Posts tonen met het label epo. Alle posts tonen
Posts tonen met het label epo. Alle posts tonen

donderdag 1 januari 2015

De Groote Klassenoorlog 1914-1918

Herdenkingsmonument in Rue, 31 juli 2014, blog.

Om een omverwerping van de heersende orde te vermijden, kwamen adel en burgerij begin vorige eeuw uit bij oorlog. Oorlog moest de revolutie en de democratisering tegenhouden. Maar het liep anders dan de elite verwacht had.

door Martin Broek

De Groote Oorlog gaat over de plaatsbepaling van wat nu de Eerste Wereldoorlog heet. Het boek is een baksteen dik, niet vast te houden tijdens het lezen en zit barstensvol feiten. Er zijn alleen al 1002 eindnoten… Het lezen ervan is als het overzwemmen van een oceaan vol feitenparels. Iedere parel is mooi, maar iets minder en iets meer oever zou ook mooi zijn geweest.

De Canadese schrijver en historicus van Vlaamse afkomst, Jacques R. Pauwels, vangt aan met de Verlichting in 1789, ‘de mars naar meer democratie en de ontvoogding van de kleine man.’ Hij kan het niet laten ook terug te grijpen op oorlogen die aan de Verlichting vooraf zijn gegaan: de zevenjarige oorlog (1756-1763) en de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783). Die zorgden voor een fiscale crisis en creëerden een revolutionaire situatie. Oorlog baart oorlog, zo wil de schrijver benadrukken.

De centrale stelling van het boek is dat de Eerste Wereldoorlog is begonnen om deze vrijheden de kop in te drukken. Die oorlog was bedoeld om de arbeidersbeweging – die door de reactionairen als te sterk werd verondersteld – te disciplineren en onder controle te krijgen. Pauwels gaat daarin verder. De ‘contrarevolutionaire, antisocialistische’ wereldlijke en geestelijke elite wilde de oorlog gebruiken om de macht van adel, kerk en staat met krijgsmacht en kapitaal weer te herstellen. In die context hadden generaals er geen probleem mee op een dag duizenden mannen de dood in te jagen.

Bewijzen

Pauwels voert een karrenvracht aan personen aan om zijn stelling te onderbouwen, zoals Alexis de Tocqueville, die uit de Franse revolutie leerde dat oorlog er toe kan dienen ‘sociale conflicten te neutraliseren.’ De overdaad aan citaten en opgevoerde personen wordt gebruikt om te overtuigen. Maar is dat nodig? Wel als je gaat geloven in je eigen these dat de Eerste Wereldoorlog een klassenoorlog was en dat je dit tegen de klippen op wilt bewijzen. Dat officieren uit de betere standen kwamen en neerkeken op de soldaten hoeft toch niet te verbazen? In 1980 nog werd ik zelf door een officier geacht zijn schoenen te poetsen, iets wat ik weigerde, maar de man met de gouden strepen op zijn epauletten probeerde het wel. Die bewering van klassenonderscheid tussen rangen en standen wordt pagina’s lang onderbouwd.

Socialisten

Regelmatig moet ik tijdens het lezen van De Groote Klassenoorlog denken aan het boekenplankje vrijwel tegen het plafond boven mijn bureau dat werk bevat van Karl Liebknecht, Rosa Luxemburg en Henriëtte Roland-Holst. En, onvermijdelijk, ook Vladimir Iljitsj Lenin, de man die in het namenregister van Pauwels tot de best bedeelden behoort. Maar Jaurès, de Franse socialist tegen de oorlog die werd vermoord bij het uitbreken ervan – ontbreekt op mijn plank. Allen hebben zich ingezet om de arbeidersbeweging tegen de oorlog en het bestrijden van de eigen klasse te keren en mechanismen van het militarisme te duiden. Ik lees in de biografie van Roland-Holst over Rosa Luxemburg: ‘De val van het proletariaat in den huidigen wereldoorlog is zonder voorbeeld, die val is een onheil voor de menschheid. Maar verloren zou het socialisme enkel zijn, zoo het internationale proletariaat de diepte van dien val niet meten, niet daaruit leren wilde.’

Het doet me ook denken aan de slogan die ik wekelijks voorbij fiets ter hoogte van station Sloterdijk in Amsterdam: ‘No war, but class war‘. Het mocht niet zover komen. De klassen zouden elkaar tussen 1914 en 1918 wereldwijd op dood en leven bestrijden waarbij zo’n 10 miljoen Europeanen om zouden komen. En met het leren wilde het ook niet erg lukken. ‘Bij het uitbreken van de oorlog jubelt de elite, en met reden: aan de stakingen en andere sociale problemen komt plots een einde. De ware of vermeende revolutionaire bedreiging gaat in rook op’, zo begint Pauwels aan het hoofdstuk De godsvrede en het einde van de politiek.

Daarin komt aan de orde het stemmen voor de oorlogsbegroting in Duitsland, de union sacrée (waarin tegenstellingen tussen socialisten en elite werden bevroren) of de censuurwetgeving Defence of the Realm (DORA) in het Verenigd Koninkrijk (wetgeving die nog tot in de jaren ’60 werd gebruikt tegen stakingen). Protesten van de socialisten bleven goeddeels uit. Die zouden de oorlog dan ook verzwakt uitkomen. De vakbonden verdubbelden hun ledental in de oorlogsjaren wél.

Vlaams vluchteling na de val van Antwerpen, oktober 1914. Detail van brons door Albert Termote uit 1923, geplaatst in 1924 door Comite voor de Vluchtelingen.  (zie)                                                                                     Foto: Martin Broek

Animo

Er is een mythe ontstaan rondom de Eerste Wereldoorlog, namelijk dat er sprake van een groot enthousiasme was om te strijden. Dit enthousiasme zou echter van zeer korte duur zijn. Pauwels voert tal van citaten aan om dit duidelijk te maken. Aan Franse zijde vielen in de eerste maand 300.000 doden en gewonden, van de Britse troepen was tegen het einde van 1914 een derde gesneuveld. Dergelijke cijfers geeft het boek ook voor de oorlog in Oostenrijk-Hongarije, Servië, België etc. Generaals beschouwden dit als een ‘malthusiaanse manier om de al te talrijke massa’s uit te dunnen’, aldus de stevige woorden van Pauwels, zonder bronvermelding dit keer.

Om de soldaten aan het front te houden, was stevige propaganda nodig. Pauwels onderscheidt hierin vier stromen: de eigen nederlagen werden verzwegen, de anderen waren de oorzaak van de oorlog, ‘onze’ strijd was rechtschapen, en na de overwinning zou alles beter worden. ‘Wij krijgen noch brieven noch kranen te zien (…) wij marcheren stom en stilzwijgend als slaven van de oorlogsgod’, citeert de schrijver een Franse soldaat. Voor de soldaten speelden drie mechanismen waardoor ze aan het front bleven: dwang, plichtsbesef en kameraadschap. Op de laatste dag vielen nog eens 2.738 doden, meer dan tijdens de landing bij Normandië in 1944.

Pauwels beschrijft ook de verbroedering die op het slagveld ontstond tussen de militairen van verschillende partijen die de in totaal 40.000 km lange loopgraven aan het front bevolkten. Niet alleen de kerstvoetbalwedstrijd van 1914 wordt genoemd, maar ook contacten op dagelijkse basis, zoals bij de Fontaine Père Hilarion waar zowel Franse als Duitse soldaten hun water haalden. Een paar pagina’s later citeert de schrijver een Franse soldaat die zich herinnert dat hij een exemplaar van het tijdschrift Le Petit Parisien inruilde voor een Duitse krant. Het zijn dit soort geluiden over de oorlog die de hoop op een betere wereld bij mij zelfs nu nog, een eeuw later, levend houden.

Koloniën

Het deel van WOI waar geen sprake was van loopgraven lijkt vaak aan de aandacht van de publieke opinie te ontsnappen. De Somme en Ieper zijn WOI, Turkije al veel minder. Pauwels is een uitgesproken links en ook internationalistisch schrijver. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij stilstaat bij een andere reden van de oorlog, namelijk het graaien naar elkanders koloniën en het sneuvelen van soldaten in den vreemde: ‘De Eerste Wereldoorlog als laatste fase van de wedloop om Afrika.’ Soldaten uit de koloniën werden ingezet, maar met weinig respect behandeld.
Ook hier baart de oorlog weer nieuwe conflicten. De door de officieren onderdrukte Ieren zouden zich nog verder van de Britten afkeren. De Japanse veroveringen in Azië resulteerden in de wedijver tussen Tokio en Washington die uiteindelijk tot oorlog met de VS zou leiden. Het verband kan niet ontkend worden, maar dit is een voorbeeld van ‘grote halen snel thuis’ hetgeen in het boek regelmatig voorkomt.

Verderop in het boek wordt het ontstaan van het huidige China aangehaald als resultaat van de Russische revolutie, ook al mogelijk gemaakt door WOI, en een erfenis van een revolutie onder leiding van Mao’s communisten. Tegen welke prijs laat de schrijver weg. Bovendien kan je veel grote geopolitieke en economische processen afleiden uit de wereldoorlog van 1914-1918. Je kan beter niet te grote slagen maken als je zo’n grabbelton – om het wat respectloos te zeggen – gebruikt.
In het hoofdstuk De lange schaduw van De Groote Oorlog brengt Pauwels ons echter met rasse en niet altijd even adequate schreden terug tot op de dag van vandaag in de eindeloze oorlog tegen het terrorisme. Dan haak ik af.

Feiten

Krijgsgevangenen trokken na 20 november 1918 uit Duitsland naar huis. In Enschede werden er tot 20 januari 1919 80.000 Werden opgevangen. (zie)
Foto: Martin Broek






Ook Bismarck komt een paar keer in het boek aan de orde met een krachtige uitspraak. De Duitse industriëlen en landadel vonden elkaar, het was het samengaan van ‘rogge en ijzer’. Verderop in het boek haalt Pauwels Bismarck aan als hij zegt dat Duitsland door de oorlog zijn eenheid in het midden van de 19e eeuw had verwezenlijkt door ‘bloed en ijzer’. Alweer zo’n twee woorden slogan die blijft hangen. Door de veelheid aan feiten ga je dit soort patroontjes herkennen.

Een heel ander feit is de creatie van de Sacré Cœur basiliek die werd gebouwd om vergiffenis te vragen voor de zonden die Frankrijk had begaan, zoals de Commune van Parijs (1871) en de scheiding van kerk en staat (1905), aldus de schrijver. Wederom geen bronvermelding. Jammer, ik voel me dan niet helemaal senang om dit als feit op te voeren. Het kerkgebouw was in 1914 klaar, ‘net op tijd om de mensenmassa’s te ontvangen die door de oorlog God zouden terugvinden’, schrijft Pauwels.

Dat de cavalerie het in de tijd van het machinegeweer nog maar slecht deed, las ik deze zomer al in de New York Times, maar dat aan het Turkse front paarden nog wel eens bruikbare wapens waren, lees ik in De Groote Klassenoorlog. Pauwels voegt daar bovendien aan toe dat het op de blubbervelden van weinig nut was. De Britser generaal Haig weigerde echter afstand van zijn paarden te doen, toen hem bevolen werd om ze te laten verschepen naar Palestina. Zo verknocht was hij aan zijn bereden militairen.

Onlangs besprak ik voor Ravage het boek De kracht van het paradijs over Europa van Jonathan Holslag. Holslag beschrijft een gordel van onzekerheid die om Europa heen ligt. Pauwels haalt een revolutionaire gordel aan voor WOI die van Spanje, via Italië en de Balkan naar Rusland leidde. Het zijn dit soort schematische wetenswaardigheden die het tot een rijk boek maken. In dit kader past dan weer het feit dat de Italiaanse socialistische partij als enige tot het einde tegen de oorlog gekant bleef. Een partij waaruit ene Mussolini, de uitgever van de krant Avanti, vertrok om zijn eigen partij te stichten. Waaruit de schrijver constateert dat het fascisme voortkomt uit de Grote Oorlog.

Ik kan wel genieten van de kleine feitjes, zoals de theoretische voettocht van België naar Zwitserland door de 40.000 km aan loopgraven. Het geeft mij – hoe banaal ook – een beeld van WOI dat ik voorheen nog niet had. Of dat Thomas Mann het uitbreken van de oorlog zag als ‘zuivering, verlossing van het giftige gemak van de vrede’. Deze schrijver wordt aangehaald om de sfeer in zijn tijd te duiden. Maar dat Mann zich later zou afkeren van die mallotige romantiek, vermeldt Pauwels niet. Is het soms omdat Pauwels zijn betoog ermee zou ontkrachten, indien de schrijver weer op zijn poten wordt gezet?

Liederen

Los van alle gegevens over propaganda, repressie, oorlogshandelingen en machtsspelletjes, valt het boek op door het grote aantal versjes en gedichten dat is opgenomen. De teksten zijn zowel pro als contra de oorlog; kwaad en vriendelijk, ironisch of direct. De teksten zijn divers en ook hier uitbundig veel en altijd vertaald.

In Flanders Fields van John McCrae ben ik door Pauwels opeens heel anders gaan interpreteren. McCrae was een Canadese luitenant-kolonel en bewonderaar van het Britse empire. Hij zag de animo voor de oorlog afnemen en schreef daarom een van de bekendste oorlogsverzen, bedoeld om de soldaten niet alleen moed in te zingen, maar ook aan het front te houden. Meeleven met de soldaten is prima, maar waarom Take up our quarrel with the foe (Neem ons gevecht met de vijand weer op) als versregel? Pauwels verwijst bovendien naar werk van Paul Fussell die dit gedicht ontlede en brandmerkte als een bijzonder krachtig en literair instrument voor oorlogspropaganda.

Er zijn versjes bij waar de schrijver geen genoeg van krijgt. Het valt op zodra je alweer de naam Georg Willis en het gedicht Any soldier to his son tegenkomt. Het zou prettig zijn geweest als Pauwels bij zo’n tweede, derde of vierde keer had vermeld dat het gedicht dit of dat onderstreept. Het zou het leesplezier hebben vergroot. Maar mooi zijn ze vaak wel. Ik kies er één uit:

Tien miljoen soldaten zijn ten oorlog getrokken.
En zullen misschien nooit terugkeren.
Tien miljoen harten van moeders moeten breken
Voor beminden die nutteloos sterven.
Het hoofd gebogen in verdriet
Hoorde ik een moeder eenzaam in haar oude jaren
Mompelen doorheen haar tranen:

Ik heb mijn jongen niet grootgebracht om soldaat te zijn,
Ik heb hem grootgebracht om mijn oogappel te zijn,
Wie heeft het lef om hem een geweer te geven,
Om te schieten op de lieve jongen van een andere moeder?
Laat de naties hun geschillen door bemiddelingen oplossen,
Het zwaard en het kanon hebben hun tijd gehad,
Er zou geen oorlog gevoerd worden,
Indien alle moeders zouden zeggen,
Ik heb mijn jongen niet grootgebracht om soldaat te zijn.

[Oorspronkelijke tekst Alfred Bryan, muziek Al Piantadosi (1915). (Wordt niet vermeld in boek) Zie ook hier. Vertaling Pauwels.]

Twijfel

Heb ik met dit boek nu wezenlijk veel bijgeleerd? Wist ik dan al niet dat militarisme disciplineert, dat de krijgsmacht en er is om de heersende macht haar binnenlandse en buitenlandse politiek uit te laten voeren? De Groote Oorlog als klassenoorlog om het proletariaat weer onder controle te krijgen, daarvan neemt de schrijver gelukkig af en toe zelf wat afstand. Internationale concurrentie om toegang tot grondstoffen (zoals olie, ja toen al), wedijver tussen industriële supermachten (Engeland en Duitsland) en koloniale politiek blijken ook belangrijke drijfveren te zijn geweest.

Even lijkt Pauwels van zichzelf te schrikken en aan zijn eigen stellingen te twijfelen als hij schrijft: ‘Het was de bedoeling om (…) een oorlog uit te lokken. De term ‘uitlokken’ is misschien enigszins overdreven. Maar de Europese elite stuurde zeker aan op oorlog en schuwde het risico ervan niet langer.’ Hier ben ik hem kwijt. ‘Uitlokken’ of erop ‘aansturen’ (wat een meer omvattende benadering lijkt), wat maakt het uit? Een paar bladzijden later schrijft hij weer dat de Duitse adel ‘aasde’ op de oorlog. Ja, mijn beeld van de Eerste Wereldoorlog is veranderd door het boek.

Tijdens het lezen van De Groote Klassenoorlog bekeek ik tevens de catalogus Oorlogsprenten van Jan Sluijters, gemaakt in het kader van een tentoonstelling in Museum de Fundatie in Zwolle. De prenten dienden als cover voor de Nieuwe Amsterdammer. Ze vertellen in detail, woord en beeld veel over de afschuw van en reden voor de oorlog. Het boek van Pauwels is rijker aan feiten. Bovendien: het hoeft niet in een keer uit. Een vat vol schatten blijft. Toch, waarom niet meer in voetnoten gestopt – welke dwaas heeft er voor gezorgd dat deze plaatsmaakten voor eindnoten, zodat ik de hele tijd zit te bladeren – en meer de grote lijn bewaakt? Had er niet het een en ander op een website gekund, eventueel met filmpjes, gedichten, verhalen van elders en activiteiten rond de herdenking of tegen oorlog?

Al voor ik De Groote Klassenoorlog ging lezen en bespreken, wist ik dat ik de cover zou noemen. Die is prachtig, met het futuristische schilderij uit 1915 La Mitrailleuse van Christopher Nevinson. Britse soldaten zitten met een machinegeweer in de loopgraaf. Nevinson heeft gruwelijker werk gemaakt en zijn schilderij Paths of Glory uit 1917 werd een jaar daarna zelfs geweerd uit een tentoonstelling.

titel  De Groote Klassenoorlog · 1914-1918
auteur  Jacques R. Pauwels
uitgave  paperback (15 x 22,5 cm) – 672p.
uitgever  EPO, 2014
isbn  9789491297694
prijs  € 34.90


Geschreven voor Ravage Webzine

zaterdag 22 juni 2013

Grondstoffenroof

Het leegplunderen van Afrika is niet iets van van vandaag en gisteren. Raf Custers heeft de afgelopen decennia daarvan beschreven, waarbij de nadruk wordt gelegd op de ontwikkelingen in Congo.

Half juni berichtten de media over de fusie tussen de twee Canadese uranium mijnbouwmaatschappijen Mega Uranium en RockgateCapital Corporation. In de zijlijn van het nieuws was even aandacht voor de optie die Rockgate heeft in Zuidwest Mali. Het bedrijf bezit het volledige recht op drie gebieden met een enorme oppervlakte van 225 km² welke uranium, zilver en koper bevatten. Een studie naar de mogelijkheden zal eind 2013 afgerond zijn.

Ik heb net het boek Grondstoffenjagers van Raf Custers uit en vraag me daardoor meteen af hoe de contracten eruit zien. Wat houdt Mali er aan over, behalve vervuiling en een leeggeroofd gebied? Zou er gebruik kunnen worden gemaakt van de voordelige regeling in Mali, waarbij mijnbouwbedrijven de eerste vijf jaar zijn vrijgesteld van belastingen waardoor een premie kan worden gezet op het binnen een paar jaar leeghalen van een mijn?

Schaarste

'Luxe vreetmaterialen', zo noemt Custers de grondstoffen die worden toegepast. Zo bevat een auto een zestigtal uiteenlopende materialen, de meeste van minerale oorsprong. Als ik even over mijn bureau heen kijk in mijn kamer zie ik koper, zink en aluminium. Welke materialen mijn computer en telefoon bevatten, weet ik niet eens. Zo'n telefoon is bovendien een wegwerpproduct, maar ook daar vallen grondstoffen uit te halen.

Recyclebedrijven brengen in verhouding meer edele metalen voort dan goud- of platinamijnen: per ton ruw erts tref je in de mijnen 5 gram goud aan, maar een ton schakelborden van pc's bevat al gauw 200 tot 250 gram. Een ton telefoons levert zelfs 300 tot 350 gram goud op. Een ton autokatalysatoren bevat 2 kg platina. Recyclebedrijven zien er niet voor niets heil in deze waardevolle stoffen eruit te halen.

De vraag naar mineralen neemt steeds meer toe. Volgens Custers is het de olie van de toekomst. Mogelijk. Al deel ik niet zijn optimisme dat olieproducten minder gevraagd zullen worden en mineralen die positie overnemen. Wel wordt de toegang tot minerale grondstoffen steeds belangrijker. Volgens Custers bezet Afrika een sleutelpositie in de mondiale grondstoffenstroom.

Het is om die reden dat Africom, het Amerikaanse militaire commando, zich in Afrika steeds verder uitbreidt. Gek genoeg wordt dit commando maar één keer vermeld in het boek van ruim 250 pagina's. De auteur richt zich vooral op de duistere wegen van de mijnbouw zelf, niet op de harde hand die de onzichtbare hand van de 'vrije' markt kan bijsturen indien 'nodig'.

On the road

Custers reisde juni 2008 vanuit Italië naar Tanger in Marokko. Hij bezocht er protesterende lokale vissers die hun gronden leeggevist zien, maar te maken hebben gekregen met de harde hand van de Marokkaanse koning als ze voor hun rechten opkomen. De vissers willen een stuk van de opbrengst terugkrijgen, 'maar zo zit economie en politiek niet in elkaar. Als het volk niet op tafel slaat, heeft het niet veel te zeggen', doceert Custers een oude les. Hij schudt ze uit de losse pols per dozijn het boek in.

Custers trok vervolgens zuidelijker, naar de haven waar het Marokkaanse fosfaat het land verlaat. Het wingebied, de Westelijke Sahara – in 1974 omschreven als het rijkste gebied van Noordwest Afrika – blijft dor, evenals grote delen van Marokko. De mineralen bezorgen andere landen een bloeiende landbouw. De vraag naar biomassa stuwde de vraag en prijs van fosfaat op. Marokko breidt de winning daarom uit. Het heeft een grote Franse lening gekregen en werkt samen met het Amerikaanse bedrijf Bunge aan een kunstmestfabriek, voor de export.

In Mali ontmoette hij allereerst stakende mijnwerkers uit de goudmijnen van Morila. Ze werken lange dagen maar hun premies worden hen onthouden. Morila wordt beheerd door Société Anonyme Morila, dat onderdeel uitmaakt van de Franse bouwgroep Bouygues. Eenvoudig zijn eigendomsverhoudingen nooit, ook hier niet. SA Morila is voor 40 procent in handen van twee mijnbouwondernemingen uit Zuid-Afrika, Randgold en AngloGold. Mali is voor 20 prcent eigenaar.

Het ontrafelen van bedrijfsstructuren is een constante in het boek. Dat is noodzakelijk voor het begrijpbaar maken van de verbanden en achtergronden van de grondstoffenroof. Randgold begon met een concessie en verkocht vervolgens de helft voor 100 miljoen euro aan AngloGold. Een makkelijk verdiende winst van 100 miljoen. De Malinese staat is de zwakke schakel in de keten van goudwinning. Dat blijkt o.a. uit de verzuchting van de minister van Financiën in 2008 in het parlement: "Alleen de mijnbouw firma's weten hoeveel goud ze produceren."

Mali zette eind jaren '90 in op grootschalige goudmijnbouw om de exportsector van het land te versterken. Afspraken over arbeidsrechten en het voorkomen van milieuvervuiling werden gemakshalve vergeten. De onteigening van lokale bewoners werd niet geregeld. Hoe met kinderarbeid om te gaan? Geen woord. AngloGold heeft wel een cyanide-verdrag ondertekend, maar Randgold, mede-eigenaar van de mijn, niet. Zo zijn er altijd mazen te vinden als er geen scherpe wetgeving bestaat, zeker in zwakke staten.

Custers vindt dat er meer aan kleinschalige traditionele mijnbouw gedaan moet worden. Dat kan genoeg opleveren aan goud voor toepassingen waar het moeilijk kan worden vervangen. Hebben we meer goud nodig, dan kan beter de voorraad van de Nederlandse Bank worden omgesmolten. De Malinese stakers waren in 2008 hun geloof in de overheid verloren. De minister nam het tijdens hun strijd op voor de investeerders en niet voor de stakers. 'Het reizend goudcircus keert Mali langzaam de rug toe', constateert Custers.

Congo

In Lulingu (Oost-Congo) bezocht hij een project waar de lokale bewoners 1.300 dollar samen hadden gebracht om de oude waterkrachtcentrale te kunnen repareren. Het zal best een fors bedrag zijn geweest, maar tussen de miljardencontracten die de pagina's vullen is het zeer bescheiden.

'Congo schuift op, van een land in oorlog maar een land in opbouw'. Met deze woorden begint Custers het deel over over Congo. Die hoopvolle grond spoelt onder je voeten vandaan als het gaat over de Canadese goudmijnbouwonderneming Banro die de concessies voor dertig jaar gewoonweg eigendommen noemt en met arrogantie stelt dat ze ook eindeloos zullen zijn, want ze zijn opnieuw verlengd.

Er werken bij Banro geen lokale bewoners, het bedrijf bouwt een energiecentrale alleen voor zichzelf. De lokale arbeidskrachten die er zijn, werken in de beveiliging en verdienen tien maal minder dan de buitenlanders. Custers: 'De opbrengsten vloeien naar investeerders in het verre buitenland, die hier nooit een voet aan de grond zullen zetten. 'Banrostan' is een eiland van welstand, in een zee van onderontwikkeling.'

In 2007 licht de Congolese staat Banro door. Het bedrijf houdt even haar hart vast, maar komt er goed vanaf met een minimale compensatie. Congo kan rekenen op 4 procent van de netto winst en Banro zal een royalty van 1 procent op de goudopbrengsten betalen. Ook andere bedrijven krijgen met een doorrekening te maken. De regering van Congo bekijkt zestig eerder afgesloten mijnbouwcontracten waarbij ze zich afvraagt of ze er zelf voordeel van heeft.

Vanaf april 2007 worden de contracten verdeeld in drie categorieën: A = goed, B = heronderhandelbaar en C = annuleren. De laatste groep telt 22 contracten. Categorie B is goed voor de rest, 38 contracten. Geen enkel contract wordt goed bevonden. De herwaardering begint nadat zelfs de Wereldbank vast heeft gesteld dat Congo zijn reserves op een dusdanige manier verspeelt dat het niet redelijk meer is. Het onderzoek levert Congo meteen al 307 miljoen dollar aan achterstallige betalingen op.

Maar de hardste noten moeten dan nog gekraakt worden. Custers beschrijft die strijd tot in detail. Het gaat om de Canadese firma First Quantum Minerals (FQM) en het Zweeds-Amerikaans-Congolese Vennootschap Tenke Fungurume Mining (TFM). Beide bedrijven zijn bezit van partijen uit onder andere Zuid-Afrika, de VS en Canada. Zelfs de Wereldbank heeft een aandeel van 7½ procent in FQM.

TFM heeft Belgische directeurs in dienst. Congo overspeelt zijn hand bij deze herwaardering. TFM is meer dan een mijnbouwonderneming: 'Wie Tenke Fungurume controleert, heeft een hefboom met directe invloed op de kopermarkt.' De bedrijven vechten terug – volgens de FinancialTimes in het geval van TFM met steun van de Amerikaanse overheid. Congo gaat akkoord met een zwak aftreksel van wat het oorspronkelijk vroeg. De westerse greep op de grondstoffen is nog steeds stevig.

China

Het duurt lang voordat China wordt genoemd. In de media lijkt het welhaast alsof het Aziatische continent inmiddels de enige speler is op de Afrikaanse grondstoffenmarkt. Bij Custers lijkt pagina's lang het tegenovergestelde het geval. Dat de grootmacht in grondstoffen geïnteresseerd is, ontkent de schrijver overigens niet. China blijkt de grootste koper van aluminium ter wereld, 41 procent van de totale vraag in 2010, aldus Custers in een hoofdstuk over aluminiumsmelterij in Zuid-Afrika.

Custers ziet juist de voordelen van de new kid in town: 'De opkomst van de Chinese draak maakt het oude Europa radeloos en het jonge Afrika assertief.' China rooft geen grondstoffen, ze betaalt ervoor, sluit contracten af en versterkt zodoende de positie van Afrika. De doorrekening in 2007 is er een voorbeeld van. De auteur heeft ook kritiek: 'Duurzaam beheer van grondstoffen is niet China's grootste talent.' Mijn gedachten gaan uit naar het Chinese optreden in andere landen, maar visies op zijn kop zetten is een goed ontwikkeld talent van de schrijver.

China heeft – weinig duurzaam – tot voor kort zijn eigen grondstoffen verkocht. 'De VS lieten hun eigen reserves liggen en importeerden in 1999-2000 al 90 procent van de zeldzame aardmineralen rechtstreeks of onrechtstreeks vanuit China', zo haalt Custers het mineralen jaarboek 2010 van de U.S. Geological Survey aan. In 2006 stelde China exportquota in waarna je de poppen aan het dansen had. De prijzen stegen en de EU en VS stapten met een klacht naar de Wereld Handels Organisatie (WHO).

China heeft ook Congo weten te vinden. Beide landen tekenden in september 2007 een protocol voor economische samenwerking. Het gaat hierbij allereerst om de aanleg van infrastructurele projecten die door Congo worden bepaald. Deze worden betaald met een deel van de opbrengsten die een Chinees-Congolees bedrijf haalt uit mijnbouw op een viertal consessies. De winsten worden na  afbetaling verdeeld na ratio van investeringen. Een derde daarvan gaat naar Congo, twee derde naar China.

Custers fileert het protocol en de opvolgers ervan. Ze zien er op het eerste gezicht lucratiever uit dan de overeenkomsten die ik eerder in het boek tegenkwam met Canadese en Amerikaanse mijnbouwgiganten. Het protocol komt niettemin onder internationaal vuur te liggen. Het gevolg is dat de investeringen in de infrastructuur gehalveerd zullen worden. Tegelijkertijd is ook sprake van een versterking van de Congolese situatie. 'Hebben de Chinese ondernemingen Congo gerold?', zo tempert Custers zijn eigen enthousiasme voor de Chinese inbreng lichtelijk. De vraag is nog niet gesteld of hij masseert hem meteen weer weg.

Kritiek op boycot

Het slot van Grondstoffenjagers staat in het teken van kritiek op de boycot van Congolese mineralen, omdat de opbrengsten ten goede komen aan de oorlogsvoering. Custers maakt duidelijk dat deze boycot zeker niet alleen door ethische motieven ingegeven is. 'Ethische prietpraat', zo omschrijft hij het. Bedrijven zoals de Canadese firma Commerce Resources Corporation hebben zelfs baat bij de boycot. Ze kunnen zich zo een groter deel van de markt verwerven en door het geringere aanbod liggen de prijzen hoger.

Custers schuwt het niet om heilige huisjes omver te trekken. Belangrijker voor hem is dat de boycot Congo zelf in de problemen brengt. Custers houdt van het land, dat merk je in dit deel van boek het sterkst. Niet van het land dat ogenschijnlijk wordt bestuurd door warlords, ook niet van het land dat een strategisch belang heeft, maar van het Congo van de mensen. Hij ziet dat westerse bemoeienis, en vooral Amerikaanse, het land meer kwaad doet dan goed. "Willen ze soms dat mensen zich aan gaan sluiten bij een militie?", vraagt John Kanyoni, een jurist in de mijnbouwsector, zich af.

Niet alleen banen verdwijnen, maar ook de middelen om de overheid en het land op orde te krijgen. Congo heeft bijvoorbeeld een programma voor stabilisering en reconstructie in oorlogsgebieden (STAREC). Dat programma kon zich verheugen in bijvoorbeeld de steun van de observatiemissie van de Verenigde Naties (MONUC). En dan biedt het land ook nog plaats aan de Internationale Conferentie van Landen van de Grote Meren-regio (ICGLR) waarbij elf landen zijn aangesloten.

Juni dit jaar kwam de ICGLR in Kampala bijeen om een oplossing te zoeken voor de rebellen van M23 die actief waren in Oost-Congo. De bijeenkomst werd gesteund door EU en VN. Custers: 'ICGLR-landen vullen hun concepten nuchter in, zonder het hysterische gekrijs van Enough. […] Een concreet project is om een Independent Mineral Chain Auditor (IMCA) op te richten. Een supranationale 'inspecteur-generaal' die in opdracht van de elf lidstaten naar de mijnen en de commercialisering van mineralen zou kijken.'

Enough is een NGO die onder andere door John Pendergast is opgezet. Pendergast is gepokt en gemazeld in de Afrikaanse politiek van de Democratische Partij van de Verenigde Staten. Hij adviseerde eerder de presidenten Clinton en Obama en minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton. Enough zette zich in voor een boycot van de mineralen van Congo. 'Met succes', stelt Custers, 'want tegen Congo's export van mineralen is een feitelijk embargo ingesteld. Humanitair? Tienduizenden mijnwerkers zijn de dupe.'

De doelstelling van Enough is het losweken van Oost-Congo uit handen van de centrale overheid en het veiligstellen van de minerale bodemschatten voor het westen, meent Custers. Alles wat Pendergast en zijn Enough doen en denken kan op zijn minachting rekenen. In plaats van gebalanceerde journalistiek bedrijft hij hier propaganda.

Uitverkoop

Grondstoffenroof is het thema van het boek. Custers schrijft in dienst van de minder bedeelden en zet mechanismen uiteen die hun belang in de weg staan, vanuit het gezichtspunt van de mijnbouw. Het boek is rijk aan feiten en materialen. Custers laat doorgaans die feiten voor zichzelf spreken.

Maar ook zijn visie: 'De [wereld]bank hoort in arme landen voor ontwikkeling te zorgen. Maar duwt beslissingen door die juist het tegengestelde resultaat hebben. Dat gebeurde ook toen, met een nieuw plan voor de mijnsector. In 1992 publiceerde de Wereldbank namelijk een strategie voor de sector van mijnen in Afrika. […] de echte boodschap was dat de staat moest opkrassen.' Die privatisering leidde in het toenmalige Zaïre tot een uitverkoop, waarbij rijkdom verdween in de zakken van president Mobutu en zijn generaals, maar vooral toch ook in de zakken van de buitenlandse ondernemingen.

Af en toe betrekt Custers zonder bewijs stellingen die bedrijven in diskrediet brengen. Het mag voor de hand liggen dat ze mazen in de wet zoeken en zo voordelig mogelijk hun mineralen exporteren door slinkse trucs toe te passen, bijvoorbeeld door onkosten te overschatten en opbrengsten te onderschatten. (p. 149) Als je dit niet aan kunt tonen, dan kan je het beter niet opschrijven. Ook zonder die suggestie kan je duidelijk maken dat bedrijven die royalty's moeten betalen op gedolven mineralen, gecontroleerd moeten worden.

Het leegplunderen van Afrika is niet iets vanvan vandaag en gisteren. Het proces is al ruim een eeuw aan de gang. Custers heeft de afgelopen decennia daarvan beschreven, waarbij de nadruk wordt gelegd op de ontwikkelingen binnen Congo. Mijnbouwondernemingen uit de hele wereld proberen een slaatje te slaan uit de rijkdommen van het continent. Dat de Afrikanen delen in de natuurlijke rijkdom van hun land blijft intussen een toekomstdroom, stelt Custers al bij aanvang van het boek.

Maar wie neemt de concessies van de nieuwe Canadese uraniumreus Rockgate in Zuidwest Mali onder de loep?

Martin Broek

titel Grondstoffenjagers
auteur Raf Custers
uitgever EPO, 2013 isbn=9789491297427
uitgave paperback (15 x 22,5 cm) - 264p.
isbn 9789491297427
prijs € 21.50

Geschreven voor Ravage-webzine

maandag 13 mei 2013

Verzet is onmisbaar voor een democratie

‘Democratie is geen toestand maar een beweging die nooit kan eindigen’, aldus filosoof en activist Thomas Decreus. ‘Concreet betekent dit dat we het democratische van de democratie moeten vereenzelvigen met het moment van strijd en verzet.’


De schrijver van Een paradijs waait uit de storm beweert dat zijn boek niet als een politiek pamflet omschreven mag worden, maar dat is het wel degelijk. De vragen die hij de revue laat passeren zijn het logische gevolg van politiek handelen en dienen daar inhoud aan te geven.

Auteur en filosoof Thomas Decreus was een van de organisatoren van de ‘grote onvrede’ SHAME-demonstratie van januari 2011 in Brussel. Samen met een paar collega-studenten wist hij binnen korte tijd 35.000 mensen op de been te brengen voor een protest tegen de stilstaande Belgische politieke klasse. Decreus gaat in zijn boek op zoek naar het karakter van deze storm, naar een manier om dichtbij het paradijs te geraken zonder daar ooit aan te komen. Hij stelt dat verzet onmisbaar is voor een beginnende democratie. Tegelijk is hij de mening toegedaan dat democratie nooit bereikt zal worden, maar continu wordt bevochten.

Markt en staat

Decreus onderzoekt allereerst het grootste probleem: het marktdenken. Het systeem van de vrije markt of neoliberisme – hij gebruikt deze termen door elkaar – is zo dominant dat een alternatief bijna ondenkbaar lijkt. Net als velen verbaast hij zich erover dat dit systeem – ondanks het enorme falen in de afgelopen jaren – nog steeds grotendeels intact blijkt te zijn.

Decreus begrijpt dat de markt als een ideaal organisatiemodel wordt gezien, beter functionerend dan de overheid. ‘Tegenover een traag werkende en verticaal gestructureerde bureaucratie, die bovendien op een systeem van controle en discipline is gebaseerd, oogt de markt inderdaad als een begerenswaardig alternatief. Althans in theorie.’

Hij weigert echter onderscheid te maken tussen staat en markt. De staat versterkt in een onderlinge strijd en middels samenwerking de kracht van de markt. De staat beschikt over een geweldsmonopolie om de naleving van contractuele verplichtingen te garanderen en sociale onvrede de kop in te kunnen drukken. Op internationaal vlak hebben grote staten middels EU, NAVO, het IMF, de VN en de G8/G20 hun macht ten opzichte van de kleineren versterkt. Decreus vat het als volgt samen: ‘Vrijmaking van de handel leidde niet tot het verdwijnen van de politieke macht, maar wel tot een vrij radicale reorganisatie van de centra van de politieke macht.’

Dit lijkt me geen nieuw gezichtspunt. De relatie tussen markt en staat is al vanaf het begin van het kapitalisme een gegeven. Profits from power heet het prachtige standaardwerk van Frederic C. Lane over het vroege kapitalisme en de relatie tussen staat, bankiers en het economische systeem. Winsten werden weer geïnvesteerd in nieuwe militaire slagkracht voor de staat.

En zo is dat nog steeds (met enige verschuivingen naar private bedrijven die toegang krijgen tot een deel van het geweldsmonopolie, nu sommige militaire taken geprivatiseerd worden). De macht is gedeeld: de ene keer ligt de staat boven, een andere keer de grote ondernemer.

Politiek

Het kapitalistische systeem blijkt sterk. Crises worden overwonnen en in het voordeel omgebogen. ‘Of en hoelang dit nog zal lukken, is een vraag die moeilijk a priori te beantwoorden is, omdat het afhankelijk is van ons eigen politiek handelen’, schrijft Decreus. Hij neemt daarmee afstand van het marxistisch determinisme, dat stelt dat het kapitalisme vanzelf aan zijn eigen tegenstellingen ten onder zal gaan.

Bij Decreus komen veranderingen voort uit handelen. Dat dit handelen noodzaak is, onderstreept hij met een bekend voorbeeld: de farmaceutische industrie ontwikkelt voor veel geld dure medicijnen, maar een probleem als malaria, dat voor komt in arme gebieden, wordt niet getackeld omdat deze patiënten niet kapitaalkrachtig zijn. De markt kan dit soort problemen niet oplossen.

‘Door de markt aan zichzelf over te laten wordt het klassieke democratische ideaal van machtsgelijkheid dus onmogelijk gemaakt’, stelt de filosoof dan ook vast. Democratie betekent niet alleen gelijkheid van het individu, maar ook de mogelijkheid voor een ieder om zich te kunnen ontplooien. Om dat te bereiken moet niet het private domein leidend zijn, maar het publieke. Dat moet politiek geregeld worden: ‘Iedere economische ordening [is] steeds het resultaat van politieke besluitvorming.’

Invloed

Waarom heeft in het huidige systeem de burger geen invloed? Dat is het thema van een hoofdstuk met de ietwat pedante titel ‘Electieve aristocratie’. Hierin neemt Decreus de visie op de korrel dat democratie hetzelfde zou zijn als verkiezingen. Hij speelt daarmee in op een groeiende onvrede over verkiezingsbeloften die vrijwel stelselmatig worden gebroken en dat de stemmende burger vervolgens het nakijken heeft. Decreus is van mening dat verkiezingen ondemocratisch zijn. Mensen die veel weten, kunnen of hebben, zijn in het voordeel ten opzichte van hen met minder mogelijkheden. Niet stemmen dus maar loten. Dit, plus het beperken van bestuurlijke functie in tijd, zal ons democratie brengen. Bovendien leidt een systeem van loting ertoe dat het nuttig en noodzakelijk is iedereen uitvoeriger te scholen en te betrekken bij politiek en maatschappij, waardoor men uit kan groeien tot een volwaardig burger.

Zwak punt aan deze redenering is dat ik niet voor een persoon kies maar voor een idee zodra ik het stembureau bezoek. Bovendien geloof ik wel degelijk in het gegeven dat voor ‘de bepaling van het algemeen belang speciale vereisten en talenten’ veronderstelt mogen worden. Zeker als je die ook nog eens in de praktijk moet vormgeven. Niet iedereen kan besturen.

Gelukkig ziet Decreus ook voordelen aan verkiezingen: ‘Het heeft inderdaad bijgedragen tot emancipatie van grote bevolkingsgroepen en het heeft een politieke en sociale beweging zonder weerga ingezet.’ Toch blijft hij erbij dat men verkozen wordt op grond van rijkdom. Niet enkel in financiële zin, maar ook de mogelijkheid om jezelf op informele wijze een plek te verwerven binnen een partij, en ‘netwerken is een elitaire bezigheid.’

Hij trekt dit vervolgens door naar de stelling dat er geen echt onderscheid is te maken tussen politieke en economische elites. Dat klopt misschien grotendeels, maar het is geen wet van Meden en Perzen. De SP was – zeker in de begintijd van haar aanwezigheid in Den Haag – een partij die liet zien dat het ook anders kan. Ze bracht een schilder met enkel lagere school opleiding in de Kamer die het jarenlang volhield. Weliswaar op grond van actievoeren – en daardoor status – binnen de partij, maar het was wel een afwijking van het gangbare.

Volgens mij richt Decreus zijn pijlen hier dan ook verkeerd. Er zouden inderdaad meer mogelijkheden moeten zijn voor het actief meebesturen en meedenken over zaken als inrichting van de publieke ruimte, werk etc. Met andere woorden, meer opleidingsplaatsen voor actieve democratie zodat meer mensen kansen zullen krijgen. Maar door op theoretische wijze de parlementaire democratie om te leggen door deze per definitie te bestempelen als zijnde aristocratisch, heeft weinig zin. Sterker nog, het is onjuist.

Conflicten

Er is iets fout aan een systeem indien binnen een democratie zaken worden opgelost middels dialoog, zo stelt Decreus. Politiek bedrijven impliceert conflicten. Tegenstanders staan blijvend tegenover elkaar omdat nu eenmaal niet alle conflicten door dialoog zijn op te lossen. Dat gebeurt door strijd.

In Nederland wordt er gejuicht als er weer eens een compromis is bereikt tussen overheid, werkgevers en werknemers. Dat er hierbij sprake is van een fundamentele belangentegenstelling, wordt niet of nauwelijks benoemd. Ook niet dat de kloof tussen rijk en arm groter wordt en dat zorg voor de armen onbetaalbaar en voor de rijken bijgekocht kan worden.

Decreus is geen voorstander van een constante strijd tussen partijen: ‘Dit is ook waar het in politiek in essentie om draait: het komt erop aan om machtsconflicten tussen tegengestelde maatschappijvisies enigszins ordentelijk te laten verlopen, maar niet noodzakelijk op te lossen.’ Dit is een redelijk, maar vooral ook duidelijk standpunt. Het opent ook de weg voor een zoektocht naar methoden om het machtsspel te kunnen spelen en de sterkte ter linkerzijde van het politieke spectrum te vergroten.

Wat Decreus betreft betekent dit allereerst een strijd voor meer democratie: ‘Er is geen eindpunt van de strijd: iedere nieuwe (democratische) orde zal leiden tot potentieel nieuwe, niet te anticiperen ongelijkheden die op hun beurt opnieuw moeten worden bestreden. Hieruit volgt dat democratie geen toestand is, maar een beweging die nooit kan eindigen. [...] Concreet betekent dit dat we het democratische van de democratie moeten vereenzelvigen met het moment van strijd en verzet.’ Dit lijkt me de centrale stelling van het boek. Decreus noemt vakbonden en sociale wetgeving als voorbeelden van de democratische gevolgen van strijd. Je kan ook feminisme en anti-racisme noemen, of de anti-kernenergie beweging en het feit dat er geen kerncentrales meer bij worden gebouwd.

Verzet onmisbaar

In het laatste hoofdstuk wordt stevig doorgedacht over het gegeven waarom verzet voor een democratie onmisbaar is. In eerste instantie lijkt de norm dat je niet moet tornen aan wat democratisch besloten is veel logischer. De activist Decreus stelt dat het gewelddadig overtreden van rechtsregels nieuwe rechtsregels creëert.

Verzet is een remedie tegen machtsongelijkheid. ‘Bijgevolg kan een systeem pas democratisch worden genoemd als het openheid laat voor verzet (tegen zichzelf).’ Hij beargumenteert dat het niet alleen wenselijk is, maar zelfs noodzakelijk om politieke besluiten door acties overhoop te gooien.

Een paradijs waait uit de storm is een prachtig boek voor beginnende, maar ook ervaren activisten. Je krijgt in een notendop veel vragen en antwoorden waarmee je het al dan niet eens kunt zijn. Decreus sluit af met een opdracht: ‘Markt en democratie moeten opnieuw als onverzoenbare tegenstellingen tegenover elkaar worden geplaatst. Zolang dit niet gebeurt, zal democratisch links niet uit haar as herrijzen.’ En dat voor een essay dat stelt niet politiek te zijn.

Geschreven voor Ravage Webzine


titel Een paradijs waait uit de storm; Over markt, democratie en verzet
auteur Thomas Decreus
uitgever EPO, 2013
uitgave Paperback, 160 pagina’s
isbn 978 94 91297 33 5
prijs € 15.00

Zie ook andere besprekingen via de site van EPO

woensdag 5 oktober 2011

Boekebespreking: Autismevriendelijk onderwijs


Autisme en normale begaafdheid in het onderwijs levert inspiratie aan iedereen die les geeft aan (rand)normaal begaafde leerlingen met autisme. Vertrekkend van de autistische manier van waarnemen en informatie verwerken, schetst Vermeulen de krijtlijnen voor een autismevriendelijke onderwijsstijl.

“Mijn zoon weigert mensen aan te kijken. Hij heeft geen interesse in ze.” Aan het woord is een moeder die boos is dat haar kind van een jaar of tien geen oogcontact met anderen wil maken. Of de achterliggende oorzaak autisme is, weet ik niet. Ik ben geen psycholoog, noch psychiater. Het is wel een kenmerk dat bij autisme past.

Wat de oorzaak ook is, de anekdote maakt duidelijk hoe problematisch autisme voor mensen kan zijn. Ze worden beoordeeld op grond van een dominante manier van denken en handelen. Er wordt van hen verwacht wat ze niet kunnen.

Zelf lijd ik ook aan dit 'oogcontact euvel'. Er is een enkeling die het ziet. Gelukkig maar, want mensen zien het als een blijk van betrouwbaarheid als je hen – maar niet te lang – in de ogen aankijkt. Ik heb geleerd hoe ik kan wegkijken zonder dat het echt opvalt, maar dat was een lange en soms zeer onplezierige weg.

Extra gewicht

Ik ken de frustraties en onmacht die autistische trekken veroorzaken. Een autist torst extra gewicht mee als hij door de wereld stapt. Het grootste deel van de mensen met autisme functioneert – al dan niet met hulp – in de normale maatschappij en moet zich daaraan aanpassen. Vaak meer dan prettig of mogelijk is. Maar het wordt van hen gevraagd: hoe langer hoe meer en in een steeds dynamischere samenleving.

De diagnose autisme wordt gesteld op grond van afwijkingen op het vlak van omgang en communicatie met anderen en een sterke stroefheid in interesses en reacties. Zulk gedrag is niet altijd waarneembaar. De sociale vaardigheidsregels kunnen worden aangeleerd. Ze zijn daarmee nog niet precies op het sociale verkeer afgestemd. Het finetunen kost veel tijd en energie.

Autisme is een biologische afwijking en geenszins het gevolg van een slechte opvoeding, verwaarlozing of traumatische levensgebeurtenissen. Erfelijkheid is de voornaamste bepalende factor voor autisme. Autisten hebben het moeilijk met zich voor te stellen wat er in anderen omgaat. Ze missen daarvoor veelal de verbeeldingskracht.

Het is geen kwestie van intelligentie. Net als bij alle anderen heb je intelligente en minder slimme autisten. Wél kunnen bepaalde gebieden sterk ontwikkeld zijn (ook waardevolle), zoals: een sterk geheugen voor feiten, technisch lezen, oog voor details, omgaan met techniek, volhouden, perfectionisme, rechtvaardigheidsgevoel en eerlijkheid en objectiviteit.

Autisme op school

Bovenstaande omschrijving haal ik uit de eerste hoofdstukken van Autisme en normale begaafdheid in het onderwijs geschreven door Peter Vermeulen. De academische kennis van Vermeulen wordt aangevuld met de praktijkervaring van Annemarie Mertens en Kobe Vanroy, beiden werkzaam als onderwijzeres. Ook de vragen van onderwijzers die een cursus volgden bij Vermeulen's werkgever Autisme Centraal, zijn verwerkt in het boek.

Vermeulen is geen wetenschapper in een ivoren toren, maar iemand uit de praktijk. Hij luistert ook naar hen die die autisme aan den lijve ondervinden, zoals de mensen met autisme, de behandelaars en onderwijsgevenden. Het boek gaat niet over autisme in het algemeen maar zoals, de titel al omschrijft, over autisme in het onderwijs. Specifiek over de basis- en middelbare school voor leerlingen van vier tot zestien jaar.

Voor mensen in die leeftijdsgroep is de school naast thuis de plaats waar ze het langst vertoeven. Dat betekent dat ze ook daar de zorg moeten krijgen waar ze behoefte aan hebben. Confectie-onderwijs lijkt efficiënt, maar kinderen met een ander maatje hebben meer aan onderwijs dat hen past. Dit is voor de auteurs een reden om uitgebreid stil te staan bij hun behoeften. (Ik zal die in deze bespreking niet meer dan aanstippen.) Naar schatting zijn er in Nederland en Vlaanderen 10.000 leerlingen met de diagnose autisme, een groep die naar verwachting zal groeien.

De eerste bladzijde van het boek bevat een lijst met een tiental publicaties die de Vlaamse uitgeverijen EPO en Acco publiceerden over autisme. EPO nam bijna al deze boeken voor zijn rekening. Ik ken de uitgeverij van linkse boeken over vrede en veiligheid en besprak er zelfs een aantal van. Daar ligt ook mijn deskundigheid. Dit boek ligt op het terrein van onderwijs en geestelijke gezondheidszorg, een vlak waarop ik leek ben met enige affiniteit met het onderwerp 'autisme'.

De vraag waarmee ik dit boek dan toch ben gaan lezen luidt: waarom geeft een linkse uitgeverij een serie boeken uit over autisme? De inleiding bevat meteen al een verklaring: 'De maatschappij is er voor iedereen; voor de mensen die grotendeels in het straatje van de dominante cultuur en structuur passen, maar ook voor hen die daar moeite mee hebben of het niet kunnen. Ook zij hebben immers recht op een plek en aandacht.' Dat lijkt me een sociale visie en nog geen linkse of progressieve, maar een dergelijke notie maakt wel onderdeel uit van een links gedachtegoed.

Extra inspanningen


Het boek bevat anekdotes om de theorie te verhelderen. Ook de autist zelf komt zo min of meer aan het woord. Sander bijvoorbeeld, die zijn balpen niet meer wil gebruiken omdat er geen bal inzit. Iedereen die met autisten te maken heeft gehad zal dit voorbeeld in de een of andere vorm herkennen. Het vervolg ligt echter wat minder voor de hand. De leerkracht van Sander haalt de pen uit elkaar en legt de werking uit. Sander gebruikt zijn pen weer. Prachtig die individuele aandacht, maar in de kantlijn noteerde ik hierbij: 'hoeveel tijd heb je?' Dat is een vraag die steeds weer terug kwam tijdens het lezen.

'Vele handen maken licht werk en twee weten meer dan één. Een autisme vriendelijke omgeving vraagt naast creativiteit uiteraard ook wat energie: die elementen krijgen meer kans als verschillende personen het autisme project van de school dragen', zo lees ik. Het is bijna alsof het probleem wordt geconstateerd en daar automatisch een optimaal antwoord op volgt. Verschillende personen die samen aan een project werken, houdt een overlegstructuur in. Dat betekent tijd en kosten voor de school.

Maar hier blijft het niet bij: 'De bereidheid om bij te leren over autisme en creatief na te denken over hoe een school door aanpassingen autismevriendelijk gemaakt kan worden zijn daarentegen wel basisvoorwaarden.' Niet alleen in en buiten de klas is er extra aandacht nodig, maar ook voor extra scholing. De vraag is waar de handen en hersens vandaan komen in een tijd dat de kosten van het onderwijs onder druk staan en er gekapt wordt in de subsidies voor rugzakjes van individuele leerlingen.

Gedeeltelijk is de oplossing gelegen in een overkoepelende voorlichtingscampagne. Hierdoor kunnen snel kennis en methoden worden overdragen: 'Het gedrag en de reacties van de leerling met autisme worden er beter door begrepen.' Dit geldt bij een juiste informatie overdracht alleen voor docenten en kader, maar ook voor medeleerlingen.

'De medeleerlingen zijn niet blind en meestal zien ze wel dat de leerling met autisme een buitenbeentje is, maar ze weten niet wat erachter zit en vallen net als ongeïnformeerde leerkrachten terug op hun eigen referenties voor de interpretatie van het anders zijn.' Dat leidt tot belachelijk maken; hij is gek, dom, vervelend etc. Om pesten en uitsluiting te voorkomen is het goed om ook hen te informeren, want dan begrijpen andere leerlingen het gedrag van de leerling met autisme beter. Zo kan pesten gemakkelijker bespreekbaar worden gemaakt.

Kosten

Autisten vergen nogal wat van hun schoolomgeving: inlevingsvermogen, geduld, methoden, speciale aandacht en kennis en tijd. De bezuinigingen op het onderwijs zetten deze aspecten onder druk. De schrijvers doen bijna alsof al die tijd en aandacht de gewoonste zaak van de wereld is. Op nog geen anderhalve pagina gaan de auteurs in drie punten direct in op het kostenaspect van autismevriendelijk onderwijs:

1. De basiskennis is niet zo ingewikkeld en vraagt vooral het in willen leven hoe de leerling met autisme de wereld ervaart. Die 'empathie kost geen geld en er kruipt ook niet veel tijd in';

2. Van een dergelijk onderwijssysteem profiteren ook andere leerlingen: 'Voor zover wij weten heeft nog nooit een leerling geklaagd over te veel duidelijkheid en gevraagd naar meer verwarring en onduidelijkheid in de klas';

3. Het aantal leerlingen met autisme zal naar verwachting toenemen: 'Het werken aan een autismevriendelijke school is daarom op lange termijn de investering waard.'

Het zijn woorden die minder overtuigen dan de notie dat iedereen er bij hoort. Dat een andere manier van denken ook tot andere resultaten leidt, kan economisch weleens veel belangrijker zijn dan de kosten op school. “In en rondom Eindhoven wonen opvallend veel autisten. Volgens autisme-experts is er een verband met de hightechsector. 'Autisme is geen ziekte. Ik spreek liever over kansen'”, zo schreef Julie Wevers drie jaar geleden in NRC-Handelsblad.

Twee sporen

Het boek is zakelijk geschreven, maar bevat impliciet de oproep dat niet minder zorg, maar meer aandacht naar deze groep uitgaat. 'Leerlingen met autisme vragen om een autisme vriendelijke schoolcultuur', vatten de auteurs het hoofdstuk 'Autistisch denken' samen. In de kantlijn reageer ik met: 'Of moeten ze leren hoe ze uit de wanorde orde kunnen destilleren met zo min mogelijk verrassingen.' Niet overal zullen ze immers een vriendelijke omgeving tegenkomen.

Het is ook wat de schrijvers voorstellen als onderdeel van een tweesporenbeleid: de school moet zich aanpassen aan de leerling en de leerling met autisme moet vaardigheden worden aangeleerd waarmee hij zich kan aanpassen aan de leeromgeving. Dat tweede spoor is op de lange termijn goed voor de leerling zelf, maar ook voor de maatschappij waar hij of zij moet functioneren. 'Een leerling met probleemgedrag doet niet moeilijk, maar heeft het moeilijk. Het gaat meestal om onmacht, niet om onwil!' Hij moet wel meer dan een ander leren hoe, maar dat betekent niet dat hij uiteindelijk minder zal presteren.

Het boek is geschreven voor onderwijzers. In hun werk komen ze autisme zeker tegen. Leerkrachten kunnen er een hele berg praktische ideeën uithalen die ik in deze bespreking links heb laat liggen. De aanpak op school is niet alleen een zaak voor de remedial teachers, het is een zaak voor de hele school. Het boek is dan ook voor alle onderwijsgevenden aan vier- tot 16-jarigen.

Maar ook mensen die zich keren tegen de groeiende vraag naar begeleiding van speciale leerlingen zouden tot zich door kunnen laten dringen wat een autist op zijn weg door school en maatschappij aan hindernissen moet overwinnen of... juist bij problemen weigert die hindernissen te over te gaan; met alle problemen van dien.

Verplichte literatuur voor de mensen op het ministerie die denken dat er bezuinigd kan worden op voorzieningen voor deze groep. Het boek maakt klip-en-klaar duidelijk dat er juist heel wat nodig is voor een volwassen begeleiding. Naast praktische tips geeft het boek theoretische inzichten om autisme spectrum stoornissen te begrijpen. Het is echter vooral een enthousiast pleidooi voor het opzetten van een volwaardig autismevriendelijk schoolsysteem. Daarmee worden de kansen van hen in de samenleving die er mee kampen vergroot.


titel: Autisme en normale begaafdheid in het onderwijs, 2010
auteurs: Peter Vermeulen, Annemarie Mertens en Kobe Vanroy
uitgeverij: EPO i.s.m. Autisme Centraal (Vlaamse Dienst Autisme, partner binnen Vijftact vzw) en uitgeverij Acco
uitvoering: paperback (12,5 x 20 cm) - 224p.
ISBN: 9789064457159
prijs: € 19,-

Geschreven voor Ravage Digitaal

dinsdag 11 januari 2011

Waarom gaan de Amerikanen niet gewoon weg? (recensie)

Onder het mom van morele waarden probeert het Westen zijn wil op te leggen aan de wereld. Humanitair imperialisme noemt Jean Bricmont dat in zijn boek Humanitaire interventies. Hij vindt dat militair interveniëren de mensenrechten geen stap dichterbij heeft gebracht en onwenselijk is.

door Martin Broek


Juli 1996 had ik een gesprek in de deuropening van het actiehuis in Cianjur (Indonesië), met een lokale activist. Hij beweerde dat Indonesië er tijdens de koloniale overheersing beter af is geweest dan onder president Soeharto die er destijds al dertig jaar zat.

Ik weet nog dat ik zocht naar argumenten om deze stelling te bestrijden. Niet alleen waren zowel Soeharto als zijn militaire overheersing een kind van de eeuwen dat de Nederlanders op Java en andere eilanden van de archipel de scepter hadden gezwaaid, ook vond ik buitenlandse overheersing door de kolonialen gevoelsmatig erger dan de dictatoriale hand van een despoot afkomstig uit het eigen volk.

Nog afgezien van het feit dat je geen vergelijking kunt maken tussen enerzijds de omvang van het moorden, plunderen en uitroeien van opstandige stadsbevolkingen door en onder de het Nederlandse bewind en anderzijds de misdaden begaan onder de Nieuwe Orde van Soeharto en zijn getrouwen. Het idee stuit mij tegen de borst dat een stelletje bleekscheten uit het Noorden meende dat ze de lokale bevolking in konden lijven en economisch uitbuiten, slechts omdat hun kanonnen beter waren dan die van de lokale vorstendommen.

Hoop en verontwaardiging


Ik moest er aan terugdenken bij het lezen van de laatste zinnen uit de conclusie van het boek Humanitaire Interventies; mensenrechten als excuus voor oorlog: 'Allen die vrede verkiezen boven macht, geluk boven glorie, zouden de gekolonialiseerde volkeren moeten bedanken voor die beschavingsles: door zichzelf te bevrijden maken ze de Europeanen bescheidener, minder racistisch, menselijker. Laten we hopen dat het proces verdergaat en dat de Amerikanen op een dag moeten volgen. Voor wie vecht voor een rechtvaardige zaak, kan de Nederlaag bevrijdend zijn.'

Het zijn de woorden van Jean Bricmont, professor theoretische fysica aan de universiteit van Louvain-la-Neuve in het Franse Wallonië, in het voorwoord van zijn onlangs bij uitgeverij EPO verschenen vertaling van dit pittige boek. Het werd oorspronkelijk in 2005 uitgegeven in het Frans en in 2007 vertaald naar het Engels.

Hoop en verontwaardiging zijn volgens Bricmont de drijfveren voor politieke buitenparlementaire actie. Door het boek heen worden dan ook hoopvolle ontwikkelingen aangevoerd. Dit om de lezer toch vooral actief te krijgen en niet lethargisch achterover te laten leunen zich beroepend op de overweldigende hoeveelheid kommer en kwel in de wereld.

Het zou veel geëngageerde schrijvers sieren als ze deze aanpak over zouden nemen en zich niet alleen zouden richten op het ontrafelen van de ellendige achtergronden en gevolgen van machtspolitiek en neoliberalisme. Enkel ellende over mensen uitstorten leidt tot kwaadheid, maar zonder hoop is dat niet voldoende om een politieke beweging van de grond te krijgen.

Bricmont noemt als voorbeeld van een hoopvolle ontwikkeling de verandering in de acceptatie van gedode militairen. De rek is er tegenwoordig gelukkig snel uit. Pro patia mori wordt steeds minder geaccepteerd. In Nederland kan het leger bijvoorbeeld nauwelijks rekruten werven; jonge vrouwen en mannen kijken wel uit om voor het uitvoeren van de politiek van de VS en haar bondgenoten te sneuvelen.

Anderzijds spreekt Bricmont ook als een Heilige der Laatste Dagen alarmerend de vrees uit 'dat het 'gammele bootje van de menselijke rede' niet lang meer zal ronddobberen op 'de oceaan van de waanzin'. Tenzij we bereid zijn een radicaal andere koers in te slaan in onze relaties met de rest van de wereld.'

Dit schrikbeeld roept hij op in verband met de aanslagen op het grondgebied van het Westen. Door met een dergelijke aansporing actief te worden, sla je wat mij betreft de hoop weer nodeloos de bodem in en maak je overdreven groot wat gezien – pak 'm beet, de geschiedenis van de laatste honderd jaar – deze woorden geenszins verdi ent.

Diverse drijfveren

De beperking tot deze twee drijfveren lijkt me ook te smal om de motivatie van mensen om politiek actief te worden te omschrijven. Ik ben in mijn leven meerdere drijfveren bij mensen tegen gekomen, zoals nieuwsgierigheid, het streven naar gelijkheid en gelijkwaardigheid, het nastreven van welbegrepen eigenbelang en je prettig voelen in de kring die zich bezighoudt met politieke vraagstukken. Misschien zelfs wel de ambitie om carrière te maken binnen het activisme.

Bricmont noemt zelf niet veel later in Humanitaire Interventies ook al de angst voor kernwapens als drijfveer voor de vredesbeweging. Het komt wel vaker voor in Bricmonts boek dat een stellingname aanspreekt, prikkelt tot nadenken, maar na overdenking toch niet helemaal af blijkt te zijn. Dat is niet erg, dat maakt dat je zeer actief moet blijven lezen en je eigen mening wordt gescherpt.

Het is natuurlijk verstandig te kijken naar wat mensen zoal drijft tot politieke actie. Je visie en analyse weergeven zonder erop te letten of, en zoniet waarom je woorden al dan niet doel treffen, is politiek minder zinvol. Je kunt ook teveel bezig zijn met het motiveren van je lezers.

Het oproepen van verontwaardiging door te wijzen op de grote aantallen doden in India en deze te vergelijken met die in China als gevolg van de Culturele Revolutie, is wat mij betreft – in een ruimhartige bui - nog maar net op het randje van een hygiënische discussie: 'Het verschil in maatschappelijk systeem in beide landen (onder meer op het vlak van volksgezondheid) zorgde in India voor een jaarlijks bijkomend dodental van 3,9 miljoen mensen. In de praktijk kwam dit hierop neer: 'India produceert elke acht jaar meer lijken dan China tijdens de grote hongersnoden' van 1958-1961. Uiteraard wordt de Chinese hongersnood regelmatig in de schoenen van de communisten geschoven, maar niemand denkt er nog maar aan de verantwoordelijkheid voor de bijkomende dodental in India door te schuiven naar het kapitalisme of de democratie.'

Wat mij betreft vermijd je deze vergelijkingen, gewoonweg omdat miljoenen doden op de ene locatie vergelijken met miljoenen doden elders te cynisch is. Bovendien lijkt het me een stijlfiguur die op zijn best de overtuigde sterkt in de overtuiging, maar weinig mensen over de streep zal trekken.

Om elders het stalinisme te reduceren tot een reactie die in belangrijke mate werd ingegeven door buitenlandse bedreigingen, gaat echt te ver. Het komt het vlot lezen misschien niet ten goede, maar hier zou ik iets meer omhaal van woorden en scherpere redeneringen willen zien die dit soort van humor gespeende boutades onderbouwen.

Militaire interventies


De schrijver is liefhebber van het grote woord. Verzet tegen militaire interventies kennen twee stromingen, zo schetst hij met een breed gebaar. De eerste kan humanitair imperialisme genoemd worden. De tweede houding is er een van cultureel relativisme. Dat de schrijver voor de eerste geen goed woord over heeft, is al snel duidelijk. De tweede houding leidt weliswaar tot principieel verzet tegen oorlogen, maar is eveneens moeilijk verdedigbaar.

Bricmont wil een derde houding schetsen die enerzijds militaire inmenging verwerpt, maar anderzijds de voorgewende doelstellingen van de inmenging wenselijk acht. Hij doelt hier waarschijnlijk op de verkoopargumenten voor oorlog zoals het bevorderen van democratie, het helpen van zwakke staten, ontwikkeling, mensenrechten en het bestrijden van terrorisme.

Zelf omschrijft hij het als volgt: 'Het is perfect mogelijk bepaalde van de deze morele principes [uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens] te onderschrijven en tegelijk de manier aan te klagen waarop ze in de praktijk worden misbruikt.'

Bricmont is een verklaard tegenstander van inmenging. Daar wordt geen concessie aangedaan. Conflicten worden daarbij niet op hun eigen merites beoordeeld, maar op grond van Volkenrechterlijke en anti-imperialistische argumenten in het algemeen veroordeeld. Uit het boek blijkt dat daar waar inmenging genoemd wordt, vooral gedoeld wordt op militaire inmenging. Gaat het dan om een interventie zoals in Oost-Timor, of Irak, Afghanistan? Het maakt nogal een verschil. Maakt het uit wie interveniëren of niet?

Deze vragen komen niet aan bod. Met de uitspraak dat zwakke argumenten, argumenten zijn 'die, althans gedeeltelijk, steunen op de uitgangspunten van het dominerende discours' is een dergelijke afwijzende visie voor interventie in zijn algemeenheid niet verbazingwekkend. Zelf heb ik niet zoveel met zo'n antagonistisch standpunt, waarin het dominerende discours in zijn geheel naar het toilet wordt verwezen.

Naast de militaire wordt de economische inmenging van mogelijk even groot destructief gehalte slechts aangestipt. Hier wordt aangesloten bij standpunten van andersglobalisten. Erg uitgewerkt wordt dit economische deel overigens niet. Bricmont stelt: 'Nochtans is elke relatie van overheersing er uiteindelijk één van militaire aard en heeft ze een ideologie nodig om zich te rechtvaardigen', waarmee zijn verklaring voor de nadruk op het militaire aspect is gegeven.

Anderzijds kan je ook stellen dat nochtans elke relatie van overheersing erop gericht is economische voordelen voor de overheerser te brengen en dat de onderliggende ideologie wordt ondersteund met militaire middelen.

Doel en middelen

De grote woorden treffen ook vaak krachtig doel: 'Talrijke linkse intellectuelen beschouwen het als hun missie de overdreven voorzichtigheid en schroom van de Westerse regeringen te kritiseren. Als je ze bezig hoort, zou je denken dat het grootste probleem in deze wereld eruit bestaat dat het Westen op het niet genoeg plaatsen (Tsjetsjenië, Tibet, Koerdistan, Soedan …) en onvoldoende krachtdadig tussenbeide komt om zijn authentieke waarden van democratie en mensenrechten te promoten en te exporteren'.

Hiermee rijgt Bricmont een groot deel van de groene- en socialistische partijen en jaren-zeventig-en-tachtig nog-linkse-flinkerts aan het lijntje van zijn kritiek. Tot een frische und fröhliche Krieg ten faveure van de onderdrukten wordt tegenwoordig vaak door fLinks of progressief Hollywood opgeroepen. Soms twijfel ik even door het begeesterde betoog van Bricmont of ik niet toch ook bij fLinks behoor.

Moeilijk wordt het wat mij betreft pas echt als het bestrijden van genocide als reden voor interventie terzijde wordt gezet. Dat het woord genocide te gemakkelijk wordt gebruikt klopt – zeker ook door activisten – maar de wereld heeft de plicht er tegen op te treden als een bevolkingsgroep stelselmatig wordt uitgemoord.

Het klopt dat het voorkomen ervan veruit de voorkeur heeft en het klopt eveneens dat politiek beleid dat leidt tot een dergelijk systeem van stelselmatig moorden met het doel een volk of etnische groep uit te roeien bloot gelegd moet worden en aangeklaagd. Maar de wereld kan zich niet ontrekken aan de plicht om genocide te bestrijden, indien niet anders mogelijk, met militaire middelen.

We moeten uitkijken niet meegezogen te worden in de middelen-discussie, stelt de schrijver. Niet de vraag wat kan, maar wat nodig en vooral gerechtvaardigd is, moet als eerste gesteld worden. Pas daarna moet de vraag gesteld worden naar de middelen. Niet de vraag of de VS wel democratie kan brengen in het Midden-Oosten moet als eerste worden gesteld, maar of dat wenselijk is. Niet: Laat men interveniëren volgens de Dutch Approach. Maar: Poten af van waar je niets mee te maken hebt.

Die discussie, gevoerd door wat Bricmont 'respectabel links' noemt, wordt vaak al in de kiem gesmoord door te beginnen met de vraag naar de middelen. De nobele motieven voor de interventie kunnen op die manier vaak een hoofdrol gaan spelen en de beheersing van de olie, de containment van China worden een soort toevallig bijeffect.

De constatering dat de discussie doorgaans niet over het doel maar over de middelen gaat, lijkt me terecht. Maar of het altijd zo zwart-wit ligt? Een stellingname als: 'Afghanistan wordt niet veiliger door de interventie van ISAF', gaat over de middelen, maar leidt tegelijk ook tot een afwijzing van de inzet ervan.

Kritiek op solidariteit

Waar ik het heftig met Bricmont oneens ben, is de afkeer van inmenging van solidariteitsactivisten met zaken elders in de wereld: 'We moeten onze neus niet andermans zaken steken'. Het lijkt alsof daar niets goeds van kan komen. Op verschillende terreinen bestrijdt Bricmont de bemoeizucht, of laat ik het sympathieker zeggen, de betrokkenheid bij ontwikkelingen in andere landen.

Onze publieke opinie is machtig omdat er een machtige Staat achter staat, zo schrijft hij. 'Maar dat betekent dat deze publieke opinie in essentie zijn invloed niet rechtstreeks uitoefent, bijvoorbeeld door contact met de burgers van het bij het protest betrokken land, maar niet rechtstreeks door middel van de regering die in staat is economische sancties op te leggen of andere strenge maatregelen te nemen.'

Bovendien versterkt een protest tegen misstanden elders onze eigen zelfvoldaanheid (ook al willen we dat niet), zo vervolgt de schrijver. We kunnen beter wat doen aan onze eigen consumptiepatronen, 'zodat er nog wat overblijft voor de rest van de wereld'.

Zo komt Bricmont lekker op stoom om de roep tot niet-inmenging tot dogma te verheffen. Dat er soms opgeroepen wordt tot het streven naar een boycot vanuit het Zuiden blijft overigens buiten beschouwing. Dat strijd tegen de ene misstand, overdreven grote consumptie, niet hoeft te leiden tot een lacune op andere fronten lijkt mij evident.

Er zitten, aldus Bricmont, nog meer nadelen aan de retoriek van steun. 'Militanten zitten geblokkeerd in eindeloze discussies over conflicten waarop ze niet de minste invloed uit kunnen oefenen.' Ze raken vervolgens gedesillusioneerd omdat ze de verkeerden steunen, zo voegt hij er nog aan toe. Niet doen, is wederom de conclusie.

Niet wij die vreedzaam door de straten paraderen stoppen de Amerikaanse oorlogsmachine, maar het verzet in Irak. 'Zonder het Iraakse verzet had de VS vandaag misschien al een aanval gelanceerd tegen Damascus, Teheran Carácas of Havana.' Kortom de VS wordt hier neergezet als monolithisch blok waar de gehele elite zich als één man wil richten op het bombarderen van andere landen. Daarbij de handen op elkaar voor het Iraakse verzet en de kleintjes neerkijken op de eigen prestaties.

We hebben geen divisies te bieden, zo citeert hij Stalin. Alsof het alleen daar om gaat. 'Zou het niet veel realistischer zijn toe te geven dat we geen oplossingen hebben voor andermans problemen en dat we ons dus beter niet in hun zaken mengen', is de slotconclusie van deze stellingen die ervoor pleiten om onze neus slechts in zaken in eigen land te steken.

Hier zou wat mij betreft een andere aap uit de mouw moeten komen. Het becommentariëren en ter discussie stellen van de aard van het Westerse verzet tegen de oorlog is goed en welkom. Het kleineren en beperken ervan is weinig zinvol. Hoe kunnen we wél druk op regeringen opbouwen? Welke middelen zijn effectief? Hoe laten we het geluid van mensen uit het Zuiden in eigen kring en publieke opinie krachtiger klinken? Hoe stoppen we wapenleveranties aan landen in het Zuiden? Hoe bestrijden we daarnaast onze eigen legers?

Dat zijn vragen die Humanitaire Interventies bij mij oproept, maar die ik niet lees in het boek. De tekst uit het nawoord bevat daartoe al meer aanzet: 'Werken aan wereldvrede vanuit een doordacht engagement is gebaseerd op een grondige analyse van de feiten. In plaats van te proberen de Amerikaanse of Europese politiek te analyseren vanuit de woorden van Bush of Baroso, kunnen we beter proberen die woorden te analyseren op basis van een grondig begrip van de Amerikaanse en Europese belangen…'

Debat met de lezer

Het boek is zeer uitbundig gelardeerd met stukjes tekst van sites, uit kranten en rapporten. Het lijkt erop alsof een tas met knipsels boven het boek is leeggeschud. Soms slaat de knipseltekst op de inhoud van pagina's die je al eerder hebt gelezen of pas later aan bod zullen komen. Het irriteert bij het lezen. Je gaat ze als vanzelf overslaan.

Dat is jammer want er zitten teksten bij die het lezen meer dan waard zijn. De mooie dialoog tussen de Franse politicus Kouchner en de Bosnische president Izetbegovic (p. 97-98) is een prachtig voorbeeld van invloedrijke desinformatie, die pas veel later wordt herroepen. Maar wat mij betreft waren de pakkende passages verwerkt in de hoofdtekst en was er voor een opzet gekozen die het mogelijk maakt de teksten snel terug te vinden.

Humanitaire Interventies leest als een trein. Niet alleen omdat de auteur een taalvaardig schrijver is, maar ook omdat de auteur veel gediscussieerd heeft over het onderwerp van zijn boek: waarom militair interveniëren de mensenrechten geen stap dichterbij brengt en onwenselijk is. Die discussies zijn vervolgens verwerkt in het boek.

Van stap tot stap word je meegenomen in een redenering die uiteindelijk tot een stellingname leidt. Door de manier van schrijven wordt je gedwongen na te denken. Je vraagt je constant af of je het eens bent met Bricmont. Zo neen, waarom niet? Er is geen sprake van een vrijblijvend boek; er wordt een debat met de lezer gevoerd.

Bovendien zit het boek vol duidelijke en eenvoudige boodschappen. 'Eens de onwetendheid van de invasie en de valsheid van de voorwendsels vaststaan, waarom vragen we de Amerikanen dan niet gewoon dat ze weggaan?'

Opvallend is de kracht waarmee stelling wordt genomen tegen de visie dat Europa een sterk leger zou moeten hebben als tegenwicht voor de Verenigde Staten: 'Wat zouden de voordelen zijn? Een nieuwe wapenwedloop, het risico van een gewapend conflict, een nieuwe Koude Oorlog?'

Het is goed dat de Belgische uitgeverij EPO heeft besloten het boek naar het Nederlands te vertalen. Het levert stof voor activisten die de wereld niet alleen willen begrijpen en beoordelen, maar ook daadwerkelijk proberen te veranderen.

Humanitaire Interventies; mensenrechten als excuus voor oorlog; Jean Bricmont. Uitgeverij EPO. Paperback, 248 pg. ISBN 9789064454783


Geschreven voor www.ravagedigitaal.org

andere besprekingen:

Passie voor vrede (5/9/9)
Walgelijk (over oorlogscultuur) (28/3/9)
Botsen tegen een muur (8/3/9)
een klein meisje verweert zich (31/1/9)
Leve de derde generatie (22/12/8)
Onmetelijke rijkdom (17/11/8)
Wapens of Ontwikkeling (23/10/8)
Dood op bestelling (17/10/8)
De beschavingsoorlog (29/9/8)
Niet iedereen kan stenen gooien (23/9/8)
Europese namen voor de wereld (19/9/8)
Fred Spijkers: eenling in gevecht met de staat (12/9/8)

Europese namen voor de wereld (recensie)


In Europese namen voor de wereld begeleiden we Spanjaarden, Portugezen, Fransen, Engelsen en Nederlanders op hun veroveringstochten naar de overkant van de Zeven Zeeën. Met de ontdekkingsreizen en kruistochten legde Europa niet alleen haar wil en visie op aan de rest van de wereld, ook de namen voor de veroverde gebieden waren Europees.

door Martin Broek

Kort voor de zomervakantie hadden mijn kinderen op school een project over Bombay. Hoe leven mensen in deze kolossale Indiase stad? Nog weken had de jongste van acht het over het door het Tropenmuseum in het leven geroepen bedrijf waar zakjes werden gevouwen van oude kranten. Een bedrijf waar hij een paar uur had moeten werken. Op mijn vraag of het geen Mumbai, de nieuwe naam voor de stad, moet zijn in plaats van Bombay reageerde hij laconiek: "De mensen in Bombay gebruiken allebei."

Mumbai heette vroeger Mumbadevi, en was vernoemd naar de godin Mumba. De Portugezen noemde de stad vervolgens bom baia (goede baai) en de Engelsen maakten daar Bombay van. In 1995 werd de koloniale naam vervangen door een verkorte versie van de oude naam. Het lijkt mij dat je blij moet zijn met iedere koloniale naam die verdwijnt, maar Mumbai heeft het (alleen in Nederland?) nog steeds moeilijk. Terwijl Sint Petersburg in Rusland al snel na 1991 toegepast werd, is het bij Mumbai nog steeds 'Mumbai' (voorheen Bombay) of 'Bombay' (officieel Mumbai).

Mumbai

De achtergronden bij de naam Mumbai is een van de vele wetenswaardigheden over de namen van steden, rivieren, zeeën en landen uit het boek Europese namen voor de wereld van Jacques R. Pauwels, historicus in Canada. Pauwels stelt dat ook Pretoria van naam zal gaan veranderen en een inheemse naam zal krijgen: Tshwane (Plaats van de zwarte koe). Hier is de wens de vader van de gedachte. Pretoria ligt binnen de in december 2000 gestichte gemeente Tshwane, maar blijft als stad bestaan.

Verzamelaar

Achter de schrijver moet een fanatiek verzamelaar schuilgaan. De index begint bij Abessinië en eindigt bij de Zuidzee. Alle namen van A tot Z worden individueel voorzien van een betekenis. Het zijn niet alleen de individuele namen waar hij bij stil staat, hij probeert ze ook een bredere betekenis te geven. Deze is in het boek van Pauwels vooral verbonden met kapitalistische expansie en christelijke zendingsdrang.

De schrijver geeft als reden voor het schrijven van dit boek: 'De Europeanisering van de wereld had ook een eponiem, 'naamgevend', of omnastisch (sic!), 'naamkundig' aspect, waaraan historici tot nog toe zelden of nooit aandacht besteed hebben.' Dat ontdekkingsreizen door wereldmachten niet samen hoefden te gaan met naamgeving en inlijving, laat Pauwels zien aan de hand van de Chinese expansie tot de zeventiende eeuw. Chinese schepen voerden eveneens naar alle landen rond de Indische Oceaan, maar namen geen land in bezit en lieten geen namen achter.

In Spanje waren aan het einde van de vijftiende eeuw de Arabische koninkrijken gevallen. De conquistadores zaten zonder werk en moesten bezig gehouden worden. De grote ontdekkingsreizen boden daartoe ruimte. Voor buurland Portugal, ingesloten door Spanje, was het de enige mogelijkheid om de uitbreidingsdrang bot te vieren.

'Dankzij Columbus konden de Spanjaarden na 1492 het vertrouwde (en wonderbaarlijk lonende) veroverings- en bekeringswerk van de Reconquista blijven uitoefenen aan de overkant van de Atlantische Oceaan – op veel grotere schaal dan tevoren op het Iberische schiereiland, ditmaal ten koste van Azteken en andere 'Indianen' in plaats van islamitische Spanjaarden.'

Ontdekkingen en navigatie


Navigatietechnieken en ontdekkingsreizen spelen een voorname rol in het boek. (Net als de schrijver gebruik ik het woord 'ontdekkingen', hoewel ik weet dat dit tegen de borst stuit van mensen die vinden dat niet Columbus, maar de Vikingen, of niet de Vikingen, maar de mensen die via de Beringstraat Amerika binnen trokken, of niet deze Aziaten maar hun voorgangers, waarvan het bestaan een jaar of tien geleden beschreven werd, het werelddeel gingen bevolken.)

Na de ontdekking van het nieuwe land schreef Amerigo Vespucci dat hij vermoedde dat aan de overkant van de 'Oceaanzee' niet Azië, maar een nieuw werelddeel lag. Hij liet dit weten in een open brief genaamd Mundus Novus die hij in 1502 of 1503 schreef aan Lorenzo di Medici in Florence. Drie jaar later was de brief vertaald in vele Europese talen, waaronder het Nederlands. Met het door Vespucci beschreven vermoeden, startte een nieuw en winstgevend avontuur. Vespucci kreeg de eer een heel continent op zijn naam te krijgen.

De bekendere Columbus had de pech dat hij tot zijn dood bleef geloven dat het niet om een nieuw werelddeel ging maar om Azië. Columbus had wel een belangrijke verdienste, die verder ging dan de ontdekkingen zelf. Hij vond uit hoe je de Atlantische Oceaan met behulp van winden en stromingen kon bevaren. Direct van West-Europa naar het Noord-Amerikaanse continent zeilen is onmogelijk vanwege de immer waaiende westenwinden. Maar van de Canarische Eilanden werd je door de winds that blow trade naar de Caraïben geblazen.

Niet veel later vond Magellaan de zeestraat rond Zuid-Amerika naar een nieuwe Oceaan, die hij wegens de vele windstiltes, de Stille Oceaan noemde. De weg om de Zuidpunt van Afrika werd iets eerder, in 1488, met een scheutje toeval gevonden door Bartolomeu Diaz. Hij werd door een Oostenwind de Indische Oceaan opgeblazen. Na zijn ontdekking voer hij terug en landde op wat hij Kaap der Stormen noemde, de Kaap die daarna op bevel van de Portugese koning werd herdoopt tot Cabo de Boa Esperança.

Kaap de Goede Hoop zou vervolgens eenbelangrijke functie hebben als onderdeel van de route naar Azië en door Nederlanders en Britten beheerst worden. Tien jaar later zeilde Vasco da Gama naar India. Onderweg kreeg Mozambique zijn naam. In 1515 verscheen voor het eerst de naam Indische Oceaan op een wereldbol. Weer een nieuw gebied lag als gevolg van de toename van de kennis van zeestromen en stormen open. Het beeld dat de Europeanen hadden van hun wereld was in korte tijd grondig veranderd. De rest van de wereld zou nog kennis maken met zeilers uit het Noorden.

VOC

De ontdekkingen werden gedreven door de kennis, het zeemanschap en vernuft van onder andere bovengenoemde zeevaarders en latere opvolgers, maar er waren ook duidelijke grenzen verbonden aan de zoektochten. De voornaamste zijn dat ze waren moesten opleveren en de positie van hun opdrachtgevers dienden te verstevigen.

Het in 1623 verkende Australië bijvoorbeeld kon de Nederlanders in de jaren '20 van de zeventiende eeuw maar matig boeien: er waren goud noch specerijen te vinden. Bovendien woonde er 'de lelijkste en armste mensen die ik ooit heb ontmoet', aldus de Nederlander Jan Carstenz in 1623. Pas in 1642-'43 zou Abel Tasman Australië exploreren.

Een ander voorbeeld toont nog sterker dat de mentaliteit bij de Nederlandse Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) weinig gericht was op ontdekkingen om kennis te vergaren, maar vooral om florijnen te verdienen. De VOC had weinig op met vrijheid en nieuwsgierige geesten. De zeevaarders Le Maire en Schouten bereikten Batavia vanaf de zuidpunt van het Amerikaanse continent. Ze kwamen onder andere langs Nieuw-Zeeland en eilanden ten oosten van Papoea Nieuw-Guinea.

'In oktober 1616 kwamen de twee Nederlandse zeelui aan in Batavia. Ze werden er prompt in de gevangenis gegooid omdat hun reis beschouwd werd als een inbreuk op het monopolie van de VOC op reizen naar specerijenlanden', schrijft Pauwels. 'De schepen van de VOC bleven het immers houden bij de vertrouwde en kortere route van en naar Holland via Kaap de Goede Hoop in plaats van Kaap Hoorn. Het was dan ook via Kaap de Goede Hoop dat het duo, eenmaal in vrijheid gesteld, naar het vaderland mocht terugkeren. De onfortuinlijke Le Maire overleed echter onderweg.'

Ruim honderd jaar later (1722) zou zeevaarder Roggeveen die dezelfde route verkoos, het eveneens aan de stok krijgen met de Compagnie. Dit ademt niet de sfeer van avontuurlijkheid die mij als gereformeerd jongetje is bijgebracht, maar van een muffe behoudzuchtige bedrijfspolitiek door de eerste multinational in de wereld.

Chronometer

In de achttiende eeuw zou een volgende belangrijke ontdekking de exploratie van de wereld sterk vereenvoudigen. De Engelsman John Harrison ontwikkelde de chronometer, een nieuw soort uurwerk dat jarenlang uiterst precies bleef werken. Harrison werd bijgestaan door de Londense Royal Society, een prestigieuze vereniging van wetenschappers. De chronometer maakte precieze plaatsbepaling mogelijk.

Door het tijdstip waarop de zon zich op zijn hoogste punt bevindt te vergelijken met de tijd in Greenwich, kon men bepalen waar men zich bevond op de in 360 lengtegraden verdeelde aardbol. Twaalf uur tijdsverschil betekende 180 lengtegraden verwijderd van de lengtegraad van Greenwich en ieder uur erbij of er af een verschil van 15 graden. De hoogtegraad kom men al bepalen door de stand van de sterren te meten.

De uitgebreide beschrijvingen door Pauwels van de techniek om de wereld te ontdekken, vergroot het inzicht in achtergronden van de wereldverhoudingen zoals die vandaag nog bestaan. De ontdekkingen van destijds legden de wereld open.

'Eindelijk werd het mogelijk om de reusachtige Stille Oceaan niet alleen over te steken, zoals de Spanjaarden al sinds de zestiende eeuw deden, maar ook systematisch te verkennen en in kaart te brengen – en om voordien ontdekte eilanden zonder al te veel moeite terug te vinden! Zo werden in de tweede helft van de 18e eeuw in relatief korte tijd heel wat nieuwe eilanden ontdekt, al dan niet onmiddellijk in bezit genomen en in de meeste gevallen natuurlijk ook met Europese namen gezegend.'

De naamgeving

Daarmee zijn we weer bij het eigenlijke onderwerp van het boek. Allereerst zijn er de christelijke namen, zoals San Setubul, Santa Cruz etc. De naam Santiago duidt erop dat er gevochten is voor de verovering van een stad. Santiago komt namelijk van de Galicische versie van de naam van de apostel Jacob, Sant-Yago.

De heilige Jacob kreeg als bijnaam Santiago Matamoros (morendoder), omdat hij bij een slag tegen de moslims op miraculeuze wijze tussenbeide kwam. Later werd de bijnaam van de Heilige Jacob aangepast naar Santiago Mataindios (de Indianen slachter). De bijnamen van een heilige als brute veroveringsgeschiedschrijving.

De christelijke namen zijn niet slechts een teken van de devote liefde voor God bij de christelijke veroveraars, maar er moet volgens Pauwels ook een politieke lading aan gegeven worden. De legitimatie voor het onder controle brengen van de veroverde gebieden is dat de christelijke leer ook naar de wilden elders in de wereld wordt gebracht.

De franciscanen die inmiddels goed bekend staan en bijvoorbeeld een opvallende rol in de vredesbeweging in Woensdrecht hebben gespeeld moeten het ook ontgelden: 'In verband met de franciscaanse missies in Californië moeten we ons echter geen romantische illusies maken. Talloze 'indianen' werden er blootgesteld aan dwangarbeid, ondervoeding, verplichte bekering en dergelijke, en de moraliteit van vooral kinderen was er huizenhoog.'

Namen van vorsten, handelaars en producten

De grote inham in het noorden van Australië, de Golf van Carpentaria, heb ik altijd verbonden met een timmerman (carpenter) en ik dacht dat hij waarschijnlijk aan zijn naam kwam doordat men er gemakkelijk schepen kon oplappen in de luwte. Logisch misschien, maar wel onwaar. Hij is genoemd naar de man die tijdens de ontdekking ervan gouverneur-generaal was van Nederlands-Indië: de in Antwerpen geboren Pieter de Carpentier. Een soort CEO avant la lettre van de VOC in Batavia.

Abel Tasman zou Australië later Van Diemensland noemen, ook al naar een gouverneur-generaal van de Compagnie. In 1801 zouden de Britten het Australië gaan noemen, 'de (verengelste) naam die de Grieken tweeduizend jaar voordien al hadden verzonnen voor het zuidelijke werelddeel waarvan zij het bestaan vermoedden.'

Hier zou ik enige toelichting wensen. Hoezo de Grieken? Hoe konden die dit vermoeden? Gelukkig is er dan nog altijd internet en door een cursus voor scholieren van 10 tot 12 leer ik dat het verhaal gebaseerd is op Griekse redeneerkunst. De Grieken vermoedden niets, ze vonden gewoon dat er daar ook land moest zijn om dat er evenwicht moest zijn tussen de landmassa in het Noorden en Zuiden.

Het ligt natuurlijk voor de hand dat de Filippijnen naar een Europese Filips zijn genoemd, namelijk Filips II, zoon van Karel V. Ik had er echter nog nooit bij stilgestaan.

Er zijn namen die aangeven wat men kwam zoeken en halen in de landen waar men aanbelandde. Slavenkust is inmiddels verdwenen en herdoopt tot Benin, maar Ivoorkust bestaat nog steeds. Andere voorbeelden zijn Costa Rico, Puerto Rico, Argentinië (Zilverland). Kameroen komt van het Portugese woord voor garnaal, camaroa. De voorbeelden zijn vele.

Koeweit, de kunstmatige stadstaat, die de Britse invloed in het Midden-Oosten moest verstevigen, betekent 'fortje'. Dit duidt op een ander doel van de verovering; het krijgen van strategische posten her en der door de wereld om die wereld en de handelsstromen onder controle te houden. Inwoners van bijvoorbeeld Diego Garcia, Viegas en Okinawa ondervinden de gevolgen van dit mechanisme nog elke dag aan den lijve.

Landnamen

Sierre Leone heeft zijn naam van de Portugezen gekregen (Serra Leao, de Leeuwenbergen, hoewel die roofdieren in de verste verten niet te vinden waren). In 1780 ging de kolonie over naar de Britten en die maakten er een reservaat van waar vrije zwarten naartoe werden verscheept. In 1961 werd het land, met de hoofdstad Freetown, onafhankelijk.

Een aantal malen, zelfs in een apart hoofdstuk, wordt ook uitgelegd waar de naam België vandaan komt. Belgium of Belgica was de naam die humanisten in de zeventiende eeuw voor de Zeventien Provinciën gebruikten. Dus Noord- en Zuid-Nederland samen. Het betekent land bij de zee en komt overeen met de betekenis van Nederland: laaggelegen land (bij de zee).

Dat ik dit niet wist verbaast me. Op de lagere school heb ik uit den treuren moeten vernemen dat Holland houtland betekent en Nederland staat voor laaggelegen land, maar over de naam van het land bezuiden de Nederlandse grens, waarmee zoveel gezamenlijke geschiedenis bestaat, werd met geen woord gerept. Tenminste voorzover ik me dat kan herinneren.

Het komt niet vaak voor, maar Pauwels zegt ook wel eens iets niet te weten. Waar de naam voor de Gambiastroom vandaan komt is hem onbekend. Vooral in Afrika bestaat de leemte in kennis van namen. Hoe dat komt is een vraag die niet aan bod komt.

Overigens zijn niet overal Europese namen achter gelaten (Onomastische sporen in het wetenschappelijke taalgebruik van Pauwels, een woordenlijstje waarin de termen zoals Hydroniem, etnoniem, hetero-etnoniem etc uitgelegd worden zou niet hebben misstaan.).

In China, Japan en Korea vinden we weinig Europese namen terug. Japan wist de kolonialen grotendeels buiten te houden en China was te groot om zich Europese namen op te laten dringen. Ook Mexico heeft veelal zijn oude namen weten te behouden. De naam Mexico zelf komt van de naam van de inwoners van het toenmalige Tenochtitlan, het huidige Mexicostad, die zichzelf Mexica noemden. Dit naar de weinig bescheiden bijnaam die ze hun stad gaven: metz-xihco (navel van de wateren van de maan). Hun taal (het Nahutatl) heeft ons de woorden tomaat, cacao, chocolade en sjiek gegeven.

Vertederend

Het is mooi dat in het boek niet alleen de keiharde geschiedenis van onderdrukking en uitbuiting naar voren komt. Dat in Canada 622 plaatsen naar de eland zijn genoemd, omdat Canadezen volgens Pauwels blijkbaar een zwak hebben voor deze grazer, is vertederend. Zelf moet ik dan toch denken aan het elandvlees in blik dat ik een paar jaar geleden meenam uit Zweden. Ook huiden brengen een aardige duit op. Dan krijgen de namen toch weer een minder vertederende betekenis.

Het boek beschrijft overigens niet alleen namen die door Europeanen zijn gegeven. In het deel over Noord-Amerika komen ook namen voor die Indiaanse stammen elkaar gaven, vaak weinig complimenteus. Irokezen of Iroquois betekent 'adders'. Het is de naam die de Huronen (bondgenoten van de Fransen) gaven aan een groep van zes verschillende stammen, waaronder de bekende Mohikanen.

In Afrika noemden de Noord-Afrikaanse berbers inwoners van de gebieden rond de monding van de Senegalstroom 'Iguinawen', stomme mensen. Dat is Guinea geworden en nog steeds bestaan Guinea en Guinea Bissau. Het belandde zelfs aan de andere kant van de wereld, in de vorm Papua Nieuw Guinea, zeg ik als leek en hoop de plank hier niet mis te slaan. (Ik vind met Google maar één treffer voor Iguinawen, en daaraan wordt een andere betekenis toegekend)

Pauwels staat verder niet stil bij deze spottende naamgeving door niet-Europeanen. Hij blijft zich keren tegen de namen die door expansionistische kapitalistische Europeanen zijn gegeven om de wereld te onderwerpen. Mogelijk zijn er soms ook minder ideologische redenen, denk ik wel eens. Naast een politieke lading zat er ook enig gemak in het omdopen van namen.

Maar de naam die Columbus gaf aan de huidige Maagdeneilanden is bepaald niet eenvoudig: Santa Ursula y las Once Mil Virgenes. De reden voor die naamgeving was dat Columbus de eilanden in oktober bereikte, ten tijde van het feest ter ere van Urusla en haar 11.000 heilige maagden. Deze vrouwen waren in de derde eeuw door de Hunnen in Keulen omgebracht. Ursula werd heilig verklaard en gaf ruim 1000 jaar later de naam van haarzelf en haar gevolg aan een groepje eilanden aan de andere kant van de Oceaan. Nu worden er als gevolg van die naamgeving platvloerse T-shirts verkocht met de tekst 'I Slept on a Virgin (island)'.

Misverstanden

Namen kwamen ook tot stand als gevolg van misverstanden. Mozambique kreeg de naam van Mozu Mbeki, een persoon die Vasco da Gama toevallig ontmoette. Canada kreeg zijn naam door het woord 'kanata' dat de zeevaarder Cartier, die de eer kreeg de ontdekker van het land genoemd te worden, steeds te horen kreeg van de lokale bevolking in antwoord op zijn vraag naar de rijkdom van het land. Het vermoeden bestaat dat kanata 'welkom' of 'dorp/land' betekende. Ook de naam van dit gigantische land berust kortom op een misverstand, al werd ook hier gedoeld op de mogelijke rijkdommen die er te halen waren.

In het stuk over de Franse beheersing van Indo-China vat Pauwels veel van zijn visie op de rol achtergronden bij het geven van namen samen. Het kwam voort uit racisme (het gevaarlijke gele ras), zendingsdrang in de vorm van de comeback van de katholieke kerk in Frankrijk en het afwenden van binnenlandse problemen (het verwerken van het verlies tijdens de Frans-Pruisische oorlog van 1870-1871). Het zijn die meer algemene beschrijvingen die maken dat je het boek kan lezen en niet alleen als encyclopedie kunt gebruiken.

Soms gaat het door het beschrijven van algemene zaken lijken op een geschiedenisboek. Dat is het niet. De beknoptheid waarmee bijvoorbeeld het ontstaan van Singapore wordt beschreven is onzinnig. Laat het achterwege, of neem er enkele zinnen meer voor.

De schrijver kan in zijn enthousiasme het onderwerp van zijn boek vergeten. De uitwijding over de gifgasaanvallen verordonneerd door Churchill op Irak (p. 229) verdient meer ruimte, maar past misschien beter elders dan in dit boek. Ik herken het mechanisme wel, dergelijke kennis brand op de vingers en moet eruit.

Mooie verhalen

Daar waar de connectie tussen het in bezit nemen door Europeanen en de namen het meest direct is, is het boek op zijn sterkst. De namen die steden en landen, rivieren en baaien kregen gebruikt de schrijver om zijn visie op kolonisatie, vroeg kapitalisme en racisme en huidige mistanden weer te geven. Vaak doet hij dat met mooie verhalen.

Het is een boek om van te smullen, om weg te leggen en later nog eens in te kijken. Zoveel mooie wetenswaardigheden binnen één kaft. Ben je minder op de feitjes en meer van de grote lijnen, dan mis je veel, maar ook dan is het boek goed te lezen. De inleiding en het besluit geven in grote lijnen Pauwels visie weer. Door de index vind je bovendien snel wetenswaardigheden over de naam die jou interesseert. De Atlas ziet er na het lezen van boek van Pauwels anders uit dan voorheen.

Europese namen voor de wereld
Jacques R. Pauwels
2008
ISBN 9789064454769
Paperback (15 x 22,5 cm)
272 pagina's met meer dan 60 illustraties
Prijs: 21.50
Uitgeverij: EPO



Deze recensie werd geschreven voor:
http://www.ravagedigitaal.org/index.htm?2008/31aug/artikel.php~mainFrame

daar is hij prachtig geïllustreerd


Andere besprekingen:
Passie voor Vrede (5/9/9)
Walgelijk (over oorlogscultuur) (28/3/9)
Botsen tegen een muur (8/3/9)
een klein meisje verweert zich (31/1/9)
Leve de derde generatie (22/12/8)
Onmetelijke rijkdom (17/11/8)
Wapens of Ontwikkeling (23/10/8)
Dood op bestelling (17/10/8)
De beschavingsoorlog (29/9/8) '
Niet iedereen kan stenen gooien (23/9/8)
Fred Spijkers: eenling in gevecht met de staat (12/9/8)