|
Herdenkingsmonument in Rue, 31 juli 2014, blog. |
Om een omverwerping van
de heersende orde te vermijden, kwamen adel en burgerij begin vorige
eeuw uit bij oorlog. Oorlog moest de revolutie en de democratisering
tegenhouden. Maar het liep anders dan de elite verwacht had.
door Martin Broek
De Groote Oorlog gaat
over de plaatsbepaling van wat nu de Eerste Wereldoorlog heet. Het
boek is een baksteen dik, niet vast te houden tijdens het lezen en
zit barstensvol feiten. Er zijn alleen al 1002 eindnoten… Het lezen
ervan is als het overzwemmen van een oceaan vol feitenparels. Iedere
parel is mooi, maar iets minder en iets meer oever zou ook mooi zijn
geweest.
De Canadese schrijver
en historicus van Vlaamse afkomst, Jacques R. Pauwels, vangt aan met
de Verlichting in 1789, ‘de mars naar meer democratie en de
ontvoogding van de kleine man.’ Hij kan het niet laten ook terug te
grijpen op oorlogen die aan de Verlichting vooraf zijn gegaan: de
zevenjarige oorlog (1756-1763) en de Amerikaanse
onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783). Die zorgden voor een fiscale
crisis en creëerden een revolutionaire situatie. Oorlog baart
oorlog, zo wil de schrijver benadrukken.
De centrale stelling
van het boek is dat de Eerste Wereldoorlog is begonnen om deze
vrijheden de kop in te drukken. Die oorlog was bedoeld om de
arbeidersbeweging – die door de reactionairen als te sterk werd
verondersteld – te disciplineren en onder controle te krijgen.
Pauwels gaat daarin verder. De ‘contrarevolutionaire,
antisocialistische’ wereldlijke en geestelijke elite wilde de
oorlog gebruiken om de macht van adel, kerk en staat met krijgsmacht
en kapitaal weer te herstellen. In die context hadden generaals er
geen probleem mee op een dag duizenden mannen de dood in te jagen.
Bewijzen
Pauwels voert een
karrenvracht aan personen aan om zijn stelling te onderbouwen, zoals
Alexis de Tocqueville, die uit de Franse revolutie leerde dat oorlog
er toe kan dienen ‘sociale conflicten te neutraliseren.’ De
overdaad aan citaten en opgevoerde personen wordt gebruikt om te
overtuigen. Maar is dat nodig? Wel als je gaat geloven in je eigen
these dat de Eerste Wereldoorlog een klassenoorlog was en dat je dit
tegen de klippen op wilt bewijzen. Dat officieren uit de betere
standen kwamen en neerkeken op de soldaten hoeft toch niet te
verbazen? In 1980 nog werd ik zelf door een officier geacht zijn
schoenen te poetsen, iets wat ik weigerde, maar de man met de gouden
strepen op zijn epauletten probeerde het wel. Die bewering van
klassenonderscheid tussen rangen en standen wordt pagina’s lang
onderbouwd.
Socialisten
Regelmatig moet ik
tijdens het lezen van De Groote Klassenoorlog denken aan het
boekenplankje vrijwel tegen het plafond boven mijn bureau dat werk
bevat van Karl Liebknecht, Rosa Luxemburg en Henriëtte Roland-Holst.
En, onvermijdelijk, ook Vladimir Iljitsj Lenin, de man die in het
namenregister van Pauwels tot de best bedeelden behoort. Maar Jaurès,
de Franse socialist tegen de oorlog die werd vermoord bij het
uitbreken ervan – ontbreekt op mijn plank. Allen hebben zich
ingezet om de arbeidersbeweging tegen de oorlog en het bestrijden van
de eigen klasse te keren en mechanismen van het militarisme te
duiden. Ik lees in de biografie van Roland-Holst over Rosa Luxemburg:
‘De val van het proletariaat in den huidigen wereldoorlog is zonder
voorbeeld, die val is een onheil voor de menschheid. Maar verloren
zou het socialisme enkel zijn, zoo het internationale proletariaat de
diepte van dien val niet meten, niet daaruit leren wilde.’
Het doet me ook denken
aan de slogan die ik wekelijks voorbij fiets ter hoogte van station
Sloterdijk in Amsterdam: ‘No war, but class war‘. Het mocht niet
zover komen. De klassen zouden elkaar tussen 1914 en 1918 wereldwijd
op dood en leven bestrijden waarbij zo’n 10 miljoen Europeanen om
zouden komen. En met het leren wilde het ook niet erg lukken. ‘Bij
het uitbreken van de oorlog jubelt de elite, en met reden: aan de
stakingen en andere sociale problemen komt plots een einde. De ware
of vermeende revolutionaire bedreiging gaat in rook op’, zo begint
Pauwels aan het hoofdstuk De godsvrede en het einde van de politiek.
Daarin komt aan de orde
het stemmen voor de oorlogsbegroting in Duitsland, de union sacrée
(waarin tegenstellingen tussen socialisten en elite werden bevroren)
of de censuurwetgeving Defence of the Realm (DORA) in het Verenigd
Koninkrijk (wetgeving die nog tot in de jaren ’60 werd gebruikt
tegen stakingen). Protesten van de socialisten bleven goeddeels uit.
Die zouden de oorlog dan ook verzwakt uitkomen. De vakbonden
verdubbelden hun ledental in de oorlogsjaren wél.
|
Vlaams vluchteling na de val van Antwerpen, oktober 1914. Detail van brons door Albert Termote uit 1923, geplaatst in 1924 door Comite voor de Vluchtelingen. (zie) Foto: Martin Broek |
|
Animo
Er is een mythe
ontstaan rondom de Eerste Wereldoorlog, namelijk dat er sprake van
een groot enthousiasme was om te strijden. Dit enthousiasme zou
echter van zeer korte duur zijn. Pauwels voert tal van citaten aan om
dit duidelijk te maken. Aan Franse zijde vielen in de eerste maand
300.000 doden en gewonden, van de Britse troepen was tegen het einde
van 1914 een derde gesneuveld. Dergelijke cijfers geeft het boek ook
voor de oorlog in Oostenrijk-Hongarije, Servië, België etc.
Generaals beschouwden dit als een ‘malthusiaanse manier om de al te
talrijke massa’s uit te dunnen’, aldus de stevige woorden van
Pauwels, zonder bronvermelding dit keer.
Om de soldaten aan het
front te houden, was stevige propaganda nodig. Pauwels onderscheidt
hierin vier stromen: de eigen nederlagen werden verzwegen, de anderen
waren de oorzaak van de oorlog, ‘onze’ strijd was rechtschapen,
en na de overwinning zou alles beter worden. ‘Wij krijgen noch
brieven noch kranen te zien (…) wij marcheren stom en stilzwijgend
als slaven van de oorlogsgod’, citeert de schrijver een Franse
soldaat. Voor de soldaten speelden drie mechanismen waardoor ze aan
het front bleven: dwang, plichtsbesef en kameraadschap. Op de laatste
dag vielen nog eens 2.738 doden, meer dan tijdens de landing bij
Normandië in 1944.
Pauwels beschrijft ook
de verbroedering die op het slagveld ontstond tussen de militairen
van verschillende partijen die de in totaal 40.000 km lange
loopgraven aan het front bevolkten. Niet alleen de
kerstvoetbalwedstrijd van 1914 wordt genoemd, maar ook contacten op
dagelijkse basis, zoals bij de Fontaine Père Hilarion waar zowel
Franse als Duitse soldaten hun water haalden. Een paar pagina’s
later citeert de schrijver een Franse soldaat die zich herinnert dat
hij een exemplaar van het tijdschrift Le Petit Parisien inruilde voor
een Duitse krant. Het zijn dit soort geluiden over de oorlog die de
hoop op een betere wereld bij mij zelfs nu nog, een eeuw later,
levend houden.
Koloniën
Het deel van WOI waar
geen sprake was van loopgraven lijkt vaak aan de aandacht van de
publieke opinie te ontsnappen. De Somme en Ieper zijn WOI, Turkije al
veel minder. Pauwels is een uitgesproken links en ook
internationalistisch schrijver. Het is dan ook niet verwonderlijk dat
hij stilstaat bij een andere reden van de oorlog, namelijk het
graaien naar elkanders koloniën en het sneuvelen van soldaten in den
vreemde: ‘De Eerste Wereldoorlog als laatste fase van de wedloop om
Afrika.’ Soldaten uit de koloniën werden ingezet, maar met weinig
respect behandeld.
Ook hier baart de
oorlog weer nieuwe conflicten. De door de officieren onderdrukte
Ieren zouden zich nog verder van de Britten afkeren. De Japanse
veroveringen in Azië resulteerden in de wedijver tussen Tokio en
Washington die uiteindelijk tot oorlog met de VS zou leiden. Het
verband kan niet ontkend worden, maar dit is een voorbeeld van ‘grote
halen snel thuis’ hetgeen in het boek regelmatig voorkomt.
Verderop in het boek
wordt het ontstaan van het huidige China aangehaald als resultaat van
de Russische revolutie, ook al mogelijk gemaakt door WOI, en een
erfenis van een revolutie onder leiding van Mao’s communisten.
Tegen welke prijs laat de schrijver weg. Bovendien kan je veel grote
geopolitieke en economische processen afleiden uit de wereldoorlog
van 1914-1918. Je kan beter niet te grote slagen maken als je zo’n
grabbelton – om het wat respectloos te zeggen – gebruikt.
In het hoofdstuk De
lange schaduw van De Groote Oorlog brengt Pauwels ons echter met
rasse en niet altijd even adequate schreden terug tot op de dag van
vandaag in de eindeloze oorlog tegen het terrorisme. Dan haak ik af.
Feiten
|
Krijgsgevangenen trokken na 20
november 1918 uit Duitsland naar huis. In Enschede werden er tot 20
januari 1919 80.000 Werden opgevangen. ( zie)
Foto: Martin Broek
|
|
|
|
|
|
|
Ook Bismarck komt een
paar keer in het boek aan de orde met een krachtige uitspraak. De
Duitse industriëlen en landadel vonden elkaar, het was het samengaan
van ‘rogge en ijzer’. Verderop in het boek haalt Pauwels Bismarck
aan als hij zegt dat Duitsland door de oorlog zijn eenheid in het
midden van de 19e eeuw had verwezenlijkt door ‘bloed en ijzer’.
Alweer zo’n twee woorden slogan die blijft hangen. Door de veelheid
aan feiten ga je dit soort patroontjes herkennen.
Een heel ander feit is
de creatie van de Sacré Cœur basiliek die werd gebouwd om
vergiffenis te vragen voor de zonden die Frankrijk had begaan, zoals
de Commune van Parijs (1871) en de scheiding van kerk en staat
(1905), aldus de schrijver. Wederom geen bronvermelding. Jammer, ik
voel me dan niet helemaal senang om dit als feit op te voeren. Het
kerkgebouw was in 1914 klaar, ‘net op tijd om de mensenmassa’s te
ontvangen die door de oorlog God zouden terugvinden’, schrijft
Pauwels.
Dat
de cavalerie het in de tijd van het machinegeweer nog maar slecht
deed, las ik deze zomer al in de New York Times, maar dat aan het
Turkse front paarden nog wel eens bruikbare wapens waren, lees ik in
De Groote Klassenoorlog. Pauwels voegt daar bovendien aan toe dat het
op de blubbervelden van weinig nut was. De Britser generaal Haig
weigerde echter afstand van zijn paarden te doen, toen hem bevolen
werd om ze te laten verschepen naar Palestina. Zo verknocht was hij
aan zijn bereden militairen.
Onlangs
besprak ik voor Ravage
het boek De kracht van het paradijs over Europa van Jonathan Holslag.
Holslag beschrijft een gordel van onzekerheid die om Europa heen
ligt. Pauwels haalt een revolutionaire gordel aan voor WOI die van
Spanje, via Italië en de Balkan naar Rusland leidde. Het zijn dit
soort schematische wetenswaardigheden die het tot een rijk boek
maken. In dit kader past dan weer het feit dat de Italiaanse
socialistische partij als enige tot het einde tegen de oorlog gekant
bleef. Een partij waaruit ene Mussolini, de uitgever van de krant
Avanti, vertrok om zijn eigen partij te stichten. Waaruit de
schrijver constateert dat het fascisme voortkomt uit de Grote Oorlog.
Ik
kan wel genieten van de kleine feitjes, zoals de theoretische
voettocht van België naar Zwitserland door de 40.000 km aan
loopgraven. Het geeft mij – hoe banaal ook – een beeld van WOI
dat ik voorheen nog niet had. Of dat Thomas Mann het uitbreken van de
oorlog zag als ‘zuivering, verlossing van het giftige gemak van de
vrede’. Deze schrijver wordt aangehaald om de sfeer in zijn tijd te
duiden. Maar dat Mann zich later zou afkeren van die mallotige
romantiek, vermeldt Pauwels niet. Is het soms omdat Pauwels zijn
betoog ermee zou ontkrachten, indien de schrijver weer op zijn poten
wordt gezet?
Liederen
Los van alle gegevens
over propaganda, repressie, oorlogshandelingen en machtsspelletjes,
valt het boek op door het grote aantal versjes en gedichten dat is
opgenomen. De teksten zijn zowel pro als contra de oorlog; kwaad en
vriendelijk, ironisch of direct. De teksten zijn divers en ook hier
uitbundig veel en altijd vertaald.
In Flanders Fields van
John McCrae ben ik door Pauwels opeens heel anders gaan
interpreteren. McCrae was een Canadese luitenant-kolonel en
bewonderaar van het Britse empire. Hij zag de animo voor de oorlog
afnemen en schreef daarom een van de bekendste oorlogsverzen, bedoeld
om de soldaten niet alleen moed in te zingen, maar ook aan het front
te houden. Meeleven met de soldaten is prima, maar waarom Take up our
quarrel with the foe (Neem ons gevecht met de vijand weer op) als
versregel? Pauwels verwijst bovendien naar werk van Paul Fussell die
dit gedicht ontlede en brandmerkte als een bijzonder krachtig en
literair instrument voor oorlogspropaganda.
Er zijn versjes bij
waar de schrijver geen genoeg van krijgt. Het valt op zodra je alweer
de naam Georg Willis en het gedicht Any soldier to his son tegenkomt.
Het zou prettig zijn geweest als Pauwels bij zo’n tweede, derde of
vierde keer had vermeld dat het gedicht dit of dat onderstreept. Het
zou het leesplezier hebben vergroot. Maar mooi zijn ze vaak wel. Ik
kies er één uit:
Tien miljoen soldaten
zijn ten oorlog getrokken.
En zullen misschien nooit
terugkeren.
Tien miljoen harten van moeders moeten breken
Voor
beminden die nutteloos sterven.
Het hoofd gebogen in
verdriet
Hoorde ik een moeder eenzaam in haar oude jaren
Mompelen
doorheen haar tranen:
Ik heb mijn jongen niet
grootgebracht om soldaat te zijn,
Ik heb hem grootgebracht om mijn
oogappel te zijn,
Wie heeft het lef om hem een geweer te geven,
Om
te schieten op de lieve jongen van een andere moeder?
Laat de
naties hun geschillen door bemiddelingen oplossen,
Het zwaard en
het kanon hebben hun tijd gehad,
Er zou geen oorlog gevoerd
worden,
Indien alle moeders zouden zeggen,
Ik heb mijn jongen
niet grootgebracht om soldaat te zijn.
[Oorspronkelijke
tekst Alfred Bryan, muziek Al Piantadosi (1915). (Wordt niet vermeld in boek)
Zie ook hier. Vertaling Pauwels.]
Twijfel
Heb ik met dit boek nu
wezenlijk veel bijgeleerd? Wist ik dan al niet dat militarisme
disciplineert, dat de krijgsmacht en er is om de heersende macht haar
binnenlandse en buitenlandse politiek uit te laten voeren? De Groote
Oorlog als klassenoorlog om het proletariaat weer onder controle te
krijgen, daarvan neemt de schrijver gelukkig af en toe zelf wat
afstand. Internationale concurrentie om toegang tot grondstoffen
(zoals olie, ja toen al), wedijver tussen industriële supermachten
(Engeland en Duitsland) en koloniale politiek blijken ook belangrijke
drijfveren te zijn geweest.
Even lijkt Pauwels van
zichzelf te schrikken en aan zijn eigen stellingen te twijfelen als
hij schrijft: ‘Het was de bedoeling om (…) een oorlog uit te
lokken. De term ‘uitlokken’ is misschien enigszins overdreven.
Maar de Europese elite stuurde zeker aan op oorlog en schuwde het
risico ervan niet langer.’ Hier ben ik hem kwijt. ‘Uitlokken’
of erop ‘aansturen’ (wat een meer omvattende benadering lijkt),
wat maakt het uit? Een paar bladzijden later schrijft hij weer dat de
Duitse adel ‘aasde’ op de oorlog. Ja, mijn beeld van de Eerste
Wereldoorlog is veranderd door het boek.
Tijdens
het lezen van De Groote Klassenoorlog bekeek ik tevens de catalogus
Oorlogsprenten van Jan Sluijters, gemaakt in het kader van een
tentoonstelling
in Museum de Fundatie in Zwolle. De prenten dienden als cover voor de
Nieuwe Amsterdammer. Ze vertellen in detail, woord en beeld veel over
de afschuw van en reden voor de oorlog. Het boek van Pauwels is
rijker aan feiten. Bovendien: het hoeft niet in een keer uit. Een vat
vol schatten blijft. Toch, waarom niet meer in voetnoten gestopt –
welke dwaas heeft er voor gezorgd dat deze plaatsmaakten voor
eindnoten, zodat ik de hele tijd zit te bladeren – en meer de grote
lijn bewaakt? Had er niet het een en ander op een website gekund,
eventueel met filmpjes, gedichten, verhalen van elders en
activiteiten rond de herdenking of tegen oorlog?
Al voor ik De Groote
Klassenoorlog ging lezen en bespreken, wist ik dat ik de cover zou
noemen. Die is prachtig, met het futuristische schilderij uit 1915 La
Mitrailleuse van Christopher Nevinson. Britse soldaten zitten met een
machinegeweer in de loopgraaf. Nevinson heeft gruwelijker werk
gemaakt en zijn schilderij Paths of Glory uit 1917 werd een jaar
daarna zelfs geweerd uit een tentoonstelling.
titel
De Groote Klassenoorlog · 1914-1918
auteur Jacques R.
Pauwels
uitgave paperback (15 x 22,5 cm) – 672p.
uitgever
EPO,
2014
isbn 9789491297694
prijs € 34.90
Geschreven voor Ravage Webzine