevinson. Britse soldaten zitten met een machinegeweer in de loopgraaf. Nevinson heeft gruwelijker werk gemaakt en zijn schilderij Paths of Glory uit 1917 werd een jaar daarna zelfs geweerd uit een tentoonstelling.

titel  De Groote Klassenoorlog · 1914-1918
auteur  Jacques R. Pauwels
uitgave  paperback (15 x 22,5 cm) – 672p.
uitgever  EPO, 2014
isbn  9789491297694
prijs  € 34.90


Geschreven voor Ravage Webzine

donderdag 17 juli 2014

Risicostrategie in de Zuid-Chinese Zee

De Zuid-Chinese Zee is volgens Robert Kaplan de spil in een sluimerend conflict tussen China, Japan, Vietnam, de Filipijnen en Indonesië. Met grote belangen, want de voornaamste vaarroutes tussen het Midden-Oosten en Zuidoost-Azië lopen door dit gebied.

door Martin Broek

Bron: *MO
Het Aziatische kruitvat is een zeer leesbaar boek over de spanningen in de Zuid-Chinese Zee. Die zee zou 'de militaire frontlinie van de komende decennia kunnen zijn', aldus auteur Robert Kaplan. Kaplan is een bekend neoconservatief die momenteel werkzaam is voor de denktank Stratfor. In 2011 vermeldde het tijdschrift Foreign Policy hem in de top-100 van denkers over wereldwijde ontwikkelingen.

Kaplan beschrijft de wijze waarop China een steeds sterkere claim wil leggen op de Zuid-Chinese Zee (ZCZ) en vergelijkt dit met wat de VS in de 19e eeuw deed met de Caraïbische zee. Daarmee plaatst hij zich in de traditie van de grootste militaire denker van de VS, publicist en admiraal Alfred Tayler Mahan. Het is volgens Kaplan volkomen begrijpelijk dat een groeiende economische macht deze macht ook om zal gaan zetten in territoriale aanspraken. De groeiende invloed van China in de regio leidt wel tot een verschuiving in de machtsbalans en de relatieve verzwakking van de VS, zo stelt hij.

Koeientong

China heeft in 1947 een kaart gepubliceerd met daarop negen streepjes die een gebied in de vorm van een koeientong in de ZCZ omspannen, en waarop Beijing aanspraak maakt. Die kaart leidde de afgelopen decennia tot veel commotie. China is niet het enige land met aanspraken in de regio. Ook Brunei, de Filipijnen, Maleisië, Singapore, Taiwan en Vietnam maken aanspraak op delen van de ZCZ.

De Zuid-Chinese Zee is rijk aan vis (men vermoedt dat 10 procent van de vis in de wereld hier gevangen wordt) en grondstoffen. Bovendien is de zee doorvoergebied voor een groot deel van de wereldhandel (de helft van alle wereldwijde olievervoer bijvoorbeeld). Scheepvaartroutes van alle Aziatische landen ten oosten van Thailand en rond de Stille Oceaan lopen via de ZCZ. Meer dan de helft van de tien grootste havens in de wereld liggen aan haar kusten.

De zee vormt de aanvoerlijn voor de olie die Japan invoert vanuit het Midden-Oosten, of aluminium uit Zuid-Afrika bestemd voor China. Alle landen in de regio zijn er bij gebaat om die scheepvaartroutes buiten de conflicten te houden en vrijheid op zee te waarborgen. Die wordt ook door China gegarandeerd.

Rondreis

Het boek van Kaplan is geschreven als een rondreis langs de kustlanden van de Zuid-Chinese Zee. Het leidt hem naar Vietnam, de Filipijnen (waarvoor hij weinig goede woorden over heeft, alleen de natuur bevalt hem uitstekend), Maleisië, Singapore, het eiland Borneo en Taiwan (het Berlijn van Azië).

Hij gaat op zoek naar reacties en antwoorden op de regionale ontwikkelingen. Hij geeft argumenten voor China's aanspraken, maar zoekt ook hoe dat ingetoomd kan worden. Hij ziet het internationaal recht als een bod van zwakte, maar haalt evenzo goed het zeerecht van stal om de aanspraken van China op de koeientong onderuit te halen. Dat de VS het Zeerechtverdrag (UNCLOS) niet ondertekend heeft, is volgens Kaplan nauwelijks een punt van betekenis. Washington mag blijkbaar als supermacht boven de wet staan.

Godfried Wessels beschreef onlangs in het Nederlandse Marineblad (orgaan van de Vereniging van Marineofficieren, KVMO) een vergelijkbare rondreis door de regio. Wessels tekent in het juli-nummer van het tijdschrift op: 'Opmerkelijk is dat, in tegenstelling tot velen in de VS zelf, geen van mijn gesprekspartners [in de ZCZ-regio] zich zorgen maakt over de geloofwaardigheid van de Amerikaanse militaire capaciteit in de regio.'

Wessels vermoedt dat de zorgen in de VS eerder een binnenlands doel dienen, namelijk het tegengaan van de bezuinigingen op defensie. Dat is een stevige nuancering van het probleem dat Kaplan juist als leidraad voor zijn boek neemt. Kaplan's grote voorkeur voor het binden van China gaat uit naar Vietnam: 'In de officiële geschiedenis van Vietnam ligt de nadruk op verzet – bijna altijd tegen China.' Maar ook omdat het onderdak wil bieden aan de Amerikaanse marine – net als Singapore – door moderne havenfaciliteiten voor de Amerikaanse marine te bieden, omdat het zo de VS in de regio probeert te houden.

Dreigende oorlog

De dreiging van oorlog is in het boek nooit ver weg. In 1898 leidde de Amerikaanse opmars in de Caraïbische Zee inderdaad tot oorlog met Mexico, maar het gaat te ver om de internationale situatie van destijds met de huidige te vergelijken. Bewapening is natuurlijk, stelt Kaplan: 'Het is een harde maar onontkoombare waarheid: kapitalistische voorspoed leidt tot de aanschaf van militair materieel. Landen die een snelle ontwikkeling doormaken, drijven meer handel met de buitenwereld en krijgen daardoor wereldwijde belangen die met hand en tand moeten worden verdedigd.'

Even later schrijft hij: 'Aziaten vechten niet voor bepaalde ideeën, maar voor een groter stuk van de landkaart.' Toch plaatst hij ook opmerkingen in het boek die gematigder van toon zijn: 'Ieder land in de regio wilde wel nieuwe oorlogsschepen, maar niemand wilde dat het conflict zou escaleerde tot heuse gevechten en verder ging dan her en der een schermutseling.' Zo is er voor ieder wat wils, maar de algemene teneur is toch die van gevaar en dreiging.

Uitgebreid wordt aandacht besteed aan Taiwan, 'de kurk op de toegang tot de Zuid-Chinese Zee.' Opvallend daarbij is dat het niet alleen over de actuele situatie gaat, maar dat ook de zonden van de Taiwanese leider van het eerste uur, Chiang Kai-shek, worden weggepoetst en die van Mao juist opgepoetst. Hij heeft er een aardje van om min of meer gelijkgestemden uit het verdomhoekje van de geschiedenis te halen en doet dit met verve.

Wat overigens niet betekent dat ik bijvoorbeeld de buitengewoon uitgebreide waardering deel voor de autoritaire geestelijk vader van Singapore, Lee Kuan Yew. Lee baseerde zijn aanpak op het voorbeeld van de Japanners in de Tweede Wereldoorlog. De dictator van Zuid-Korea, Park Chung-hee, is in het boek een natiebouwer. Dat hij ook een bruut onderdrukker van de oppositie was, lijkt niet van belang.

Voor humanistische waarden en mensenrechten ben je bij Kaplan niet aan het juiste adres. Behalve als er sprake is van grove en voortdurende schendingen, dan mogen landen hard worden aangepakt. Zo heb je een stok om je vijanden te slaan en kan je bij vrienden de kritiek dood discussiëren over de vraag of er wel sprake is van grof en langdurig.

Ook democratie is voor Kaplan niet heilig. Hij stelt dat met name Lee de mogelijkheid open laat 'dat democratie wel eens niet alleenzaligmakend zou kunnen zijn als het om een menswaardige politieke ontwikkeling gaat – wat een progressieve westerling ketters de oren zal klinken.' Alleenzaligmakend is nogal sterk uitgedrukt, maar democratie is van wezenlijk belang voor de menselijke ontwikkeling, vrijheid en invloed op de leefomgeving. Kaplan etaleert in de delen over Chiang, Park en Lee zijn voorkeur voor sterke leiders en zijn reactionaire visie.

Diplomatie

Terug naar de huidige conflicten en het vermijden van oorlog. Kaplan zelf benoemt ook een heel aantal voorbeelden van geslaagd overleg, zoals het zeegrenzen-overleg tussen China en Vietnam in 2004 waarbij deze landen de Golf van Tonkin onderling verdeelden, alsmede de 200 geschilpunten met China die in de jaren '90 werden opgelost.

Diplomatie kan werken. 'Dat China uit is op dominantie betekent nog niet dat het onredelijk is', tekent hij op. In verband met de koeientong-aanspraken vertelt een Chinese ambtenaar hem dat het Chinese politieke establishment ervan doordrongen is dat compromissen rond de ZCZ-conflicten onvermijdelijk zijn, maar dat die aan de Chinese bevolking wel verkocht moeten worden. Het belangrijkste conflict in de regio, dat tussen China en Taiwan, zou wel eens kunnen verwateren als China 'doorgaat in deze meer liberale [sic!] richting en daarbij nauwere economische en culturele banden aanknoopt met Taiwan.'

Het is ook niet zo dat er een eenduidig antagonisme tegen China bestaat. Indonesië probeert een actieve en bemiddelende rol te spelen in de regio. Maleisië heeft bijvoorbeeld een welwillende opstelling tegenover China. Dat heeft volgens Kaplan vooral te maken met binnenlandse problemen, 'ze hebben zich onttrokken aan het probleem China.' De Maleisische wapenaankopen hebben meer te maken met de zwaarbewapende buren in het kleine Singapore dan met die verre grote buur in Beijing.

Daarnaast is het conflict in Korea een handenbindertje voor de regionale grootmachten (vooral China), waardoor ze zich niet snel in een ander avontuur zullen storten. Een van de grote problemen van Oost-Azië is juist dit conflict. Het oplossen ervan is alleen in het belang van China en de Noord-Koreaanse bevolking, dus blijft het doormodderen. Het komt alleen in de marge aan de orde.

Oplossingen

Kaplan geeft een enorme hoeveelheid – elkaar regelmatig tegensprekende – gedachten en feiten weer. Toch laat hij ook veel liggen. Zo komt het intomen van de militaire ambities van Japan niet aan de orde. Japan is momenteel bezig met een militair nationalistische opmars. In april werd het militaire verdrag met de VS verlengd. Sindsdien gaat er geen week voorbij of er worden nieuwe stappen op het militaire pad gezet. De grondwet wordt aangepast om Japen een meer assertieve rol op het internationale toneel te geven, met mogelijke interventies en wapenleveranties aan bondgenoten.

Rondom Japan hangt nog steeds het zweem van pacifisme, maar het land heeft na de VS reeds de sterkste marine ter wereld, aldus Jaap Anten in het Marineblad. Japan wil een regionale militaire samenwerking opzetten om China te beugelen. Dat leidt tot protesten in de regio, met name van Zuid-Korea en China. Half juli kondigde Tokio aan dat de marinesamenwerking met de VS verdiept wordt en de samenwerking met India versterkt. Het komt het vertrouwen in de regio niet ten goede.

Japan onderschreef onlangs het Wapenhandelsverdrag (ATT), maar versoepelde tegelijkertijd de eigen restricties op wapenexporten waardoor de situatie in wezen verslechterde. Wat, niet onverwacht, achterwege blijft in het boek is een reactie op de wapenverkopen aan de regio. De aankopen worden wel behandeld. De VS en de EU-landen steunen de bondgenoten van het Westen, sinds kort dus versterkt door Japan. Grotere terughoudendheid lijkt echter geboden als het gaat om wapenverkopen.

Oorlog is nooit onvermijdelijk. Regelmatig is er sprake van sabelgekletter rondom overlappende aanspraken op eilanden. Maar er is ook sprake van gezamenlijke conflictbemiddelingsverklaringen en regionale organisaties. En hoewel geen garantie voor het uitblijven van gewapende conflicten, is er tevens sprake van grote regionale economische interdependentie waardoor landen niet langer genegen zijn de conflicten op de spits te drijven. Dat regionale economische verwevenheid ook kan botsen met wereldwijde belangen en daardoor geen garantie zijn voor het uitblijven van conflicten, deel ik met Kaplan.

Risicostrategie

Auteur Jaap Anten haalt in het Marineblad de Amerikaanse officier Mahan van stal als hij beschrijft hoe de VS in de negentiende eeuw baat had bij de strijd tussen Frankrijk en Engeland. Zolang beide landen met elkaar in conflict waren, was de Amerikaanse marine sterk genoeg indien ze in staat was een van de partijen zodanig te havenen dat ze niet meer tegen de ander op kon, de zogenaamde risicostrategie. 'In een periode dat de Amerikaanse en Chinese vloot gericht blijven tegen elkaar, hoeft Europa niet even sterk te zijn neutraliteit ter zee te waarborgen, zolang zijn slagkracht voldoende is om een sterkere beslissend te verzwakken.'

Om het plaatje nog mooier te maken. De Chinese vloot heeft niet alleen te kampen met de VS, maar ook met India en Japan en het niet te onderschatten Zuid-Korea. Voorlopig loopt het dus nog wel los met de dreiging (als die neutraliteit ter zee al in het geding is) en kan Europa de lachende derde zijn en mogelijk ook een diplomatieke rol spelen. Voorlopig lijken Europese landen de spanningen in de regio vooral aan te grijpen om het verlies van binnenlandse wapenverkopen te compenseren.



titel Het Aziatische kruitvat
auteur Robert Kaplan
uitgeverij Spectrum, 2014
uitgave paperback, 219 pagina's
isbn 9789000334919
prijs € 24,99

Geschreven voor Ravage webzine

donderdag 22 mei 2014

EU: De zachtmoedige grootmacht

14

Jonathan Holslag beschrijft in zijn boek De kracht van het paradijs de naoorlogse economische geschiedenis van Europa dat niet langer de grootmacht is waar de rest van de wereld rekening mee houdt.

“We moeten allereerst bevreesd zijn voor onze eigen zwakheid”, zei Jonathan Holslag over Europa in het tv-programma DWDD. Holslag is verbonden aan het Brussels Institute of Contemporary China Studies. De man werd stevig aangekondigd: volgens tv-presentator Matthijs van Nieuwkerk zit er een Derde Wereldoorlog aan te komen, met China als tegenstander.

De Arabische Lente en de verovering van De Krim waren slechts opwarmertjes. China is fragiel, is een wapenwedloop begonnen en speelt steeds vaker de nationalistische kaart. Tegelijkertijd zit Europa op zijn handen en dreigt geen medespeler maar een speeltuin te worden. Holslag weerspreekt geen enkele bewering. Zijn dikke pil, De kracht van het paradijs, werd door Van Nieuwkerk aangekondigd alsof het een spannend jongensboek betreft.

Wie het boek leest ontdekt al snel dat snelle verkooppraatjes en werkelijkheid elkaar in de weg zitten. Allereerst schrijft Holslag: De kans is klein dat de grootmachten in een oorlog verwikkeld raken, maar ze kunnen wel een tik uitdelen aan kleinere landen, elkaar via een omweg treffen of geleidelijk steeds dieper wegzinken in een conflict dat aanvankelijk nog beheersbaar leek.’ Op een spannende Derde Wereldoorlog moet DWDD dus nog even wachten.
Ook gaat het boek niet in de eerste plaats over China. Het is een warm pleidooi voor het omarmen, stroomlijnen en versterken van de Europese Unie. Holslag gaat op dat doel af via drie thema’s: economie, machtspolitiek en wereldorde (waarbinnen China) en praktische punten voor Europa in een poging ‘een paradijs tot stand te brengen uit een wel zeer somber wereldbeeld.’ Het is een ambitieus, eloquent en assertief boek dat veel plannenmakerij van eurofielen – door Holslag in DWDD ‘euro-idealisten’ genoemd – omvat.

Europese eenheid

Holslag beseft dat Europa geen eenheid is, zo blijkt uit zijn beschrijvingen van de situatie in verschillende landen. Europa is een bak met knikkers met verschillende kleuren en maten die maar moeilijk samen gaan in één spel. Sterker nog: zelfs binnen Europese landen spelen verschillende belangen. Het boek is zo omvangrijk dat alles wel ergens ter sprake komt, maar het dominante beeld van Europa als één instituut is bepalend. Dat instituut wordt heel vaak zwak en fragiel genoemd, maar die alarmistische opmerkingen zijn bedoeld om meer inzet en verantwoordelijkheid voor de EU op te roepen.

De Europese markt wordt slap en een schuldenmoeras genoemd, de politiek is kleingeestig. Wederom kwalificaties die tot meer dadendrang moeten leiden. Maar ‘ondanks de somberte is er geen reden Europa af te schrijven.’ [...] ‘De beste manier om scepsis teniet te doen is laten zien dat een Europees paradijs bereikbaar is, en uiteenzetten hoe we kunnen toewerken naar een samenleving die veilig, veerkrachtig in haar diversiteit, creatief en ondernemingsgezind is.’
Hoofdstuk twee wordt welluidend afgesloten: Zestig jaar van Europese integratie passeren als een snoer van crises en mislukkingen, maar bij elke kraal heeft het proces standgehouden en zich verdiept. […] De vraag is waarom het deze keer anders zou gaan. Waarom zouden we ervan uitgaan dat de crisis in de eurozone de ultieme ondergang inluidt van het eenmakingsproject, de neergang ervan versnelt en de Unie naar een plek aan de buitenrand van de Aziatische eeuw drijft?’
Deze tekst doet vanaf het begin denken aan de woorden van Guy Verhofstad, de leider van de liberalen in het Europees Parlement. In een debat, georganiseerd door het Belgische weekblad Knack, blijken Holslag en Verhofstad het dan ook volledig met elkaar eens. De schrijver behoort tot het redelijke midden, dat wordt bepaald door sociaal- en christen-democratie en liberalen. Deze groepen stemmen in 70 procent van de Europese resoluties hetzelfde.

Framen

Wanneer Europeanen denken aan eenheid, denken ze aan procedures en processen’, zo wil Holslag ons zoals zovelen doen geloven. Hij ontneemt daarmee de heersende kritiek zijn daadwerkelijke inhoud door ze te framen als zijnde onvrede met de bureaucratie en minder als een ideologische belangenstrijd. Laat ik voor mezelf spreken, als ik aan Europa denk dan denk ik aan het de vrije markt, krappe financieringspolitiek door het zogenaamde beteugelen van nationale begrotingstekorten en -schulden en het ondergraven van arbeidsrechten.

‘Elke werker moet een ondernemer zijn die streeft naar excellentie’, schrijft Holslag om mij te sterken in mijn mening. Wat met de werkers die nu al door het ZZP-moeras geen toekomst meer zien? Holslag ziet geen probleem, mits je ze maar de vrijheid en mogelijkheden geeft en stopt met de betutteling. Pensioengelden moeten worden gebruikt om de interne markt te versterken, zo wakkert hij mijn wantrouwen aan. Omdat hij niet aangeeft aan welke voorwaarden dit zou moeten voldoen om te verzekeren dat het geld niet zomaar verdampt op de vrije markt en dan ten koste van uitkeringen zal gaan.
De constatering dat de politieke partijen geen antwoord hebben op ‘onze’ onzekerheid, lijkt me een stuk belangrijker. Dat ‘onze’ zegt veel over de schrijver. Hij zegt ook: een samenleving die geen gemeenschappelijke bestemming heeft, keert zich tegen zichzelf.’ Alsof we in amorfe landen leven met één bestemming. Zal dat dan die van de middenpartijen zijn die allen de vrije markt als uitgangspunt nemen?

De economie

Er is sprake van een vertrouwenscrisis en er heerst angst, aldus Holslag. De verzorgingsstaat staat onder druk. De sociaaldemocratie heeft het moeilijk zodra die minder sociaal wordt, constateert de schrijver. Hij noemt het een worsteling tussen noodzakelijke bezuinigingen en sociale wensen. Het zou regeringen verscheuren. Toch blijft de Europese kiezer een gematigde politiek meer trouw dan wordt verondersteld. De traditionele partijen verloren in Europa gemiddeld 6 procent van hun aanhang tussen de periodes 1990-2000 en 2000-2012.
Maar al die zwaktes en het falen van Europa worden toch ook een beetje opgepoetst door de feiten die Holslag zelf opdist. De gezamenlijke Europese landen hebben een handelsoverschot met de buitenwereld. Witgoed komt voor meer dan 90 procent uit Europa, evenals de meeste auto’s en zo’n 30 procent van de tv-sets. In de jaren ’90 namen de 27 EU-landen 31 procent van de mondiale economische output voor hun rekening, in de afgelopen tien jaar nog 29 procent – ondanks de crisis, de opkomst van China etc. Bovendien is Europa goed voor 33 procent van de wereldwijde export.’
‘Europa genereert 29 procent van ‘s werelds rijkdom met 8 procent van de wereldbevolking en op 3 procent van het aardoppervlak.’ [...] ‘De economie van Europa blijft per slot van rekening de grootste’, zo stelt de schrijver naast zijn kommer en kwel.

Militaire zaken

Holslag is politicoloog (internationale betrekkingen) en historicus. Beide beroepen zorgen voor een wijde blik op de wereld. Toch gaat er regelmatig iets mis. Denemarken zou zich niets gelegen laten liggen aan ‘piraten in de Middellandse Zee’. Drie cruciale fouten in een bewering. Denemarken is een scheepvaartnatie van de eerste orde, denk bijvoorbeeld aan rederij Maersk. Bovendien zijn de piraten in de Middellandse Zee al ruim een eeuw vertrokken en zijn momenteel de meest nabije actief voor de West- en Oost-Afrikaanse kust. Daarbij neemt de Deense marine deel aan de militaire vloot voor de kust van Somalië. Dergelijke argumenten uit de hoge hoed zijn er wel meer.
De schrijver staat uitgebreid stil bij militaire zaken, maar dat deel van het boek rammelt. De grove schetsen die hij tekent zijn echter wel van waarde om te denken over een richting die de EU militair uit zou kunnen gaan. Momenteel neemt de gedachte aan een Europees leger steeds sterkere vormen aan in delen van het Europese Parlement. (zie bijvoorbeeld deze publicatie).

De wereld geschetst

De wereld is in de ogen van Europa door Holslag als volgt schematisch ingedeeld: er is één ware wereldmacht en er zijn twee regionale grootmachten met mondiale ambities, China en de EU. Bovendien is er nog een legertje aan regionale (groot) machten, zoals Brazilië, India (met de potentie van supermacht), Japan, Zuid-Korea en Zuid-Afrika die de pretenties van de grote drie op de proef kunnen stellen. De terminologie grootmacht of regionale macht wordt nogal rommelig gebruikt, dat maakt het niet duidelijker.
De opmerkelijkste categorie bestaat uit de strategische sjacheraars. Daarmee worden Turkije, Rusland, Iran en Saoedi-Arabië bedoeld die door hun geografische positie als eerste profiteren van het handelsverkeer tussen Oost en West. Dat stelt ze in staat een autonome rol te vervullen in de internationale politiek.
Met die landen dient de EU banden aan te knopen om de stabiliteit te handhaven en onnodige conflicten om invloed te voorkomen. De Unie wordt verder omringd door een gordel van onzekerheid die loopt van Marokko, via het Midden-Oosten naar de Oekraïne. Bezuiden van de Sahara en naar het Oosten (van Birma tot Iran) ligt de ‘Wig van Ontberingen’ waar oorlog, honger en armoede de dienst uitmaken.
 
De geopolitieke aanpak van Europa komt, samengevat, op het volgende neer: ‘eerst consolideren we onze positie in de gordel van onzekerheid, daarna benaderen we de strategische sjacheraars, waarna nieuwe synergieën met hen opnieuw onze positie in de gordel van onzekerheid verstevigen; vervolgens duiken we dieper in de wig van ontberingen, waardoor we onze banden met de vier strategische sjacheraars zullen versterken, en daarmee ook onze betrekkingen in de gordel van onzekerheid, waarna we enkele partnerschappen verder van ons vandaan gaan prioriteren.’
Of Holslag de banden met bijvoorbeeld Turkije een dienst bewijst met de volgende typering van de Turkse premier Erdogan, is nog maar de vraag: Hij ‘marcheert als een krijger, met de stuurse blik van een slavendrijver en de droeve ogen van een straathond.’ Hoe hij erbij komt dat Europa geen partner van Saoedi-Arabië is geworden? Zowel militair als economisch is Riyad een belangrijke partner voor veel Europese landen. Lees de ex- en importcijfers er maar op na.
Met betrekking tot sjacheraar Rusland waarschuwt Holslag ervoor dat Moskou niet wil dat de Oekraïne binnen de westerse invloedssfeer valt. Europa moet daarom de autonomie van Kiev verdedigen, stelt hij. Europa deed dat nogal overenthousiast met bijvoorbeeld bezoekjes aan de extreem-rechtse demonstranten op het Majdanplein en een handelsakkoord. Waar dat toe heeft geleid, is inmiddels duidelijk. Europa zal een volwassen relatie met Rusland moeten krijgen, schrijft hij, anders blijven staten in het Oosten zich vastklampen aan de VS. Maar wat meer ‘politieke empathie’ is dan wel gewenst.

Zachtmoedige kijk

Holslag beschrijft de kracht van onderhandelingen, internationale organisaties, diplomatie en gesprek, maar ook een versteviging van de Europese militaire macht is in zijn ogen noodzakelijk. Nu is Europa, volgens de schrijver, vooral een continent dat een zachtmoedige kijk heeft op de wereld om zich heen. De EU was de eerste speler waarvan het gehele buitenlandse en veiligheidsbeleid op idealisme werd gebouwd, stelt hij met misnoegen, aangezien dit niet past in de harde wereld van de machtspolitiek.
15Het gegeven dat Europa een neutrale bemiddelaar is, kan ook voordelig zijn. De neiging bestaat wel eens de zwakte van Europa te overdrijven. Vaak blijkt dan dat de sterkte van de VS als uitgangspunt genomen wordt (en iedereen weet in hoeverre de VS zich daarvoor in de schulden heeft gestoken). Bijgaande grafiek laat bovendien zien dat dit wel mee valt.

De door Holslag beschreven zwakte wordt opgevolgd door aanbevelingen. Ten eerste dient Europa zijn nucleaire afschrikking te handhaven. ‘Een vloot van acht strategische onderzeeërs is het absolute minimum’, stelt Holslag. Hij gaat mee met modieuze onderwerpen als cyber-security, wil een raketschild, carrier battle groups (een vliegdekschip met een omringende vloot) voor de kust van West-Afrika, in de Middellandse Zee en Indische Oceaan. Hij plant bases op een kaartje. De defensie-uitgaven mogen niet minder dan 2 procent bedragen en wapenfabrikanten moeten samenwerken daar waar Europa gezamenlijk gaat aanbesteden. Je hoort de defensielobby aan alle kanten opklinken.

De eeuw van Azië

De bewering dat de 21e eeuw de eeuw van Azië zal zijn, wordt vaak onderbouwd met het feit dat de VS zijn militaire aanwezigheid in Europa afbouwt en zich meer en meer richt op Azië. Die tendens is zeker zichtbaar, maar dat neemt niet weg dat de Atlantische banden nog steeds zeer sterk zijn.
Bovendien speelt Europa nog immer een belangrijke rol binnen de Amerikaanse politiek. Bijvoorbeeld bij het ondersteunen van operaties in het Midden-Oosten, Afrika (het Amerikaanse Afrika Commando bevindt zich in het Duitse Wiesbaden) en het hoge Noorden, aldus generaal Frank Gorenc, de commandant van de Amerikaanse luchtstrijdkrachten in Europa en Afrika. ‘Deze samenwerking [binnen de NAVO] geeft de mogelijkheid om daar te zijn waar we moeten zijn, niet alleen voor NAVO-belangen, maar voor Amerikaanse.’ (Defense News 17/3/14) Die visie past misschien niet zo goed in het met grove kwast schetsen van de wereld, maar wat nu een nuance lijkt kan evengoed hoofdzaak worden.

Verrassend is het dat Holslag ook de relatie met Washington tegen het licht houdt. De VS heeft misschien wel dezelfde tradities als Europa, maar ook zijn eigen belangen, zo onderstreept hij: ‘Uit angst het af te leggen tegen China startte de Europese Commissie onderhandelingen over een vrijhandelsverdrag met de Verenigde Staten. Maar wat men daarbij leek te vergeten, was bijvoorbeeld dat Amerika ondanks de handelsbesprekingen een beleid voerde dat schadelijk was voor Europese producenten’, zo schrijft hij over het omstreden TRIP-verdrag.
Verderop: ‘Onze geopolitieke belangen vallen dus niet noodzakelijk samen, en het is zelfs onvermijdelijk dat een macht die is ingebed in het onrustige Euraziatische continent een veel fijnmaziger en verstandiger veiligheidsstrategie vereist dan een eilandmacht die kan denken in wij tegen zij logica en zich naar eigen goeddunken met een conflict kan bemoeien.’ Samenwerking dient uit te gaan van geopolitieke oriëntaties en niet van routinepolitiek.

Speeltuin

De Europese economie is nog steeds sterk, maar staat onder druk. Daar moeten nieuwe duurzame een innovatieve impulsen aan gegeven worden (met name in kwaliteitshuisvesting, openbare – infrastructuur zoals gezamenlijke energievoorziening – de watervoorziening, transport en vervoer, onderwijs, gezondheidszorg, en de industrie).

Europa moet een geloofwaardige militaire en machtspolitieke speler worden door een gezamenlijk veiligheidsbeleid te ontwikkelen gericht op de omliggende landen. Het dient ook een beleid te hebben voor de ‘wig van ontbering’, omdat dit anders een ‘gigantisch zwart gat’ wordt dat ook bij ons voor instabiliteit zal zorgen. Bovendien is het rijk aan grondstoffen en wingebied voor grootmachten.
Door de crisis was er minder ruimte voor eenheid. Staten gaan steeds meer voor eigen belangen, om de sociale onvrede te dempen. ‘Nu de wereld één gigantische arena is waarin graaiende staten bikkelen om invloed, gaat behendigheid boven behoedzaamheid’, schrijft Holslag in het begin van zijn boek. ‘Voor het eerst sinds eeuwen zal Europa de rest van de wereld niet als speeltuin tot zijn beschikking hebben om interne conflicten op te lossen, maar heeft de rest van de wereld Europa als speeltuin voor een nieuwe episode van economische twisten, strategische rivaliteit en radicalisering.’

Bij DWDD was Holslag een begenadigd spreker, in zijn boek een levendig schrijver met een alarmistische boodschap. Met veel ben ik het niet eens. Europa is niet zo zwak, kernwapens moeten verdwijnen, Saoedi-Arabië is eerder teveel dan te weinig partner. Grootmacht-politiek bedrijven leidt tot ongelukken en laat mij maar in een zachtmoedige grootmacht wonen. Maar het boek motiveert ook om nét iets verder te denken.

16titel  De kracht van het paradijs; Hoe Europa kan overleven in de Aziatische eeuw
auteur  Jonathan Holslag  
uitgever   Bezige Bij Antwerpen, 2014
uitgave   608 pagina’s
isbn   9789085425298
prijs   € 34.99

zaterdag 22 juni 2013

Grondstoffenroof

Het leegplunderen van Afrika is niet iets van van vandaag en gisteren. Raf Custers heeft de afgelopen decennia daarvan beschreven, waarbij de nadruk wordt gelegd op de ontwikkelingen in Congo.

Half juni berichtten de media over de fusie tussen de twee Canadese uranium mijnbouwmaatschappijen Mega Uranium en RockgateCapital Corporation. In de zijlijn van het nieuws was even aandacht voor de optie die Rockgate heeft in Zuidwest Mali. Het bedrijf bezit het volledige recht op drie gebieden met een enorme oppervlakte van 225 km² welke uranium, zilver en koper bevatten. Een studie naar de mogelijkheden zal eind 2013 afgerond zijn.

Ik heb net het boek Grondstoffenjagers van Raf Custers uit en vraag me daardoor meteen af hoe de contracten eruit zien. Wat houdt Mali er aan over, behalve vervuiling en een leeggeroofd gebied? Zou er gebruik kunnen worden gemaakt van de voordelige regeling in Mali, waarbij mijnbouwbedrijven de eerste vijf jaar zijn vrijgesteld van belastingen waardoor een premie kan worden gezet op het binnen een paar jaar leeghalen van een mijn?

Schaarste

'Luxe vreetmaterialen', zo noemt Custers de grondstoffen die worden toegepast. Zo bevat een auto een zestigtal uiteenlopende materialen, de meeste van minerale oorsprong. Als ik even over mijn bureau heen kijk in mijn kamer zie ik koper, zink en aluminium. Welke materialen mijn computer en telefoon bevatten, weet ik niet eens. Zo'n telefoon is bovendien een wegwerpproduct, maar ook daar vallen grondstoffen uit te halen.

Recyclebedrijven brengen in verhouding meer edele metalen voort dan goud- of platinamijnen: per ton ruw erts tref je in de mijnen 5 gram goud aan, maar een ton schakelborden van pc's bevat al gauw 200 tot 250 gram. Een ton telefoons levert zelfs 300 tot 350 gram goud op. Een ton autokatalysatoren bevat 2 kg platina. Recyclebedrijven zien er niet voor niets heil in deze waardevolle stoffen eruit te halen.

De vraag naar mineralen neemt steeds meer toe. Volgens Custers is het de olie van de toekomst. Mogelijk. Al deel ik niet zijn optimisme dat olieproducten minder gevraagd zullen worden en mineralen die positie overnemen. Wel wordt de toegang tot minerale grondstoffen steeds belangrijker. Volgens Custers bezet Afrika een sleutelpositie in de mondiale grondstoffenstroom.

Het is om die reden dat Africom, het Amerikaanse militaire commando, zich in Afrika steeds verder uitbreidt. Gek genoeg wordt dit commando maar één keer vermeld in het boek van ruim 250 pagina's. De auteur richt zich vooral op de duistere wegen van de mijnbouw zelf, niet op de harde hand die de onzichtbare hand van de 'vrije' markt kan bijsturen indien 'nodig'.

On the road

Custers reisde juni 2008 vanuit Italië naar Tanger in Marokko. Hij bezocht er protesterende lokale vissers die hun gronden leeggevist zien, maar te maken hebben gekregen met de harde hand van de Marokkaanse koning als ze voor hun rechten opkomen. De vissers willen een stuk van de opbrengst terugkrijgen, 'maar zo zit economie en politiek niet in elkaar. Als het volk niet op tafel slaat, heeft het niet veel te zeggen', doceert Custers een oude les. Hij schudt ze uit de losse pols per dozijn het boek in.

Custers trok vervolgens zuidelijker, naar de haven waar het Marokkaanse fosfaat het land verlaat. Het wingebied, de Westelijke Sahara – in 1974 omschreven als het rijkste gebied van Noordwest Afrika – blijft dor, evenals grote delen van Marokko. De mineralen bezorgen andere landen een bloeiende landbouw. De vraag naar biomassa stuwde de vraag en prijs van fosfaat op. Marokko breidt de winning daarom uit. Het heeft een grote Franse lening gekregen en werkt samen met het Amerikaanse bedrijf Bunge aan een kunstmestfabriek, voor de export.

In Mali ontmoette hij allereerst stakende mijnwerkers uit de goudmijnen van Morila. Ze werken lange dagen maar hun premies worden hen onthouden. Morila wordt beheerd door Société Anonyme Morila, dat onderdeel uitmaakt van de Franse bouwgroep Bouygues. Eenvoudig zijn eigendomsverhoudingen nooit, ook hier niet. SA Morila is voor 40 procent in handen van twee mijnbouwondernemingen uit Zuid-Afrika, Randgold en AngloGold. Mali is voor 20 prcent eigenaar.

Het ontrafelen van bedrijfsstructuren is een constante in het boek. Dat is noodzakelijk voor het begrijpbaar maken van de verbanden en achtergronden van de grondstoffenroof. Randgold begon met een concessie en verkocht vervolgens de helft voor 100 miljoen euro aan AngloGold. Een makkelijk verdiende winst van 100 miljoen. De Malinese staat is de zwakke schakel in de keten van goudwinning. Dat blijkt o.a. uit de verzuchting van de minister van Financiën in 2008 in het parlement: "Alleen de mijnbouw firma's weten hoeveel goud ze produceren."

Mali zette eind jaren '90 in op grootschalige goudmijnbouw om de exportsector van het land te versterken. Afspraken over arbeidsrechten en het voorkomen van milieuvervuiling werden gemakshalve vergeten. De onteigening van lokale bewoners werd niet geregeld. Hoe met kinderarbeid om te gaan? Geen woord. AngloGold heeft wel een cyanide-verdrag ondertekend, maar Randgold, mede-eigenaar van de mijn, niet. Zo zijn er altijd mazen te vinden als er geen scherpe wetgeving bestaat, zeker in zwakke staten.

Custers vindt dat er meer aan kleinschalige traditionele mijnbouw gedaan moet worden. Dat kan genoeg opleveren aan goud voor toepassingen waar het moeilijk kan worden vervangen. Hebben we meer goud nodig, dan kan beter de voorraad van de Nederlandse Bank worden omgesmolten. De Malinese stakers waren in 2008 hun geloof in de overheid verloren. De minister nam het tijdens hun strijd op voor de investeerders en niet voor de stakers. 'Het reizend goudcircus keert Mali langzaam de rug toe', constateert Custers.

Congo

In Lulingu (Oost-Congo) bezocht hij een project waar de lokale bewoners 1.300 dollar samen hadden gebracht om de oude waterkrachtcentrale te kunnen repareren. Het zal best een fors bedrag zijn geweest, maar tussen de miljardencontracten die de pagina's vullen is het zeer bescheiden.

'Congo schuift op, van een land in oorlog maar een land in opbouw'. Met deze woorden begint Custers het deel over over Congo. Die hoopvolle grond spoelt onder je voeten vandaan als het gaat over de Canadese goudmijnbouwonderneming Banro die de concessies voor dertig jaar gewoonweg eigendommen noemt en met arrogantie stelt dat ze ook eindeloos zullen zijn, want ze zijn opnieuw verlengd.

Er werken bij Banro geen lokale bewoners, het bedrijf bouwt een energiecentrale alleen voor zichzelf. De lokale arbeidskrachten die er zijn, werken in de beveiliging en verdienen tien maal minder dan de buitenlanders. Custers: 'De opbrengsten vloeien naar investeerders in het verre buitenland, die hier nooit een voet aan de grond zullen zetten. 'Banrostan' is een eiland van welstand, in een zee van onderontwikkeling.'

In 2007 licht de Congolese staat Banro door. Het bedrijf houdt even haar hart vast, maar komt er goed vanaf met een minimale compensatie. Congo kan rekenen op 4 procent van de netto winst en Banro zal een royalty van 1 procent op de goudopbrengsten betalen. Ook andere bedrijven krijgen met een doorrekening te maken. De regering van Congo bekijkt zestig eerder afgesloten mijnbouwcontracten waarbij ze zich afvraagt of ze er zelf voordeel van heeft.

Vanaf april 2007 worden de contracten verdeeld in drie categorieën: A = goed, B = heronderhandelbaar en C = annuleren. De laatste groep telt 22 contracten. Categorie B is goed voor de rest, 38 contracten. Geen enkel contract wordt goed bevonden. De herwaardering begint nadat zelfs de Wereldbank vast heeft gesteld dat Congo zijn reserves op een dusdanige manier verspeelt dat het niet redelijk meer is. Het onderzoek levert Congo meteen al 307 miljoen dollar aan achterstallige betalingen op.

Maar de hardste noten moeten dan nog gekraakt worden. Custers beschrijft die strijd tot in detail. Het gaat om de Canadese firma First Quantum Minerals (FQM) en het Zweeds-Amerikaans-Congolese Vennootschap Tenke Fungurume Mining (TFM). Beide bedrijven zijn bezit van partijen uit onder andere Zuid-Afrika, de VS en Canada. Zelfs de Wereldbank heeft een aandeel van 7½ procent in FQM.

TFM heeft Belgische directeurs in dienst. Congo overspeelt zijn hand bij deze herwaardering. TFM is meer dan een mijnbouwonderneming: 'Wie Tenke Fungurume controleert, heeft een hefboom met directe invloed op de kopermarkt.' De bedrijven vechten terug – volgens de FinancialTimes in het geval van TFM met steun van de Amerikaanse overheid. Congo gaat akkoord met een zwak aftreksel van wat het oorspronkelijk vroeg. De westerse greep op de grondstoffen is nog steeds stevig.

China

Het duurt lang voordat China wordt genoemd. In de media lijkt het welhaast alsof het Aziatische continent inmiddels de enige speler is op de Afrikaanse grondstoffenmarkt. Bij Custers lijkt pagina's lang het tegenovergestelde het geval. Dat de grootmacht in grondstoffen geïnteresseerd is, ontkent de schrijver overigens niet. China blijkt de grootste koper van aluminium ter wereld, 41 procent van de totale vraag in 2010, aldus Custers in een hoofdstuk over aluminiumsmelterij in Zuid-Afrika.

Custers ziet juist de voordelen van de new kid in town: 'De opkomst van de Chinese draak maakt het oude Europa radeloos en het jonge Afrika assertief.' China rooft geen grondstoffen, ze betaalt ervoor, sluit contracten af en versterkt zodoende de positie van Afrika. De doorrekening in 2007 is er een voorbeeld van. De auteur heeft ook kritiek: 'Duurzaam beheer van grondstoffen is niet China's grootste talent.' Mijn gedachten gaan uit naar het Chinese optreden in andere landen, maar visies op zijn kop zetten is een goed ontwikkeld talent van de schrijver.

China heeft – weinig duurzaam – tot voor kort zijn eigen grondstoffen verkocht. 'De VS lieten hun eigen reserves liggen en importeerden in 1999-2000 al 90 procent van de zeldzame aardmineralen rechtstreeks of onrechtstreeks vanuit China', zo haalt Custers het mineralen jaarboek 2010 van de U.S. Geological Survey aan. In 2006 stelde China exportquota in waarna je de poppen aan het dansen had. De prijzen stegen en de EU en VS stapten met een klacht naar de Wereld Handels Organisatie (WHO).

China heeft ook Congo weten te vinden. Beide landen tekenden in september 2007 een protocol voor economische samenwerking. Het gaat hierbij allereerst om de aanleg van infrastructurele projecten die door Congo worden bepaald. Deze worden betaald met een deel van de opbrengsten die een Chinees-Congolees bedrijf haalt uit mijnbouw op een viertal consessies. De winsten worden na  afbetaling verdeeld na ratio van investeringen. Een derde daarvan gaat naar Congo, twee derde naar China.

Custers fileert het protocol en de opvolgers ervan. Ze zien er op het eerste gezicht lucratiever uit dan de overeenkomsten die ik eerder in het boek tegenkwam met Canadese en Amerikaanse mijnbouwgiganten. Het protocol komt niettemin onder internationaal vuur te liggen. Het gevolg is dat de investeringen in de infrastructuur gehalveerd zullen worden. Tegelijkertijd is ook sprake van een versterking van de Congolese situatie. 'Hebben de Chinese ondernemingen Congo gerold?', zo tempert Custers zijn eigen enthousiasme voor de Chinese inbreng lichtelijk. De vraag is nog niet gesteld of hij masseert hem meteen weer weg.

Kritiek op boycot

Het slot van Grondstoffenjagers staat in het teken van kritiek op de boycot van Congolese mineralen, omdat de opbrengsten ten goede komen aan de oorlogsvoering. Custers maakt duidelijk dat deze boycot zeker niet alleen door ethische motieven ingegeven is. 'Ethische prietpraat', zo omschrijft hij het. Bedrijven zoals de Canadese firma Commerce Resources Corporation hebben zelfs baat bij de boycot. Ze kunnen zich zo een groter deel van de markt verwerven en door het geringere aanbod liggen de prijzen hoger.

Custers schuwt het niet om heilige huisjes omver te trekken. Belangrijker voor hem is dat de boycot Congo zelf in de problemen brengt. Custers houdt van het land, dat merk je in dit deel van boek het sterkst. Niet van het land dat ogenschijnlijk wordt bestuurd door warlords, ook niet van het land dat een strategisch belang heeft, maar van het Congo van de mensen. Hij ziet dat westerse bemoeienis, en vooral Amerikaanse, het land meer kwaad doet dan goed. "Willen ze soms dat mensen zich aan gaan sluiten bij een militie?", vraagt John Kanyoni, een jurist in de mijnbouwsector, zich af.

Niet alleen banen verdwijnen, maar ook de middelen om de overheid en het land op orde te krijgen. Congo heeft bijvoorbeeld een programma voor stabilisering en reconstructie in oorlogsgebieden (STAREC). Dat programma kon zich verheugen in bijvoorbeeld de steun van de observatiemissie van de Verenigde Naties (MONUC). En dan biedt het land ook nog plaats aan de Internationale Conferentie van Landen van de Grote Meren-regio (ICGLR) waarbij elf landen zijn aangesloten.

Juni dit jaar kwam de ICGLR in Kampala bijeen om een oplossing te zoeken voor de rebellen van M23 die actief waren in Oost-Congo. De bijeenkomst werd gesteund door EU en VN. Custers: 'ICGLR-landen vullen hun concepten nuchter in, zonder het hysterische gekrijs van Enough. […] Een concreet project is om een Independent Mineral Chain Auditor (IMCA) op te richten. Een supranationale 'inspecteur-generaal' die in opdracht van de elf lidstaten naar de mijnen en de commercialisering van mineralen zou kijken.'

Enough is een NGO die onder andere door John Pendergast is opgezet. Pendergast is gepokt en gemazeld in de Afrikaanse politiek van de Democratische Partij van de Verenigde Staten. Hij adviseerde eerder de presidenten Clinton en Obama en minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton. Enough zette zich in voor een boycot van de mineralen van Congo. 'Met succes', stelt Custers, 'want tegen Congo's export van mineralen is een feitelijk embargo ingesteld. Humanitair? Tienduizenden mijnwerkers zijn de dupe.'

De doelstelling van Enough is het losweken van Oost-Congo uit handen van de centrale overheid en het veiligstellen van de minerale bodemschatten voor het westen, meent Custers. Alles wat Pendergast en zijn Enough doen en denken kan op zijn minachting rekenen. In plaats van gebalanceerde journalistiek bedrijft hij hier propaganda.

Uitverkoop

Grondstoffenroof is het thema van het boek. Custers schrijft in dienst van de minder bedeelden en zet mechanismen uiteen die hun belang in de weg staan, vanuit het gezichtspunt van de mijnbouw. Het boek is rijk aan feiten en materialen. Custers laat doorgaans die feiten voor zichzelf spreken.

Maar ook zijn visie: 'De [wereld]bank hoort in arme landen voor ontwikkeling te zorgen. Maar duwt beslissingen door die juist het tegengestelde resultaat hebben. Dat gebeurde ook toen, met een nieuw plan voor de mijnsector. In 1992 publiceerde de Wereldbank namelijk een strategie voor de sector van mijnen in Afrika. […] de echte boodschap was dat de staat moest opkrassen.' Die privatisering leidde in het toenmalige Zaïre tot een uitverkoop, waarbij rijkdom verdween in de zakken van president Mobutu en zijn generaals, maar vooral toch ook in de zakken van de buitenlandse ondernemingen.

Af en toe betrekt Custers zonder bewijs stellingen die bedrijven in diskrediet brengen. Het mag voor de hand liggen dat ze mazen in de wet zoeken en zo voordelig mogelijk hun mineralen exporteren door slinkse trucs toe te passen, bijvoorbeeld door onkosten te overschatten en opbrengsten te onderschatten. (p. 149) Als je dit niet aan kunt tonen, dan kan je het beter niet opschrijven. Ook zonder die suggestie kan je duidelijk maken dat bedrijven die royalty's moeten betalen op gedolven mineralen, gecontroleerd moeten worden.

Het leegplunderen van Afrika is niet iets vanvan vandaag en gisteren. Het proces is al ruim een eeuw aan de gang. Custers heeft de afgelopen decennia daarvan beschreven, waarbij de nadruk wordt gelegd op de ontwikkelingen binnen Congo. Mijnbouwondernemingen uit de hele wereld proberen een slaatje te slaan uit de rijkdommen van het continent. Dat de Afrikanen delen in de natuurlijke rijkdom van hun land blijft intussen een toekomstdroom, stelt Custers al bij aanvang van het boek.

Maar wie neemt de concessies van de nieuwe Canadese uraniumreus Rockgate in Zuidwest Mali onder de loep?

Martin Broek

titel Grondstoffenjagers
auteur Raf Custers
uitgever EPO, 2013 isbn=9789491297427
uitgave paperback (15 x 22,5 cm) - 264p.
isbn 9789491297427
prijs € 21.50

Geschreven voor Ravage-webzine

zondag 10 februari 2013

Tante Anin en oom Tjoh


‘Ik moest een keer per week het bitter smakende castorolie drinken. Om de darmen schoon te spoelen. Ik haatte die fles.’

Het is het bijschrift van een foto waarop een straathandelaar staat afgebeeld met flessen voor zich op tafel. Het citaat, afkomstig van een bewoner uit het Wageningse verpleeg- en verzorgingshuis Rumah Kita (Ons Huis), wordt vermeld in het boek Tante Anin en oom Tjoh; Levende herinneringen aan verstilde Indische beelden. Vrijwel alle 300 opgenomen foto’s zijn voorzien van dergelijke quotes. In die aanpak zit zowel de kracht als zwakte van het boek.

Het huidige Indonesië was van 1816 tot 1949 een kolonie van Nederland, Nederlands-Indië genaamd. Het fotoboek bevat verder bijzonder weinig tekst. Een kort voorwoord, een inleiding en verder uitsluitend opmerkingen van ‘Tante en Oom’ onder enkele of bij elkaar passende foto’s. De namen ‘Tante Anin en Oom Tjoh’ staan voor de bewoners van het verpleeghuis in Wageningen die de bron waren voor de fotobijschriften. Associaties van oude mensen bij beelden uit hun jeugd.

Door lezing van de bijschriften en het bekijken van de foto’s wandel je als het ware hand-in-hand met Anin en Tjoh door de koloniale geschiedenis. Het boek voelt aan als een lang gedicht, geschreven met talloze opmerkingen van onbekende dichters en geïllustreerd door veelal vergeten fotografen. Dat levert een prettige sensatie op. Het is alsof je als passagier van een schip, trein of kar aan Indonesische beelden voorbij trekt.

Knap beeldmateriaal

Tante Anin is een aanvulling op Photographs of The Netherlands East Indies dat vorig jaar verscheen en waarin zo’n 100 professionele foto’s gemaakt door Nederlanders uit ‘ons’ Indië zijn opgenomen. Wie meer wil weten over de oorsprong van de collectie of de ontwikkeling van de fotografie in Nederlands-Indië haalt meer informatie uit dát boek. Maar als het om de foto’s zelf gaat is het moeilijk om een voorkeur uit te spreken. Tante Anin bevat weliswaar minder ‘hoogstaande’ fotografie, maar levert wel een beter beeld op van het leven in Nederlands-Indië van destijds.

Toch bevat het boek ook technisch knap vervaardigd beeldmateriaal. De groot afgedrukte foto’s bestaan voor een aanzienlijk deel uit 20e eeuwse kiekjes gemaakt door Indische Nederlanders die na veel omzwervingen in het archief van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) terecht zijn gekomen. Indische Nederlanders zijn mensen met een Indisch Nederlandse afkomst of Nederlanders die in Indië geboren zijn en er tijden hebben gewoond. Ze stonden een stapje lager op de ladder binnen de racistische samenleving van Nederlands-Indië. Ze genoten wel bepaalde voorrechten die de Indonesiërs onthouden werden, maar behoorden niet tot de bovenliggende groep. Daarmee stonden ze tussen beide groepen in.

Dat maakt de foto’s interessant, omdat ze je een indruk bieden van dit minder bekende deel van Indië. Er wordt minder geposeerd om een machtig man af te beelden. Het zijn geen kiekjes om een fabriek in beeld te brengen, al zitten die er ook tussen. Niet het beeld zoals de Europeaan dat heeft van de Indonesiër werd destijds vastgelegd, maar beelden ‘op het snijvlak van een Europese en Aziatische identiteit’, zoals op de achterflap van het boek wordt vermeld.

Nadat Kodak in 1888 de eerste camera op de markt bracht met de slogan you press the button, we do the rest, werd fotografie ook voor amateurs toegankelijk. In de collectie van het KIT is dat duidelijk te zien. Er komen foto’s in voor gemaakt door gewone mensen van alledaagse situaties. Door die terloopse kiekjes zonder duidelijke oorsprong ontbreekt wel veelal de kennis over de achtergronden ervan.

Groepsportretten 

De foto’s bevatten een ratjetoe aan alledaagse onderwerpen, zoals de afwas op de achterplaats van de woning en het doen van de was in de rivier. Bij het doorbladeren zie je ook dat sommige onderwerpen bijna als vanzelf terug keren. Er is sprake van groepsportretten op feestjes, in klaslokalen, in een moskee, van gevangenen aan de ketting met bewakers erbij.

Maar ook van een missverkiezing met jonge vrouwen op hoge hakken, waaronder een vrouw met een overduidelijk Europees uiterlijk. Die vrouwen worden in het onderschrift manis (zoetje) genoemd, vergelijkbaar met dushi op de Nederlandse Antillen, een woord dat ook in de Nederlandse straattaal terecht is gekomen. Het boek bevat een groepsportret gemaakt op een katholieke meisjesschool, in aanwezigheid van minimaal vijftig meiden en zes zusters.



Katholieke groepsportretten komen vaker voor in het boek. Vaak met negatieve bijschriften als: ‘Ik ben geen enkel meisje tegengekomen dat daar echt thuishoorde.’ Mogelijk een opmerking die enigszins gekleurd is vanwege de kennis van nu. Op veranda’s van huizen zitten mannen zonder de voorname grote gekrulde snorren die de bovenlip van de elite in Nederlands-Indië sierde. Veel personen hebben een Aziatisch uiterlijk (al staan er vaak blanke leraren voor de klas of is de vader in de familie duidelijk van Europese afkomst).

Door deze groepsportretten zie ik mijn eigen schoolfoto’s terug. Maar ook bij de bewoners van Rumah Kita werkt dat zo. De één voelt de hand van zijn moeder weer door z’n haren strijken, de ander denkt terug aan de de sociale samenstelling en machtsstructuren binnenshuis. Een volgende ruikt weer de weeïge geur van toen. Tevens opgenomen een groepsportret van Indo’s op motoren. Verderop in het boek nozems, eveneens op motoren, met de sigaret nonchalant uit de hoek van de mond hangend alsof we in de jaren ’50 aanbeland zijn. Maar ook hippies met gitaar en bloemen in het haar. Het lijkt alsof Indië zijn tijd vooruit was.



Straat en winkels

Groeps- en straatbeelden vloeien veelal in elkaar over. Straatbeelden in overvloed: de bioscoop, winkels, eethuisjes, straatventers. Blote kindertjes die soep eten met een lepel van een traditioneel geklede straatventer. De man die in zijn mooiste witte pak door een straat loopt waarin fietsen, handkarren, paard-en-wagens en kleine Chinese schoenenwinkeltjes te zien zijn.

Het zijn foto’s die veel vertellen over de producten, voertuigen, kleding en architectuur. Met Chinese, Maleise, Nederlandse, Engelse en Franse reclameteksten. Er is ook een groot aantal foto’s gemaakt van het interieur van de winkels; van een Chinese drogist tot wat bijna een stalletje te noemen is. Het zijn de foto’s die je nu nog steeds zou willen maken.

Familiefoto’s worden vaak gemaakt bij bijzondere gelegenheden. Het is waarschijnlijk daarom dat er veel spel en sport in het boek terug te vinden is, maar ook van verkleedpartijen door meiden en jonge mannen. Er wordt kwasti gespeeld – ‘zo’n typisch familiespel waar jong en oud aan mee kon doen’ – een soort slagbal met een plankje. Een foto van badminton, gemengd dubbel op blote voeten in een tuin, een volkssport die ook nu nog wordt gespeeld in Indonesië.

De elftalfoto van een onbekend voetbalteam met de Nederlandse oud-voetballers Simon Tahamata en Tscheu La Ling. Nee hoor, maar ze zouden het wel kunnen zijn. Ik zie een draaimolen, maar ook een reuzenrad. Je verwacht het niet op een Indische jaarbeurs. Dat sinterklaas een paar maal opduikt is minder verbazingwekkend; veel Nederlanders kunnen niet zonder de goedheiligman en die reist ze dan ook overal achterna. Zo wordt mijn beeld van de koloniale samenleving stukje bij beetje bijgesteld.

Bouwwerken en vervoer

Constructies en architectuur keren ook steeds terug. Een trein die zich op een inventief aangelegde spoorbrug een weg door de wildernis baant. De traditionele van bamboe vervaardigde bruggen doen bijna modern aan, maar de techniek (toeroen menoeroen) bestond al honderden jaren. Mooi ontworpen postkantoren in karakteristiek wit en de haven van Surabaya met de ‘Rotterdam-kade’. Bussen uit de jaren ’30 die een bergpas over rijden. Bij een mooie oude auto uit de jaren ’20 staat wordt vermeld dat er zo onkundig met de auto werd omgegaan dat de onbetrouwbare pronkbeesten een levensduur hadden van een paar maanden.

Het boek bevat vrij veel beeldmateriaal van buiten de stad. Drie jongetjes naast doerians (stinkvruchten) aan een boom, ernaast een familie die de vrucht eet. In het bijschrift een poging de smaak te beschrijven: ‘een mix van vanille, knoflook en oude kaas.’ Er komen verschillende jachtfoto’s voorbij. Ik zie een dode tijger, een krokodil en een wild zwijn (tjeleng), plus een olifant als trekdier. Maar ook een jongetje dat in een sprookjesbos in een slootje zit te turen.



Schepen mogen niet ontbreken in een boek over een archipel van duizenden eilanden: vissersschepen op het strand, radarboten op de rivier. Vanzelfsprekend passeren de schepen van de Koninklijke Pakket Maatschappij (KPM) verschillende malen de revue. Zij brachten post en waren voor het mens en handel de regelmatige verbinding tussen de buitengewesten met de grote stad. Die KPM maakt thans, na verschillende fusies, onderdeel uit van de Deense rederij Maersk.

Wat is het?

De opmerkingen bij de foto’s zijn poëtisch van aard. Vaak heeft de tekst niets met de foto zelf te maken, een voetnoot die iemand uit die tijd nu te binnen is geschoten. Zelf wil ik graag weten wat ik feitelijk zie. Soms ligt dat voor de hand, maar vaak ook niet. Wat castorolie eigenlijk is, wordt niet toegelicht bij de foto die ik eerder beschreef. Het wordt ook wel wonderolie genoemd en is nog steeds te koop, vind ik terug op internet.

Een simpele veerpont zet een auto over. Aan het kenteken met BU zou je kunnen zien waar hij geregistreerd staat, want verschillende steden hebben een eigen lettercode. Een mooi middel om foto's grofweg te lokaliseren. Ik heb BU niet kunnen vinden, maar aangezien die codes nog steeds gebruikt worden moet dat niet zo moeilijk zijn met kennis van het Indonesisch. Het zou veel foto's een plek geven ergens in de archipel.

Zo zijn er veel zinvolle aanvullingen te bedenken. Een mooi wit kantoor van de Nederlandse Lloyd staat voluit op de foto met nonchalant poserend personeel op de balkons en de straat ervoor. Het onderschrift gaat over armoede en niet over de Lloyd. Ook niet over de stad waar dit kantoor van het huidige Delta Lloyd stond. Dat is erg jammer en een gemiste kans.



Op pagina 166 een meisje dat ik herken. Het is Elly Maagdenberg op de veranda van het logement Haverkamp in Jakarta. Een andere foto van haar op die locatie verscheen in een eerder boek van het KIT (p. 129). Die viel me toen al op. Bij de foto in Tante Anin wordt vermeld: ‘[...] In de tuin van ons huis stond een toeriboom met vleesachtige witte bloemen die het goed in groentegerechten deden. Het was sowieso een tijd waarin nog allerlei bladeren en bloesems gebruikt werden in maaltijden. Ze zaten boordevol vitaminen en bestreden kwaaltjes.’

Een mooie tekst, maar op de foto is geen boom te zien. Wel een meisje dat we inmiddels kennen en een locatie die benoemd kan worden. (Vermoedelijk komen de foto's op pagina 204-205 uit hetzelfde fotoboek waaruit de foto van Elly komt.) Het is begrijpelijk dat de samenstellers kiezen voor een bepaalde opzet, maar het is tegelijk jammer dat niet een paar pagina’s zijn gebruikt voor beschrijving en toelichting. Hoewel veel foto’s via omzwervingen en zonder al teveel context in de archieven van het KIT terecht zijn gekomen, telt dat zeker niet voor allemaal.

Snoepwinkel

Het boek oogt als een snoepwinkel, zoveel beelden, ongeordend afgedrukt tussen twee kaften. Dat er niet voor een thematische aanpak gekozen is, vind ik goed verdedigbaar. Het had de poëzie uit het boek gehaald en zou al gauw tot verzakelijking leiden. Op deze manier doet het mij veel meer, een reis naar het verleden. Eigenlijk te veel en te terloops om samen te vatten, voor vrijwel iedere dag van het jaar een foto.

Het boek levert een waardevolle bijdrage aan de Nederlandse koloniale geschiedschrijving die nog steeds gevolgen heeft voor het hedendaagse Nederland. In Tante Anin en oom Tjoh gaat het om ‘ons’ Indië van vroeger, persoonlijk gemaakt door de vermelde associaties. Beelden bij verhalen van mensen die destijds in Nederlands-Indië leefden. Bovendien zijn veel thema’s universeel en zullen eveneens voor anderen herkenbaar zijn. Ook voor het begrip van het huidige Indonesië zijn ze waardevol.

Martin Broek

Geschreven voor Ravagedigitaal
Foto's uit besproken boek.

titel Tante Anin en oom Tjoh; Levende herinneringen aan verstilde Indische beelden
auteur Tjaal Aeckerlin
uitgever KIT Publishers
uitgave Paperback, 304 pagina’s (inkijkexemplaar)
isbn 978 94 6022 170 5
prijs € 29,50