In Als een nacht met duizend sterren toont journalist Joeri Boom hoe ingewikkeld het is om de krankzinnige werkelijkheid van een oorlog te vatten. Zeker als daar militairen uit eigen land bij betrokken zijn, en voorlichters over je schouder meekijken.
door Martin Broek (geschreven voor
Ravagedigitaal)
De titel Als een nacht met duizend sterren klinkt oosters, maar is afkomstig van Larry, de commandant van de Luchtmobiele compagnie in Chora, Afghanistan. Larry's manschappen en Afghaanse militairen vochten in de provincie Uruzgan drie dagen lang tegen een overmacht van Talibanstrijders. Het gaat bij de 'sterren' om explosies, mondingsvuur en lichtspoormunitie in de lucht.
Joeri Boom had de titel ook kunnen halen uit een interview met een militair op Kamp Holland die hem niet vertrouwt. Journalisten zijn er immers om militairen te naaien. Boom legt de man uit dat hij al zijn woorden voor publicatie eerst moest voorleggen aan de afdeling voorlichting van Defensie. De geïnterviewde militair reageert verbaasd: "Ze moeten met hun poten van mijn woorden afblijven."
Minder dichterlijk, maar wel een uitspraak die de lading beter zou dekken van een boek over oorlog, journalistiek, soldaten en Afghanen. Boom reisde in de periode 2006-2010 zes keer embedded, het onder de hoede van Defensie meereizen met de militairen en daar verslag van doen, mee met de Nederlandse troepen en verbleef twee keer onder de hoede van de gouverneur in Uruzgan. Hij was, voordat Nederland de ISAF-troepen naar Afghanistan stuurde, al vier keer eerder in Afghanistan.
Veld of bureau
Boom beschrijft zijn belevenissen vanaf zijn verblijf op Kabul Military Airport, waar gewacht moet worden op transport. Er zijn niet genoeg stoelen om de journalist en verse troepen naar de bestemming in Uruzgan te brengen. Dit wegens gebrek aan luchttransportcapaciteit, zo praat Boom de wapenindustrie en defensievoorlichters na.
Ik herinner mij een artikel uit die tijd in het militaire weekblad Defense News waarin werd betoogd dat er wél voldoende capaciteit was, maar dat dit rond Afghanistan inefficiënt werd ingezet. Mijn archief is sindsdien elders achter gebleven en ik kan het niet een-twee-drie nazoeken. Bureaujournalistiek of archiefonderzoek is minder spectaculair dan zelf met de militaire troepen op pad gaan of onafhankelijk te reizen door oorlogsgebied, maar kan ook de gangbare meningen en veronderstellingen bijstellen.
Ook in dit boek staan voorbeelden van bureaujournalistiek. Talibanleider Mullah Omar wordt vanuit boekenwijsheid met een B-potlood zacht grijs ingekleurd: 'Met een klein groepje getrouwen bevrijdde hij twee meisjes in een dorpje vlak bij Kandahar, die door een krijgsheer waren ontvoerd. Hij hing de krijgsheer op aan de loop van een tank. Vervolgens bevrijdde hij met zijn mannen een jongetje dat door een krijgsheer seksueel werd misbruikt'. Daarmee worden de scherpe zwarte kanten niet weg gegumd, maar zo'n alinea zet neer dat het absolute kwaad en het absolute goed niet bestaan. Die notie is zeker niet in een land, waar de strijd al zo lang en zo hevig woedt, onmisbaar.
Boom zal later zelf zo'n jongetje tegen komen. Hij is de seksslaaf van de commandant van een politiepost. De commandant werkt samen met de Nederlanders. We kunnen er niets tegen doen, zegt de Nederlandse commandant van het opbouw team (PRT). Zijn troepen zijn het daar niet mee eens en vinden dat je dergelijk misbruik niet toe kan laten. Ze zeggen het dan zelf wel op te lossen.
De PRT-commandant vreest een ruige aanpak door de Nederlandse soldaten en kiest eieren voor zijn geld. Hij haalt de jongen weg en brengt hem terug naar zijn ouders. Een ander jongetje van een hogere politie commandant wordt een paar dagen later gevonden met kogels door zijn lijf. Boom vermoedt dat de politiecommandant zo voorkwam dat de jongen naar de Nederlanders vluchtte. Het is een afschuwelijke
petit story in een boek vol gruwelen. Bureau en veldwerk vullen elkaar hier naadloos aan.
Koffiezettende journalist
Het is niet alleen rottigheid, er zijn ook sfeertekeningen die me opvallen: 'De pantserwagen heeft iets gemoedelijks'. Want binnen in de pantserwagen hangt de geur van koffie. Alles aan het voertuig lijkt in de ogen van Boom onbeholpen en van speelgoed. De motor gromt vriendelijk; het is nog net geen teddybeerachtig brommen.
De journalist gaat hier van het geijkte pad af: de pantserwagen is geen wapentuig, maar een lobbes. Het is niet objectief afstandelijk, maar inlevend beschreven. Ik kan het hebben, omdat hier geen voorlichter aan het woord is of een Mat Herben, maar een journalist die zich verplaatst in zijn omgeving. Sterker nog, teksten als deze nemen me daardoor mee naar de soldaten, zonder dat ik het gevoel heb verneukt te worden door iemand die me voor hun kant wil winnen.
Niet veel later in het boek speelt het voertuig, de koffie en de 220 volt voor het waterkokertje weer een rol: 'Nu zoeken mijn handen werktuigelijk naar zakjes oploskoffie, zoals ik al vele malen heb gedaan, deze patrouille. We worden aangevallen en ik zet koffie. Maar goed dat ik niet in het leger ben gegaan. Als journalist ben ik trouwens ook niks waard. Geen idee wat het vuur aanricht in het dorp beneden'.
Het komt wel vaker voor in het boek dat Boom zichzelf over de knie legt. Dat zal hem wel scherp houden, maar nodig is dat meestal niet. Ook hier volgt de zin: 'De Nederlanders beantwoorden het Talibanvuur nu al bijna een kwartier met zware machinegeweren en mortieren en vuren recht het dorp in. Ik zie lichtspoormunitie verdwijnen in de richting van een groepje qala's'. [ommuurde Afghaanse huizen, MB]
Hij weet niet wat het vuur uitrichtte en of er burgers gewond door zijn geraakt of zelfs gedood. Boom breekt wel met het schone beeld en laat zien dat er hard gevochten wordt. En dat steeds opnieuw. Eén keer is een incident, twee keer is twee incidenten, maar alle incidenten die Boom bij elkaar beschrijft ontdoen het woord van zijn propagandistische kracht.
En die koffie? Ze zullen er wel over gegrapt hebben. Zo in de trant van: We hadden onze eigen schrijvende koffiezetter bij ons. Later in het boek noemt hij zichzelf al een meester-koffiezetter. Hij doet ook steeds meer gevechtservaring op. Dat zal hem van pas komen.
Weeïge geur van oorlog
Boom gaat op pad met het Nederlandse Operational Mentoring and Liason Team (OMLT). Het is de OMLT die het Afghaanse leger moet leren vechten tegen de 'taliban' (wat student betekent). Met hen wil Boom mee. Ook hier zoekt hij buiten de poort van Kamp Holland de gevolgen en uitwerking van de gevechten aan de andere kant. Ook nu weer beschrijft hij specifieke gebeurtenissen. Hij aanschouwt de kraters van de pantserhouwitser die van veertig kilometer afstand zijn 155mm granaten afvuurt. Dat zijn granaten met de doorsnee van een middelgrote pan.
Ik weet nog dat het Kamerlid Remi Poppe (SP), waar ik destijds voor werkte, schande sprak van de beschietingen die Boom hier beschrijft. Boom aanschouwt de effecten van de granaten die net boven de grond zijn geëxplodeerd. Boven de grond smoren ze niet in een krater, maar hebben de ruimte om zoveel mogelijk slachtoffers onder de strijders te maken. Dat gebeurt overigens wel in een woonomgeving; de muren dragen er de sporen nog van.
Op zijn laatste reis onder de hoede van de Nederlandse militairen ziet hij de granaten met eigen ogen inslaan. 'De granaat explodeert meer dan honderd meter van het doel. Opnieuw komt een pantserhouwitser-granaat aangieren. Ik duik in elkaar. Waar zal dat ding neerkomen? Zwarte rook en de dreun van een explosie, op veilige afstand. "En nog eens mis. Corrigeert iemand dat vuur, eigenlijk?", zegt de militair met de verrekijker'.
Dit klinkt en ruikt als oorlog. In
Wikileaks-documenten lees ik over een misser op 50 meter. Met die misser is wel het doel vernietigd, rapporteren de militairen. Je zou de buurman zijn… Overigens mogen dergelijke projectielen militair gezien ruim naast hun doel vallen, omdat ze ook dan (gedeeltelijk) hun werk nog doen. Afwijkingen worden gemeten in het zogenaamde Circulair Error Probable (CEP): 50 meter voor een 155mm houwitser granaat is gebruikelijk. [Zie ook:
The Year in Defense 2009 Review Edition, p. 89.]
Boom vertelt ook dat Afghaanse burgers opgeroepen werden hun huizen te verlaten tijdens de slag om Chora in Uruzgan. Maar ook hoe ze weer werden opgeroepen terug naar huis te keren. De Taliban zouden verdreven zijn. De volgende dag bombardeerde ISAF de huizen. Er waren Talibanstrijders achtergebleven die op de Nederlanders schoten. In een qala werden daarbij zes burgers, waaronder twee kinderen, gedood. Boom ruikt later de weeïge geur van lijken onder het puin.
Als embedded journalist toont Boom de oorlog wel van de andere kant. Zelf zegt hij dat hij in Afghanistan is geweest om te controleren of er gevochten wordt volgens de regels. Het is een opvatting van de taak van een journalist, er zijn er meer te bedenken. Het is wel een belangrijke, maar ze zou even goed de taak van een NGO kunnen zijn of een Afghaanse politieke organisatie, het bestuur etc.
Dilemma's
Boom's werk geeft mij meer dan een indruk. De halve ezel op het binnenterrein van het huis van een Afghaanse krijgsheer wordt een metafoor die bij mij makkelijker blijft hangen dan dertig doden. Het boek leest lekker spannend weg, maar creëert ook een genuanceerder en dieper beeld van die oorlog daar op 8.000 kilometer van hier. Hij vertelt een verhaal dat overkomt. Als journalist kan je meer willen, maar velen komen zover niet.
Naast een job als koffiezetter krijgt de journalist steeds meer taken toebedeeld. Boon wordt bijna een van de mannen. Hij jaagt gesprekken aan en biedt informatie over de politieke situatie in Afghanistan en Nederland. Ook een persoonlijk dilemma komt steeds dichter bij. Tijdens gevechtsoperaties zou hij zonder een geweer een blok aan het been van de militairen kunnen zijn, hoe zeer hij ook verklaart zijn eigen boontjes wel te kunnen doppen.
Hij krijgt les in het gebruik van een Diemaco geweer en Glock pistool. Zo kan hij zichzelf verdedigen, mocht dat voor zelfverweer noodzakelijk zijn. Pas als het zover is dat hij zichzelf moet verdedigen, krijgt hij ook echt een wapen in handen, zo spreken zij met hem af. Een op voorhand aangeboden Kalasjnikov wijst hij krachtig van de hand. Het is een werkbare afspraak.
Als ze een mogelijke verkenner van de Taliban pakken, blijkt de vriendelijke journalist onder druk zijn eigen principes te vergeten. De man weigert te praten. Waarom laten ze dat niet door het Afghaanse leger oplossen, denkt Boom even. Iedereen weet sinds de tv-uitzending van Reporter van begin oktober wat dat betekent.
Maar ga er maar aanstaan. Misschien ben je omsingeld door tientallen strijders en in groot gevaar. De gevangen man weet van de hoed en de rand en kent daarmee jouw situatie en de mogelijke gevaren beter dan jijzelf. Hem even helpen met praten, lijkt dan aanlokkelijk. Het is bijzonder eerlijk om dit op te schrijven en je niet boven jezelf te plaatsen. Je maakt je daarmee kwetsbaar en waarschuwt jezelf en anderen hierop bedacht te zijn.
Sympathieën
Zijn volgende nevenfunctie is wacht lopen samen met een militair, gevolgd door deelname aan een aanvalsactie. Is er bij een tegenaanval dan nog steeds sprake van zelfverdediging? Moet je als journalist niet juist mee om hier verslag van te doen? Wat als het Taliban zouden zijn geweest die Nederlanders aan gingen vallen? Dan zou Boom zich aan de operatie onttrokken hebben, zegt hij zelf. Hoe onafhankelijk is hij nog? In dit stuk van het boek staat de rol van de oorlogsjournalist die onafhankelijk wil zijn op scherp. Hij stelt zich daarover veel vragen.
Het dwingt ook mij om hier scherp over na te denken. Thuis aan de eettafel. Dat wel. Het boek is nu spannend. Is het oorlogsromantiek waar ik me op verantwoorde wijze mee verlekker of gaat het echt ergens over, zoals ik wil denken. Die mannen waar Boom mee op pad gaat, worden zijn kameraden. Hij beschrijft ze met gevoel. Harde kerels worden mensen. Ze maken wrange en zieke grappen over Afghanen. Zo gaat dat, denk ik tijdens het lezen.
Is het erg dat ik sympathiseer met deze mensen? Nee, het verstevigt mijn mening dat een militair die buiten zijn boekje gaat weliswaar aangepakt moet worden, maar een soldaat gaat op pad met een politiek mandaat en opdracht. Je moet een militaire of militaire operatie niet op het niveau van de individuele soldaat beoordelen, maar op het niveau van de verantwoordelijken hoger in de keten van besluitvorming. Je kan er beter over schrijven als je mee gaat. Echter als je hetzelfde doet met de 'vijand', om aan als objectieve journalist de andere kant van het verhaal te beschrijven dan wordt je hard aangepakt. Het leger stelt scherpe grenzen aan de onafhankelijkheid.
Het belangrijkste dilemma is het al dan niet accepteren van dat wat bij controle door voorlichters sneuvelt. Hier noemt Boom de meest wezenlijke kritiek op embedded journalism; je broodheren bepalen wat operationele informatie is die geschrapt moet worden uit artikelen, radio- en tv-programma's. Vaak hoeven ze daarvoor niet eens wat te doen. De journalist gaat er al rekening mee houden tijdens het schrijven, rapporteren of filmen. Hij is immers bang de volgende keer niet mee te mogen naar Kamp Holland of uitgesloten te worden van die ene missie die mooie beelden of verhalen oplevert.
Ook Boom maakt zich er aan schuldig. Het komt ook voor dat hij er lak aan heeft en naar de redactie stuurt wat hij verantwoord en nodig acht. Het zijn spannende episodes in het boek, maar ook duidelijke waarschuwingen voor de valkuilen die er zijn. Die waarschuwing lijkt gericht op collega-journalisten, maar is ook een waarschuwing aan de consumenten van oorlogsnieuws: er is vaak sprake van passieve en actieve censuur.
De 'mannen'
Boom bouwt zijn beeld van de oorlog niet alleen op rond gewapend 'spektakel', maar ook met sferen, geuren, gesprekken, overwegingen, voettochten en mensen. Die soldaten zijn niet alleen Joeri's stoere kameraden. (Als hij in Nederland hoort van een hinderlaag met Nederlandse doden informeert hij via Hyves gelijk naar zijn maten van het OMLT.) Het zijn ook mensen waar de twijfel uit spreekt als er bommen zijn gegooid op vluchtelingen, terwijl de man in uniform vol probeert te houden dat het Taliban waren: "Wij doen zo iets niet."
De gesprekken die Boom met de soldaten op missie voert gaan over van alles. De zenuwen zijn constant tot het uiterste gespannen. Jij die een van ons bent geworden, wat zou je doen als wij een dorp uitmoorden, willen de militairen van hem weten. Zijn antwoord draait niet om de hete brei heen: 'Ik schrijf alles op, met naam en toenaam'. Dat is niet alleen goed omdat het een moreel ethische verplichting is. Het is ook goed omdat je daarmee laat zien dat je eerlijk bent, op je woord te vertrouwen. Geen diplomaat, maar een kerel (m/v). Een dergelijke opstelling betekent ook dat je meer te horen krijgt. Als je een van hen bent, hoor je ook de klachten.
De soldaten klagen erover dat naar buiten toe wordt gedaan alsof het om een opbouwmissie gaat, terwijl zij steeds moeten vechten. Ook de opbouwers zelf klagen. Zo krijgt Boom een e-mail van een PRT-medewerker (Provinciaal Reconstructie Team). Hij schrijft aan zijn baas: 'Op dit moment ben ik al drie maanden hier en het enige contract dat ik uit TK [Tarin Kowt met Nederlandse basis] gekregen heb is de verlenging van een lopend contract. (…) Natuurlijk snap ik dat de papierwinkel in TK ook moet draaien, en dat er tientallen officieren hiermee het dagelijks brood voor hen en hun familie verdienen (…) Die hele papierwinkel, inclusief de acht handtekeningen van diverse functionarissen eronder, draagt uiteindelijke helemaal niets bij aan de eindoverwinning. Ook niet een beetje.' Zo’n briefje zegt alles. De ironie, het harde oordeel en de frustratie. Het is het beeld van een militair die wel wil, maar niet kan en mag.
Er is ook afkeer van de gevechten. De militair die een tegenstander doodde en alleen aan de journalist (die zou toch weer vertrekken) vertelde hoe hij zich voelde. "Als ik geweten had dat het zo walgelijk zou zijn, zou ik een ander beroep gekozen hebben." Zelfs aan zijn partner wil hij het niet vertellen. Post Traumatisch Stress Syndroom (PTTS) schiet me bij het lezen van deze passage gelijk in het hoofd. PTTS is de moordenaar die jaren huwelijken kapot maakt en mensen sloopt. Iemand die niet praat is eerder zelf slachtoffer van het syndroom. Het maakt me beroerd om dat te beseffen.
Unembedded
Buiten de kazerne onderdak vinden in Uruzgan is niet gemakkelijk. Boom en zijn fotograferende collega Jeroen Oerlemans proberen het eerst bij Abdul Khaliq 'Mudjahid' stamleider in de Chora vallei en tevens parlementslid in Kabul. De man ziet er de waarde van in, maar er zijn ook bergen moeilijkheden. Na een eerdere toezegging gaat een verblijf onder zijn hoede toch niet door.
Als Boom en Oerlemans uiteindelijk onderkomen hebben gevonden bij Assadullah Hamdan, de gouverneur van Uruzgan, kan de journalist verder met zijn onderzoek naar de aanleg van een verkeersweg, die geen onverdeeld succes blijkt te zijn. De beheersing ervan levert geld op en de strijd erom loopt hoog op. De verkeersweg draagt ook bij aan corruptie en de versterking van de positie van Matiullah Khan, een bekend mensenrechtenschender en de belangrijkste uitbater van veilige doorgang.
Toen Boom eerder nog embedded over de man schreef, werd het stuk uit zijn artikel geschrapt op grond van operationele overwegingen. Zijn oordeel hierover luidt: 'Dat het de voorlichters slecht uitkomt dat bekend wordt dat de Nederlanders samenwerken met een misdadige krijgsheer is logisch, maar door dat uit mijn stuk te verwijderen onder verwijzing naar operationele veiligheid schenden ze de afspraken met de pers. De ingreep lijkt bedoeld om de missie acceptabel te houden voor het Nederlandse publiek. Dat is een politiek doel'.
Hij laat de kritiek op Khan staan en stuurt het stuk naar de redactie van de Groene Amsterdammer. Defensie moest reageren. Even was de in het Communicatieplan Uruzgan verwoorde 'regie van de media-inzet' de Defensievoorlichting uit handen geglipt. Een journalist die de censuur aan zijn laars lapte omdat die in zijn ogen niet terecht was. Boom beek even geen acteur die in het mediastuk van Defensie op wilde treden. Sterker nog, het lijkt er op dat het feit dat voorlichters hem dwars zaten een impuls was om verder te zoeken.
Redactie
Boom zoekt ook naar de achtergronden van een militaire inval in een ziekenhuis. Dat is een schending van het oorlogsrecht. Het wordt aan alle kanten ontkend, maar stukje bij beetje wordt die ontkenning van zijn kracht ontdaan. Dat er aan Nederlandse kant niemand is bestraft na een zo ernstig vergrijp, gaat er bij de Afghaanse artsen maar moeilijk in: "En dat in een democratie als die van jullie." Het zal het vertrouwen in de Nederlanders niet groter maken. In het boek van Boom zijn beide kwesties prachtig en stap voor stap beschreven. Beide voorbeelden geven aan dat de oorlog anders is dan de voorlichters ons willen doen geloven.
Op de redactie van de Groene Amsterdammer worden geen kritische vragen gesteld, schrijft Boom. Dat vind ik opmerkelijk. Hoe kan je oorlogsverslaggever zijn voor een intellectueel weekblad, terwijl er geen ruggesteun is georganiseerd vanuit de redactie? Die ruggesteun kan bestaan uit kritisch commentaar, vragen, luisteren e.d., een soort debriefing, maar ook uit een collega die op een minder spectaculaire wijze de oorlog volgt en wijst op leemtes in de verslaglegging en vragen oppert die er zijn. Een soort journalistieke buddy.
Als Boom zaken uit een radio-interview weglaat, omdat hij de Defensievoorlichting in zijn nek voelt hijgen, dan zou hij daarnaar gevraagd moeten worden. Het maakt niet alleen het redactionele beleid sterker, maar je journalist ook minder kwetsbaar om blinde vlekken te ontwikkelen. Het is bovendien goed om er boven op te zitten als iemand halsbrekende toeren uithaalt. Ook journalisten kunnen zich in de oorlog verliezen.
Boom mepte een keer van zich af in een Amsterdams café. Voor zover ik hem ken, vind ik dat niet bij hem passen. Het lijkt me eerder iemand die met een gulle lach en een mooie opmerking deëscaleert. Voor hem is het duidelijk dat hij na het kroeggevecht over zijn eigen grenzen is gegaan.
Oorlog dichtbij
Ontdaan leg ik het boek weg als ik een flink stuk gelezen heb, en ik vraag me af waarom. Dat er flink gevochten is in Afghanistan wist ik al langer. Dat het een militaire operatie betrof waar de opbouw ten eerste een contraguerrilla doel heeft en dat er alleen maar meer Talibanstrijders bij zijn gekomen in de loop der jaren ook. Bovendien had ik een groot deel van de tekst al gelezen in de Groene Amsterdammer.
Mijn emotie heeft te maken met de journalist die met zijn grote hoeveelheid tekst de oorlog van zeer dichtbij, menselijk, vol twijfel, maar toch met grote daadkracht volgt, overdenkt en beschrijft. Uruzgan komt dichtbij; ik proef de oorlog in al zijn heroïek en narigheid. Het is zo'n boek dat je met een rot gevoel weglegt en juist dáárom moet lezen.
Waar ik geen antwoord op heb gekregen is waarom het overgrote deel van de pers tevreden lijkt te zijn met enkel een embedded indruk. Honderden journalisten zijn er geweest en slechts negen (waarvan drie vrouwen) unembedded. Maar hoewel Boom terecht zeer kritisch is over het embedded naar de oorlog gaan, vind ik het boek er eerder wel dan niet voor pleiten. Als het goed en met empathie gebeurt dan levert het informatie op die voor een oordeelsvorming over de oorlog van belang is.
Waar de grens ligt als het gaat om beperkingen, het frustreren of censureren van je werk is een journalistieke afweging. Een afweging die iedere journalist moet maken. Los daarvan moet het niet alleen blijven bij aan het handje lopen. Een stevige controle van de Haagse politiek, het duiken in archieven, het lezen van vakbladen, het doorspitten van documenten en zeker ook onderzoek doen zonder bemoeienis van Defensie of overheid in het oorlogsgebied zijn hierbij onmisbaar.
Als een nacht met duizend sterren levert inzicht in de afwegingen van één journalist. Een boek met een beschouwing van de overwegingen van een deel van de journalisten die embedded al dan niet buiten de kazernepoort keken, zou op dit boek een mooie aanvulling zijn.
Zaterdag 30 oktober 2010 besteedt radioprogramma Argos aandacht aan Afghanistan, de oorlog en de onderzoeksjournalistiek. 12:15-13:00 uur op Radio 1.
Als een nacht met duizend sterren, oorlogsjournalistiek in Uruzgan, Joeri Boom,
Podium, 2010, 9789057593710, paperback, 353 pg., € 21,50